Stichting van een Raiffeisenkas te Oostkerke (1894)
Een merkwaardige brochure
J. Van den Heuvel
Honderd jaar geleden (1894) werd te Oostkerke een Raiffeisenkas gesticht. Oostkerke was de zesde gemeente in België en de eerste in Vlaanderen, waar de landbouwers “al de weldaden die eene Raijfaisenkas meebrengt, konden genieten”. Zij was de zesde na Rillaar, Veltem Beisem in Brabant, Heist-op-de-Berg in de provincie Antwerpen en Meeuwen in Limburg.
Merkwaardig is dat voor zo’n kleine gemeente speciaal een brochure van een 24 bladzijden werd gedrukt:
“Voordracht gegeven op Lichtmis 2 februari 1894 te Oostkerke (Noorden van Brugge) over het Landbouwkrediet door L. Bauwens, Landbouwingenieur, Ingenieur der Mijnen en Staats Landbouwkundige voor West-Vlaanderen te Brugge. Stichting van ene Raiffeisenkas te Oostkerke. Druk van Jan Cuypers, Sint-Jacobsstraat 18 “.
De titelpagina heeft een grote diversiteit aan lettertypes en laat de woorden “landbouwkrediet” en “Oostkerke” speciaal uitkomen. Mijn brochure heeft zelfs een kleine opdracht aan de gouverneur van West-Vlaanderen:
“Cher Alb. Ruzette”.
De voordracht van L. Bauwens blinkt uit door zijn eenvoudige taal en klare uiteenzetting, begrijpelijk voor de landbouwers van die tijd.
De voordrachtgever begon zijn rede met:
“Sedert enige jaren zijn er vele verbeteringen en vele nieuwigheden in het landbouwbedrijf voor den dag gekomen.
Nieuwe kunstvetten, waaronder namelijk ‘t staalschuim en de kaïniet (MgSO4·KCl·3H2O), werden met welgelukken aangewend; de eigenschappen, de uitwerkselen, het beredeneerd gebruik van elke vette, natuurlijke of scheikundige, werden door het landbouwonderwijs en door de vakbladen wijd en breed uiteengedaan; nieuwe voeders, waaronder vooral ‘t katoenmeel, de grond- of aardnootkoeken, werden beproefd en voordelig bevonden; de doelmatige voeding der dieren werd en wordt overigens nog ten allen kante door voordrachtgevers of in schriften besproken; scheiwinkels tot onderzoek van voederstoffen en meststoffen kwamen tot stand.”
Vreemd en plezant klinken de benamingen van de gewassen:
“Talrijke proefvelden deden verbeterde soorten van graan, knol- en wortelgewassen kennen, zoals onder andere de Datteltarwe, thans zoo gunstig gekend, de Sehlantedrogge, de Chavaliergeerst, de Tartaarsche Kanadiaansche en Zweedsche haversoorten; de blauwe Reuzen als dierenaardappels, de Richter Imperator en de Magnum bonum, druk gevraagde soorten voor Engeland; als beeten, de Tankard, de eivormige barren, de Mammouths; nieuwe planten, de Peerdentand, de Zandwikke, de Wolfsbonen, werden op de proef gesteld en met rede aangeprezen.
Elke dag brengt zijn verbetering mee.
“Nu dat al wat van de hofstee komt, zo dood goedkoop is, moeten de landbouwers, om rond te komen, veel meer geweld doen dan voortijds.”
In één zin van een halve bladzijde laakt hij
“de landbouwer die, zoals men zegt, den ouden slenter volgt, een ware ketter (1) in zake landbouw” en prijst hij “zijn gebuur, die een uur gaans doet om eene landbouwvergadering bij te wonen, die geen superfosfaten op zijne gronden spaart, die stalmest, beir en aal met zorg gadeslaat.”
“Gelukkiglijk zien wij thans in België een stelsel opdagen dat aan de verschillige vereischten van eene leenkas voor landbouwers voldoet, volgens het stelsel Raiffeisen, dat in ons land heel nieuw is, maar dat in Duitschland sedert 44 jaar in voege is.
Raiffeisen werd geboren te Hamm-am Sieg in Duitschland, den 30 Maart 1818.
In den winter van 1847-1848 ontstond in Zijne gemeente een hongersnood ten gevolge van het mislukken van den voorgaanden oogst, en toen zocht Raiffeisen zijne medebroeders ter hulp te komen.
In 1849 stichtte hij te Flammersfeld, waar hij burgemeester was, zijn eerste leenkas tot ondersteuning van de onbemiddelde landbouwers, en die ten anderen ook kon dienst bewijzen aan de welhebbende inwoners tot plaatsing van hun geld Raiffeisen stierfden 11 Maart 1888 te Neuwied am Rein “.
Dan beschrijft de ingenieur de vele mogelijkheden en voordelen van het landbouwerkrediet in een klare uiteenzetting, en zegt terloops:
‘Het leengenootschap mag andere landbouwmaatschappijen, verbruiksgenootschappen tot het aankopen van vette en voeder, zoals er in Vlaanderen af reeds talrijke bestaan, onder andere te Moerkerke, te Avecappelle, te Isenberghe, te Couckelare, enz. als lid aanvaarden. Maatschappijen die landbouwtuigen zouden willen aanschaffen, ‘t zij ontroomers, ‘t zij ziltmolens, of graanscheiders zoals die van Denterghem, eene veewdag zoals die van Couckelaere zullen uit de leenkas de noodige koopsom mogen trekken.”
En hij besluit:
“Hopen wij dat dank aan het edelmoedige toedoen van M. Vandendriessche hier tot Oostkerke heel kortelings een leenkas zal ingericht worden.
M. Vandendriessche heeft zich over meer dan 25 jaren toegelegd op het stichten van dergelijke werken tot nut en voordeel van de volksklassen”.
Na de voordracht lieten 30 leden zich inschrijven. Op 20 februari werd de oprichtingsakte getekend.
Het beheer werd gevormd door:
- L. Mengé, voorzitter
- R. Vanschaverbeke, ondervoorzitter
- Gouwelooze, Tilmans en Vital Sanders, raadsleden
- G. Prenen, kassier
- De Raad van Toezicht bestond uit:
- Frans Strubbe, voorzitter
- L. Monbaliu, ondervoorzitter
- Callant, L. Callewaert, Dobbelaere, Meysman, Verlinde, J. Vanbellegehem (vervangen dor Ch. Mathys) en H. Vandendriessche.
Oostkerke, honderd jaar geleden: de eerste Raiffeisenkas in Vlaanderen!
Nog een parel aan de rijke kroon der geschiedenis van die kleine, maar belangrijke gemeente.
Voetnoot
- Laboratoria?