De oostelijke verplaatsing van de Zwingeul in het begin van de 18de Eeuw
Gerard Adriaenssens, Dirk Vogelaers en Marika Strobbe
In de eerste helft van de 18de eeuw werd de westelijke hoek van Cadzand zwaar bedreigd door het snelle wegslaan van de duinengordel en de grote strandvlakte, die oorspronkelijk tussen Knokke en Wulpen lag. Hiervan was nog een grote lap blijven liggen na het verdwijnen van de zuidwestelijke helft van het schiereiland Wulpen in verschillende stappen in de l4de en l5de eeuw. Je ziet ze mooi als de Paardemarkt op de Kaart van het Brugse Vrije van Pieter Pourbus afgebeeld. Nog tot in 1702 was deze strand- en duinvlakte vrij uitgestrekt gebleven, zoals blijkt uit een tekst uit 1723, die de getuigenissen van een aantal vroegere verantwoordelijken van de Watering Cadzand of bewoners van deze westelijke hoek van Cadzand vastlegt (Notariële verklaring van Masclee c.s. voor notaris Blondeel te Sluis, 29.3.1723), en bij een verzoekschrift aan de Raad van State (6.4.1723) voor de toelating en subsidiëring van staatswege van een aantal dringende waterstaatkundige gevoegd werd.
Dit gebied werd toen als de Oostduin van Cadzand beschreven, omdat het vanuit Sluis gezien aan de oostelijke kant van de Zwingeul lag. Nochtans vormde het de westhoek van Cadzand. De breedte ervan omstreeks 1700 werd op 400 tot 500 roeden geschat vanaf de inlaagdijk uit 1719, waarop we verder in dit artikel uitgebreid terugkomen. Sedertdien had de zeegeul zich op enkele tientallen jaren tijd in oostelijke richting verlegd. Ze lag oorspronkelijk ongetwijfeld meer in de richting van het huidige vogelpark van het Zwinreservaat. Dit opschuiven van de monding van de zeegeul kan op opeenvolgende kaarten gevolgd worden.
Een in 1702 op de zeekant aan de ingang van de Zwingeul door de Verenigde Provinciën geplaatste batterij met wachthuis moest slechts enkele jaren later terug opgegeven worden. Deze verplaatsing van de Zwingeul leidde snel tot het verlies van enkele kleinere polders van de westelijke hoek van Cadzand, die precies op de plaats van de huidige geulrestant lagen. Zo verdwenen het Wijnands- en het Kerkepoldertje, die allebei nog voor de Oudelandse dijk lagen. Het Kerkepoldertje dat toen nauwelijks nog 4 gemeten omvatte, werd nog in 1717 voor het verhogen van de zeedijk (de Oudelandse dijk) gebruikt en liep in 1720 in. In 1719 moest men snel overgaan tot het leggen van een zogenaamde inlaagdijk achter de oorspronkelijke Oudelandse dijk en dit bleek niets te vroeg want in de volgende jaren werd de Oudelandse dijk van Cadzand op verschillende plaatsen doorbroken. In 1722 waren de 19 gemeten tussen de Oudelandse dijk en de eerste inlaagdijk volledig door de zee ingenomen. Dit voorland werd “onophoudelijk door grondbraken weggerukt”.
In een Request van de Watering Cadzand aan de Staten-Generaal dd. 10.2.1723 wordt duidelijk dat de Watering niet langer de financiële draagkracht heeft om de nodige werken uit te voeren om een majeure dijkbreuk, die een groot deel van Cadzand zou bedreigen, te beletten.
Fig. 1: Beginkaart van Blankamer uit 1760, die zeldzame, historische namen
van de verschillende kleine poldertjes in Cadzand vermeldt.
Deze bekommernis is een constante in het beleid van de aloude Watering Cadzand vanaf het ontstaan van de Knokse Zwingeul in de Zwindelta, die vermoedelijk op het einde van de l3de eeuw gesitueerd moet worden (D. Vogelaers, G. Adriaenssens, M. Strobbe: De Zwindelta, een kameleon door de eeuwen heen, Cnoc is ier, november 1989). De kostprijs van de door Sohier, de “commies” van de Westkapelse dijk op Walcheren, een eminent dijkspecialjst, aanbevolen werken, nl. de aanleg van een nieuwe inlaagdijk en een aantal golfbrekers rond Retranchement, werden in het verzoekschrift op 30 tot 40.000 gulden geschat.
Er volgde een uitgebreid onderzoek, dat door de Raad van State bevolen werd (resolutie Raad van State, 30.4.1723). Dit onderzoek naar de noodzakelijke werken “tot conservatie van de Watering beginnende van den Oostduin en zoo langs den Zandpolder tot voorbij Retranchement” werd aan Johan de Moor uit Bergen op Zoom toevertrouwd en omvatte uitgebreide plaatsbezoeken bij verschillende weersomstandigheden en o.m. dieptepeilingen langs de dijken. De rapporteur beschrijft duidelijk (brief van de Moor aan de Raad van State dd. 21.6.1723) hoe hij deze snelle erosie van het Oostduin aan een verschuiving van de Zwingeul wijt: “weder een nieuwe plaat of scheer opdeed tusschen de Paardemarkt en het Knockesche strand, door welke te duchten was dat de Oostduin, die meest in het midden als doorgespoeld was, en de Kievittepolder stond te inundeeren”. Hij waarschuwde voor het verlies van 4 tot 5.000 gemeten land zonder de dringende aanleg van een nieuwe inlaagdijk, gezien de binnendijken van het vroegere eiland Cadzand niet hoger lagen dan het maailand en “de Noorddijk binnen den Kievittepolder enkel van zand gemaakt was” (ref. brief van de Moor aan de Raad van State dd. 21.6.1723). Het verhaal van deze waterstaatskundige werken staat mooi beschreven in een fraaie studie van J. De Hullu “De kommervolle toestand der Watering Cadzand omstreeks 1720-1731” (Middelburg, NV Boekdrukkerij en binderij, V/H Firma J.C. en W. Altorffer, Middelburg, 1918; Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 1918).
Fig.2: Plaen van de Waeteringe van ‘t Cadzant (1723).
Een “Plaen van de Waeteringe van ‘t Cadzant, strecken uyt den oost-duyn, tot aen het veer over Sluys in vlaenderen alles Stoonende op het laeg waeter in 1723” (anonieme kaart nr. 2921, Algemeen Rijksarchief Den Haag, Kaartenafdeling VTH 2921) maakte vermoedelijk deel uit van het rapport van de Moor aan de Raad van State (Fig. 2). Deze kaart is een detailstudie van de westelijke hoek van het eiland Cadzand in 1723, en is een mooie weergave van de verschillende moeilijkheden waarmee de Watering van Cadzand voor het behoud van de polders rond Retranchement geconfronteerd werd. Deze hoek werd ook het “Oostduyn” genoemd omdat het ten oosten van de diepe Zwingeul lag.
Enkele opvallende details:
-de grote Zandtpolder N.W. van Retranchement is volledig ingelopen. De kaart toont de kreekgeul, die met de dijkbreuk overeenstemt. Naar de monding van de geul toe ligt een belangrijker inbraak op de “ouden dijk” van de polder, die op de Kaart van het Brugse Vrije door Pieter Pourbus (1560-1571) als Kerkepolder vermeld staat en in 1723 reeds grotendeels verdwenen is, deels onder de voorliggende duinen.
Deze laatste doorbraak vormde de belangrijkste bedreiging voor de polders van Cadzand en was derhalve een prioritair probleem voor de Watering, vermits ze rechtstreeks in het verlengde van het stroomgat lag. Ze werd in eerste instantie door het leggen van een eerste inlaagdijk of “inlaege” opgevangen in 1719. De Hullu beschrijft hoe deze eerste inlaagdijk door zandoverstuiving tot een duin vervormd werd. Ze maakt bovendien nog steeds heden ten dage deel uit van de lijn, die rond het Zwinreservaat op de Internationale dijk aansluit. Deze eerste inlaagdijk had een lengte van 140 roeden en de kostprijs van de werken bedroeg 8000 gulden (Request Watering Cadzand aan Staten-Generaal 13.10.1719).
Vrij snel bleek een tweede inlaagdijk onontbeerlijk. De verdere erosie van het zogenaamde Oostduin en het voorland van de Oudelandse dijk, tussen de hofsteden van Pieter Talje (de huidige uitbating van de camping de Zwinhoeve) en Jan Wijnands, leidde snel tot een afkalven van deze erg zanderige polder en zelfs tot een aantasting van de Oudelandse dijk zelf: “deze gaten waren alle tot één geworden, zoodat een geladen smalschip tot tegen de inlage kon komen en de Noordzee, thans pal op de inlage aanstormend, daar ter plaatse een gedurige inkankering veroorzaakte” (de Hullu, p 6 (108)).
Een rapport van Sohier, commies van de Westcapelse dijk (op Walcheren) en derhalve een dijkspecialist, wees op de noodzaak van een tweede inlaagdijk over een afstand van 350 roeden met een geraamde kostprijs van 15700 gulden en de aanleg van vijf rijshoofden, elk tegen een kostprijs van 3000 gulden. Deze werken werden als hoogstdringend beschouwd om Retranchement letterlijk te kunnen redden en een grote oppervlakte land, “4000 gemeten schotbaar land” op Cadzand te behouden. De kaart geeft goed aan hoe sterk de schuring van de stroming was. Bovendien is het goed gekend hoe de echte eroderende werking van een dergelijke zeegeul niet altijd mooi aan de oppervlakte te zien is, dat een dijk niet zelden op grote diepte ondergraven wordt (“een nol”) en plots kan wegvallen, wat trouwens later nog met het Fort Oranje op Retranchement, nog weergegeven op deze kaart uit 1723, zou gebeuren.
Een dergelijke dijkval is zelfs nog frekwent langs de Schelde en blijft een grote zorg voor de polderbesturen. Nog in 1980 verdween één hectare van het voorland van de Scheldedijk bij Hoofdplaat. Van dit fenomeen van dijkval is ongetwijfeld de oud-Middeleeuwse naam van de Zwinboezem, Sincfal, afgeleid. Er staan verschillende diepten bij laag water op de kaart ingetekend: bijvoorbeeld “doorgaens langs de wal, is van 18 tot 22 voet waeter ( 6 tot 7 meter diepte bij laag water!) en verder voor het Fort Oranje, dat nochtans door een hoofd beschermd wordt, een diepte van 12 vadem (12 keer gestrekte armbreedte of practisch 20 meter), die zelfs “den grooten nol” genoemd wordt. Verder voor Retranchement, voor het Fort Nassau, en naar Ter Hofstede toe nam deze diepte snel af tot een viertal vadem en liggen verschillende hoofden of golfbrekers. De in de kaart beschreven zone eindigt bij het “veerhuys” in het Kleine Kasteelpoldertje. Langs een schorrepad bereikte men van hieruit de aanlegsteiger voor het veer naar Sluis.
Langs de Noordzeekant ligt de inlaag tussen de Noorddijk en de duinengordel, de Kievittepolder. De “Langhen Wegh” komt overeen met de Lange Strink en herinnert aan één van de oude kreken tussen de verschillende eilandjes, die tot het latere Cadzand in de vroege Middeleeuwen zouden samenklitten. Ten Noorden van de Lange Strink lag het eilandje van Westmiddenzand. Kievittepolder, Oostduyn en Paerdemarct zijn dus alle resten van een ouder eiland. De naam Middenzand wordt teruggevonden op de Beginkaart van A. Blankamer (Algemeen Rijksarchief Den Haag, nr. OSK V 123), waar het 35ste begin als “‘t vriensterste Middelsant” beschreven wordt.
Deze kaart uit 1760 is een copie van de situatie in 1660, opgetekend door Johan de Pau. In 1660 blijken de duinen van het Oostduyn duidelijk veel intacter en breder en is de Zandpolder zelf ook nog volledig. De “Paerdemarct” is in belangrijke mate geslonken in vergelijking met zijn oppervlakte als zandplaat op de kaart van Pourbus. Bij de “koedijk” ligt een stelleheuvel; de koedijk zelf is vermoedelijk enkel een weg voor het drijven van vee in de schorren.
Fig. 3: Gedetailleerde weergave van de westelijke hoek van Cadzand op de Beginkaart van Blankamer uit 1760.
Voorbij Ter Hofstede ziet men duidelijk de spuikil van de afwateringssluis en de watergang, die komt van wat rest van het grote krekensysteem, dat in de vroege middeleeuwen tussen Cadzand en Zuidzande liep en in 1290 nog de “killa remanens in medio post recessum maris” genoemd wordt in de regeling van het tiendengeschil in het ambacht Oostburg tussen de abdij van Sint-Baafs en de belangengemeenschap van de bisschop en het kapittel van Doornik en het hospitaal van Rijsel. Op dat ogenblik waren Cadzand en Zuidzande reeds grotendeels versmolten; het is echter onze opvatting, zoals ze reeds in een ander artikel uiteengezet werd (Cnoc is ier, november 1989), dat in de Zwindelta de oorspronkelijke hoofdgeul van de kreken van de Reygersvliet in de omgeving van Westkapelle van West naar Oost liep tussen Cadzand en Oostburg door en in de latere Schelde (of Tabuda of Honte) uitmondde in de omgeving van het latere Breskens en dat de Zwingeul te Knokke mogelijks slechts de laatste en jongst gevormde zeegeul in deze delta vormde.
Deze kaart uit 1723 geeft de situatie bij laag water (eb) weer en toont dan ook fraai de verschillende zandplaten in de Zwingeul, te beginnen bij een merkwaardige “Viediveplaat” als een driehoekje tegen de schorren van het Hazegras aan. Deze naam refereert ongetwijfeld naar de praktijk vanuit Knokke vee te gaan stelen in het relatief welvarende Cadzand. Hierbij werd het vee gewoon verplicht achter een sloep aan te zwemmen en zo bij laag water over te steken tot aan de veedievenplaat. Misschien kan hieruit ook de naam van de huidige Dievegatkreek afgeleid zijn. Over deze platen werd ongetwijfeld flink gesmokkeld, getuige hiervan de naam van “Smokkelgat” op de kaart van Van der Maelen uit 1840-45.
In 1723 zijn de Forten Nassau en Oranje nog intact, alsook de redoute Berchem bij ter Hofstee. De overkant van de Zwingeul, de “Strandt aen Knockense wal” is duidelijk herkenbaar als de driehoek van de schorren van het Hazegras, zoals we het terugvinden op de kaart van Laurenz en Lameire uit 1755 (Algemeen Rijksarchief Brussel, kaarten en plannen 2646) en in 1784 ingedijkt werden tot de Nieuwe Hazegraspolder.
De politieke besluitvorming en vooral de financiering van deze broodnodige tweede inlaagdijk had bijzonder veel voeten in de aarde (Resolutien Staten-Generaal 23.11.1723) en leidde uiteindelijk tot een belastingsvrijstelling voor de Watering over verschillende jaren gaande van 1723 tot 1728, op voorwaarde van een spoedige aanleg van de dijk (20 stuiver per gemet; brief Jordens aan Raad van State 6.4.1723). Bij de uitvoering van de werken werd niet zomaar een volledig nieuwe dijk opgeworpen. Oude binnendijken werden hierbij als inlaag- of versterkingsdijk gebruikt. De dijk van het 41e begin, nl. de Nieuwe Voslantpolder, werd als inlaagdijk of Noorddijk omvormd. De recente verkaveling van tweede verblijven in 1986 aan de Nederlandse kant van het Zwin ligt aan beide kanten van deze inlaagdijk, nl. gedeeltelijk in het Nieuwe Voslant (41e begin) en vooral in de vroegere Quillepolder, die in het 42e begin lag.
Deze tweede dijk sloot een stuk land van 90 gemeten af, waarin nu een belangrijk gedeelte van de camping van de Zwinhoeve en het vakantiedorp alsook het waterzuiveringsstation van Cadzand-Bad gelegen zijn en door het Afwateringskanaal uit 1870 doorsneden wordt. De sluis van dit Uitwateringskanaal zit op de scheiding van Nieuw (41e begin) en Oude Voslant (36e begin). Dit kanaal dwarst het Nieuwe Vosland om op de punt van het Oude Vosland uit te komen. De huidige dijk van het Zwin begrenst ongeveer de vroegere Quillepolder. De Zandpolder en het 43e begin of Platepolder op de kaart van Blankamer uit 1760 liggen momenteel in het Zwin. Het huidige Zwingat ligt momenteel duidelijk meer oostwaarts, in de vroegere Zand- en Platepolders. Ondanks al deze recratieingrepen, die door sommigen als ongelukkige planning in de onmiddellijke omgeving van het Zwin beschreven worden, ligt er hier juist achter de eerste inlaagdijk een prachtig stukje natuur, dat door de Stichting het Zeeuwse Landschap beheerd wordt.
Niet minder dan 34.5 gemet werd gebruikt als dijkputten voor de bouw van de tweede inlaagdijk (Request Watering aan Staten-Generaal 12.4.1727). Dit verklaart waarom grote delen van deze zone lage weiden vormden. Daarnaast werden tussen 1724 en 1729 verschillende zware golfbrekers of “stakethoofden” in het strand en het voorland gebouwd, “ingeheid door zware rijsbermen met ijzeren bouten en houten nagels wel vast in een geklonken en dan met zware Vilvoordsche en Wichelse stenen opgevuld” (Request Watering aan Staten-Generaal 22.10.1729).
In feite kan men zich afvragen of deze zone tussen de eerste inlaagdijk uit 1719 en de tweede uit 1724 niet nog steeds de Achillespees van de bijna uitgestorven Zwingeul vormt. Waar nu door o.m. het Ministerie van Openbare Werken grote inspanningen zullen geleverd worden om de verzande Zwingeul open te houden om de specifieke fauna en flora van de schorrenvlakte in stand te houden en in het bijzonder de slikken te redden, kan men zich afvragen of dit geen slapende honden wakker maken is en men de Westhoek van Cadzand niet opnieuw aan erosie blootstellen kan. Bovendien zou een continue doorstroming van landzijde uit van het restje Zwingeul een veel blijvender effect hebben dan het kostelijke regelmatige uitbaggeren. De snelle verzanding van de twee putten die in 1958 diep uitgebaggerd werden achter in de Zwinvlakte bij de dijkverhoging tot Deltahoogte (in 1969 nog 20 meter diep en nu volledig toegezand) spreekt hierover boekdelen.
Een gemaal in de Internationale Dijk met uitwatering van een groot deel van de achterliggende polders zou hiertoe een oplossing betekend hebben. Hierop had het Uitwateringskanaal aangesloten kunnen worden. Dit kanaal uit 1870 werd evenwel afgeleid naar het getijdenhaventje van Cadzand zelf om dit te spuien. Maar dit zijn wellicht eerder vrome wensen. In 1955 moet dit haventje verdwijnen voor de bouw van een nieuwe zeesluis op dezelfde plaats. In 1964 komt er een dieselgemaal met een capaciteit van tweemaal 500 m3 per min (J. Boekhout, ‘t Vrije, gebonden door de golven der getijden, 1941-1991, vijftig jaar waterschapsgeschiedenis. Bijdragen tot de geschiedenis van West-Zeeuws-Vlaanderen, nr. 19, Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen, 1990). In 1971 werd er dwars door de oude poldertjes van Cadzand een tweede kanaal naar dit uitlozingspunt gegraven. Dit toont hoe, alvast aan Nederlandse zijde, de mogelijkheden tot uitwatering in de onmiddellijke omgeving van de Zwingeul bestaan.
Uiteindelijk versnelde de verzanding van het Zwin na het leggen van de Internationale Dijk in 1872, waarmee de werking van de afwateringssluis van het Hazegras afgesloten werd. Sedertdien gebeurt de volledige afwatering langs de Isabella- en Zwinnevaart naar Heist toe. Misschien zijn alle inspanningen bij afwezigheid van ebstroming wel ten dode opgeschreven. De specialisten in de l8de eeuw van de Watering van Cadzand zouden op dit punt misschien wel beter in consult geroepen worden en zouden er wellicht een ander voorstel geformuleerd hebben. Dit veronderstelt de aanleg van een spuikom met een oppervlakte van enkele (± 5) hectaren, die gevuld kan worden met een gemaal en telkens gebruikt om de geul bij eb uit te schuren, zoals de verschillende getijdehaventjes langs de Schelde er één hadden om hun havengeul open te houden.
De opeenvolging van verschillende kaarten illustreert tenslotte duidelijk de oostelijke verplaatsing vanaf 1570 van de Zwingeul. Op de Grote Kaart van het Brugse Vrije van Pieter Pourbus uit 1571 ligt de diepe Zwingeul nog steeds tegen de oude kern van de Hazegraspolder. Deze schorren werden in de cijnspachtovereenkomst van Jean de Baenst in 1428 reeds beschreven. De Zandpolder is in 1571 nog volledig onaangetast. In 1723 rest er echter nog slechts een klein buitendijks deeltje van deze 150 jaar voordien imposante polder en wordt het achterliggende land van Cadzand fel bedreigd door de oostelijke verplaatsing van de Zwingeul. Dit toont fraai hoe de Zwinstreek tot 200 jaar terug nog een levende delta vormde, waar landwinning hoe dan ook nooit als een definitieve overwinning op de zee mocht beschouwd worden. Waar de huidige Zwingeul opnieuw verzandt, lag eens een duinenrij en een belangrijke polder.
Fig. 4: de schorren van het Hazegras, de Zwingeul en de Zandpolder
op de Grote Kaart van het Brugse Vrije door Pieter Pourbus de Oudere (1571)
CADZAND: EEN AANEENSMELTING VAN OUDERE EILANDJES
Een luchtfoto toont overtuigend aan dat het land van Cadzand ontstaan is als een versmelting van verschillende oudere kleinere eilandjes, die geleidelijk naar elkaar toegroeiden in de oude Zwindelta. Het laatste woord over de ontstaansgeschiedenis van deze delta is zeker nog niet gevallen. Hiervan getuigt de hevigheid, waarmee recent (M. Coornaert, De delta van de Zinkval, Rond de Poldertorens, Jg. 33, nrs. 2-3, pp. 41-88) de hypothese dat de belangrijkste kreek van het Zwingebied ten zuiden van Cadzand lag, aangevallen werd.
De gehele polderstreek tussen het latere Westkapelle, Sluis, Knokke en Breskens bestond in feite oorspronkelijk uit een geheel van kleinere landkernen of “eilanden”, die zich vormden in een uitgestrekt schorregebied, doorsneden door verschillende geulen. De hoofdgeul van de oude Zwindelta liep oorspronkelijk van West naar Oost, vanuit het Oud Zwin over de kreek van de Reygersvliet, verder ten zuiden van Cadzand om uit te monden in de Schelde ter hoogte van het latere Breskens. Heel dit gebied werd van een al te rechtstreekse inwerking van de Noordzee afgeschermd door een uitgebreide landtong, de “terra antiqua” van Wulpen, die als het ware een deksel op de zwinstreek vormde. Er was dus vermoedelijk zeker tot in de l2de eeuw nog geen sprake van een belangrijke zeegeul ten oosten van het latere Knokke, op de plaats waar we het huidige Zwin kennen. In de plaats ervan lag er hier een uitgestrekt wad. De beschermende invloed van dit “schiereiland” Wulpen verklaart verschillende eigenschappen van de vroeg-Middeleeuwse polders in het achterliggende gebied. Vooreerst blijken deze alle een zachte kleiige bodem te hebben met lage afslibbaarheidsgraad en tenslotte valt op hoe klein de dijken van deze landkernen wel zijn en derhalve hoe weinig of niet bestand tegen echte zeestormen.
Dit valt ook op de kaart van Johan De Pau uit 1660, die in 1760 fraai door Blankamer nagetekend werd (Situatiekaart V nr. 123 OSK, Algemeen Rijksarchief, Den Haag). Een blik op de kaart volstaat om in de gedetailleerde tekening van de verschillende kleine poldertjes en hun oude dijkjes de vorm van verschillende kleinere eilandjes te herkennen. Zuidzande, het Oude land van Cadzand en Middenzand vormen dergelijke oude kernen, waartussen de oorspronkelijke geulen zouden opslijken en door zware bedijkingen op de zeearm gewonnen werden. Een nauwgezette studie van de kaart toont een hele reeks interessante en voorheen weinig bekende poldernamen. Deze staan ook reeds vermeld op een schets van een kaart van Kadzand uit 1660, opgenomen door Gottschalk M.K.E. in het eerste deel van haar befaamde “Historische Geografie van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen” (p. 108-110). Ze geeft aan dat de schets gemaakt is van een kaart uit het waterschap van het Vrije van Sluis te Oostburg.
De gegevens op de kaart van Blankamer zijn veel rijker, gezien ze ook de volledige oppervlakten per poldertje aangeeft en de hoeven in de verschillende beginnen intekent. Bovendien hebben we ook een inspanning gedaan om de namen van de landbouwers, die heden ten dage de hoeven in de verschillende beginnen van Cadzand, die op de kaart van Blankamer beschreven staan, uitbaten, terug te vinden. Het valt op hoe in de meeste polders het aantal hoeven over de eeuwen onveranderd gebleven is, met uitzondering van de Geerste-, de Grote Tarwe- en de Kleine Tarwepolder, alle gelegen in het Oud Land van Cadzand, waar nieuwe bijkomende uitbatingen gebouwd zijn.
Corte en klaare aanwysingen van de polders en beginnen Soo al de selve hier na met al letters sal werden aangewesen als volgt al waar O staat beteykent het oude landt van Cadsant en heeft 44 beginnen te samen groot 2039 g. (gemet)
V | 400 besuyden de kerk met 17 beginnen groot | 407 g. | 203 r. |
S | Strydersgadt 15 beginnen gr. | 462 g. | 100 r. |
SI | S Janspolder onder het vrije g. | 225 g. | 283 r. |
MT. | Metteneye polder groot | 177 g. | 97 r. |
EB | Elysabethpolder groot | 107 g. | 164 r. |
SJO | St Jorispolder groot | 174 g. | 140 r. |
G en C | Gras en Cruybeecke polder samen groot | 53 g. | 64 r. |
AW | Antwerpenpolder gr. (Aanworppolder) | 377 g. | 203 r. |
E | Eykenpolder gr. | 172 g. | 225 r. |
SC | St Cristoffel polder groot | 6 g. | 200 r. |
SS | Suydsande heeft 28 beginnen samen groot | 1156 g. | 106 r. |
VB | De 400 polder beoosten ter hofstede heeft 8 beginnen en samen groot | 434 g. | 133 r. |
PB | polder bewesten der hofstede gr. | 80 g. | 110 r. |
CB | Cleynen Bladelingse groot | 59 g. | 44 r. |
GB | Grote Bladeling polder gr. | 207 g. | 124 r. |
CP | Capellepolder groot | 189 g. | 64 r. |
LOO | Loodyckpolder groot | 213 g. | 294 r. |
S | St Jan of Nieuvliet groot | 300 g. |
Schale van 200 Brugse roeden
Het eerste der 44 beginnen van Cadzand vinden we ten Oosten van Ter Hofstede, waar Cadzand en Zuidzande tot één geheel samengesmolten zijn.
1ste | begin | den Carlijnspolder groot (1) | 30 g. | 95 r. |
2de | begin | den Meulenpolder gr. (2) | 21 g. | 211 r. |
3de | begin | het garspoldertje gr. (3) | 6 g. | 21 r. |
4de | b. | den Ceuvelaerspolder groot (4) | 10 g. | 293 g. |
5de | b. | den Goethalspolder gr. (5) | 34 g. | 60 r. |
6de | b. | de Hofstedepolder gr. (6) | 72 g. | 118 r. |
7de | b. | den heulepolder (Z. Risseeuw) gr. (7) | 18 g. | 18 r. |
8de | b. | het versche poldertje gr. (8) | 20 g. | 250 r. |
9de | b. | den hevenpolder (J. Vercouteren op de Breydelhoeve) gr. (9) | 72 g. | 211 r. |
10de | b. | den grooten Tarwepolder (de hoeve van A. Lako dateert van later) gr. (10) | 214 g. | 296 r. |
11de | b. | in den geerste polder (latere hoeven van P. Risseeuw en P. Leenhouts) gr. (11) | 120 g. | 69 r. |
12de | b. | den Quadenpolder gr. (12) | 19 g. | 95 r. |
13de | b. | de Zettepolder gr. (13) | 44 g. | 269 r. |
14 | b. | den Hemshoeck gr. | 14 | 32 | g. | 247 | r. | |
15 | b. | de Zadelinspolder gr. | 15 | 34 | g. | 8 | r. | |
16 | b. | in Colins hoek gr. | 16 | 16 | g. | 160 | r. | |
17 | b. | den Kermershoek gr. | 17 | 72 | g. | 146 | r. | |
18 | b. | hoek zonder naam gr. | 18 | 11 | g. | 204 | r. | |
19 | b. | geen naam gr. | 19 | 16 | g. | 222 | r. | |
20 | b. | in de Schaaregr. (P. van Cruyningen) |
20 | 42 | g. | 159 | r. | |
21 | b. | den Kleynen Tarwepolder (latere hoeven van J. van der Plassen en Fr. Minderhoud) gr. | 21 | 74 | g. | 239 | r. | |
22 | b. | den Heerenpolder gr. (P. de Putter) |
22 | 14 | g. | 35 | r. | |
23 | b. | den Krullenpolder gr. | 23 | 41 | g. | 229 | r. | |
24 | b. | Oost van kerkhove (Cadsand) gr. (A. van Iwaarden) ) | 24 | 27 | g. | 225 | r. | |
25 | b. | En 26 b. staan niet op de kaart en zitten waarschijnlijk in de Tienhondertpolder | ||||||
27 | b. | west aan het kerkhof gr. | 25 | 55 | g. | 208 | r. | |
28 | b. | in 't Roeffoelken gr. (J. Kools) |
26 | 96 | g. | 286 | r. | |
29 | b. | in 't Noortlant gr. | 27 | 86 | g. | 253 | r. | |
30 | b. | in 't Noortlant geseyt den Wal gr. (28) (J. Basting op de Berghoeve) | 28 | 167 | g. | 259 | r. | |
31 | b. | den wal gr. | 28 | 6 | g. | 103 | r. | |
32 | b. | En 33b. nogmaals in 't Noortlant geseyt den Wal (A. de Putter) | ||||||
groot | 27 | g. | 98 | r. | ||||
gr. | 29 | 60 | g. | 206 | r. | |||
samen | 88 | g. | 304 | r. | ||||
34 | b. | in Dierkenspolder gr. | 30 | 65 | g. | 37 | r. | |
35 | b. | int Vriensterste Middelsant gr. (31) | 30 | g. | 7 | r. | ||
36 | b. | 't oude Voslant gr. | 32 | 11 | g. | 171 | r. | |
37 | b. | in den haak gr. | 33 | 51 | g. | 268 | r. | |
(J. Basting, momenteel camping Lange Strink) | ||||||||
38 | b. | 't Vinckenest gr. | 34 | 11 | g. | 26 | r. | |
39 | b. | in Molinspolder gr. | 35 | 48 | g. | 107 | r. | |
40 | b. | Moenspolder gr. (C. van Belois) |
36 | 63 | g. | 173 | r. | |
41 | b. | 't Nieuwe Voslant gr. (Th. Vermue) | 37 | 78 | g. | 54 | r. | |
42 | b. | Quellepolder gr. (A. Barendse) |
38 | 47 | g. | 231 | r. | |
43 | b. | De Platepolder gr. | 39 | 43 | g. | |||
44 | b. | den Busselanspolder gr. (Iz. de Bruyne) | 40 | 17 | g. | 147 | r. |
Nummers verwijzen naar tekst (Hierboven)
Suydsande met 28 beginnen samen groot 1156 g.
1ste | b. | eerste Noorman (41) | 36 g. | 253 r. |
2de | b. | Tweede Noorman (42) | 42 g. | 79 r. |
3 | b. | Derde Noorman (vroeger Prinsenhof) (43) | 37 g. | 166 r. |
4 | b | De Noortpolder gr. (44) | 70 g | 59 r. |
5 | b | Pieter Arents-Roospolder (45) | 7 g. | 5 r. |
6 | b. | den grooten Tarwepolder (46) | 131 g. | 186 r. |
7 | b. | den ouden Sluyspolder (47) | 47 g. | 207 r. |
8 | b. | den nieuwen Sluyspolder (Pladdet) (48) | 31 g. | 156 r. |
9 | b. | Stevenspolderken (49) | 15 g. | 262 r. |
10 | b. | Cleynen tarwepolder (50) | 24 g. | 20 r. |
11 | b. | den utersten westhoeck (51) | 45 g. | 218 r. |
12 | b. | den Inder westhoeckpolder (52) | 32 g. | 82 r. |
13 | b. | Den Zuyd ommelooppolder (53) | 33 g. | 127 r. |
14 | b. | Woutermarie Treyldospolder (54) | 20 g. | 64 r. |
15 | b. | Pieter Weerboospolder (J. Risseeuw)(55) | 43 g. | 23 r. |
16 | b. | Oostpolder (56) | 24 g. | 109 r. |
17 | b. | den ouden polder (H. Salomè op de Berghoeve; zowel Suydsande als het Oude Land van Cadzand hadden dus een Berghoeve) (57) | 17 g. | 145 r. |
18 | b. | de Noort ommeloop polder (58) | 22 g. | 7 r. |
19 | b. | de Smaldeeling (59) | 61 g. | 274 r. |
20 | b. | de Zuidommeloop beoosten St Marie wege (H. Cappon) (60) | 67 g. | 28 r. |
21 | b. | den Geitsakpolder (61) | 43 g. | 266 r. |
22 | b. | den Brompolder (Iz. Luteyn)(62) | 27 g. | 134 r. |
23 | b. | den Oostburgpolder (D. Luteyn) (63) | 82 g. | 212 r. |
24 | b. | de Fraeyaart polder (64) | 80 g. | 21 r. |
25 | b. | Ww. Blondeelpolder (65) | 13 g. | 38 r. |
26 | b. | den Clinkaartpolder (66) | 7 g. | 50 r. |
27 | b. | den Fimelaerpolder (67) | 50 g. | 157 r. |
28 | b. | den Snellegeerspolder (A. Luteyn) (68) | 34 g. | 29 r. |
De 17 beginnen in de herdijkte polder 400 bezuyden de kercke.
1ste | b. | Vaergelinshoek gr. (69) (H. Cappon) | 41 g. | 217 r. |
2de | b. | Walewijn de Vospolder gr (70) | 42 g. | 243 r. |
3de | b. | den heerenpolder (71) | 60 g. | 201 r. |
4de | b. | Oostkrullenpolder (72) | 11 g. | 203 r. |
5 | b. | Zuydkrullen (dhr. Riemens) (73) | 23 g. | 80 r. |
6 | b. | den Clijen polder (74) | 20 g. | 130 r. |
7 | b. | in den Orgelpolder (75) | 8 g. | 25 r. |
8 | b. | Roeffelpolder (76) | 21 g. | 286 r. |
9 | b. | den selve Roeffelpolder (J. de Bruyne) (77) | 27 g. | 136 r. |
10 | b. | den Noortpolder (78) | 32 g. | 86 r. |
11 | b. | de Noortpolder (79) | 13g. | 9 r. |
12 | b. | Noortpolder gr. (80) | 4g. | 17 r. |
13 | b. | Westkrullenpolder (81) | 13 g. | 107 r. |
14 | b. | Heerenpolder (82) | 33 g. | 98 r. |
15 | b. | Terwenpolder (83) | 28 g. | 132 r. |
16 | b. | Mariepolder (84) | 18 g. | 285 r. |
17 | b. | Mariapolder (85) | 6 g. | 75 r. |
De 15 beginpoldertjes in de herdijkte Strijdersgadtpolder
1 | b. | van Strijdersgat den buijsebier gr. (86) | 10 g. | 130 r. |
2 | b. | Platteelpolder (87) (P. Kools) | 50 g. | 174 r. |
3 | b. | den Knockaert (88) (Iz. Risseeuw) | 30 g | 234 r. |
4 | b. | Willem Stormshoek (89) | 9 g. | 140 r. |
5 | b. | den Zuytpolder (90) | 46 g | 206 r. |
6 | b. | Vaergelinshoek (91) (J. Masclee op de Beerhoeve) | 13g. | 10r. |
7 | b. | den heerenpolder (92) | 19g. | 6r. |
8 | b. | den krullenpolder (93) | 19 g. | 172 r. |
9 | b. | den Zuyd Knockaert (94) | 45 g. | 281 r. |
10 | b. | den Leyenpolder (95) | 31 g. | 55 r. |
11 | b. | den Corten Geltsakpolder (96) (P. Provoost) | 49 g. | 110 r. |
12 | b. | Roeffelpolder | 26 g. | 135 r. |
13 | b. | den Clynkaartpolder | 54 g. | 205 r. |
14 | b. | Fimelarepolder (D. Erasmus) | 20 g. | 206 r. |
15 | b. | Dobbelaerepolder | 34 g. | 56 r. |
De 400 beoosten der Hofste.
1 | b. | Schellebank hofstede (101)(J. van der Sluis) | 14 g. | 271 r. |
2 | b. | den Appelaere (102) | 105 g. | 117 r. |
3 | b. | de schare (103)(J. Masclee) | 42 g. | 161 r. |
4 | b. | de Ackelaare (104) (S. Dieleman) | 79 g. | 160 r. |
5 | b. | kleine Sluyspolder (105) | 4 g. | |
6 | b. | den Putierpolder (106) (A. Poissonnier op de Blauwe Hoeve) | 85 g. | 3 r. |
7 | b. | eerste deel: Nieuwland (107) | 100 g. | 200 r. |
tweede deel: Nieuwland p. samen (A. Kotvis) | 105 g. | 192 r; |
Antwerpenpolder
Hier worden op de kaart van Blankamer geen beginnen meer vermeld. De naam Antwerpenpolder is in feite een verbastering van de oorspronkelijke “polder van de eerste aanworp”, of de eerste landwinning na de samensmelting van de eilanden van Cadzand en Zuidzande. Toch staan er mooi zes hofsteden op ingetekend, waarvan er nog vijf nu nog bestaan. De bovenste in de bovenhoek van de Aanworp is heden ten dage verdwenen. De verdere hoeven worden momenteel uitgebaat, in volgorde van beneden naar boven in de polder, door P. Kools (108), P. Luteyn (109), J. Cappon (110), J. Cappon (111) en P. van Cruyningen (112). De Aanworppolder meet 377 g. en 203 r.
In de daaropvolgende Sint-Janspolder (opp.: 300 g.) vinden we, van boven naar beneden, vooreerst de oude bewoning van Nieuwvliet of de Cappelle (113), vervolgens de hoeven van J. Herweyer (114), de vroegere Sint-Janhoeve en actueel buitenverblijf van dhr. Lucieer (115) en de hoeve van P. Provoost (116). In de Capellepolder (opp.: 172 g. 164 r.) staat één belangrijke hofstede, deze van P. Dekker (117). Daaronder ligt de Grote Lodijkpolder, waarin de hofstede van A. Mabesoone (118). De kring van recentere en zwaardere zeepolders wordt vervolledigd door de Groote Bladelingpolder of polder van Pieter Bladelin (opp.: 207 g. 124 r.) met de hofsteden van Iz. van Cruyningen (de Hoeve Slikken-burg; 119) en A. de Zwart (120). Tenslotte vinden we nog één hoeve in de Polder bewesten Terhofstede (opp.: 80 g. 118 r.) met de molen; hier was P. Risseeuw de laatste molenaar (121).
De analogie van de namen in verschillende hoofdonderdelen van Cadzand toont hoe oudere polders bij de herbedijkingen na belangrijke overstromingen gescheiden werden in verschillende beginnen. De kaart toont evenwel goed hoe het om oorspronkelijke doorlopende geheeltjes gaat. Ook de oude geul tussen het oude land van Cadzand en Zuidzande staat fraai ingetekend als “dit is vanouds de Geulle”, die in de Knockaert ligt. Het is bovendien opmerkelijk hoe nog tot op heden de Strijdersgatpolder eerder als Knockaert vernoemd wordt, terwijl de Knockaert toch maar een klein beginpoldertie van de herdijkte Strijdersgatpolder was. De Geulle liep tussen de Corten Geldzak- en Dobbelaerepolders.
Tenslotte toont deze kaart nogmaals fraai twee belangrijke aspecten van de vormingsgeschiedenis van Cadzand. De oude kernen, waarvan we de verschillende en vooral talrijke beginnen uit de kaart van Blankamer beschrijven, bestaat duidelijk uit enkele oude eilandkernen, die gaandeweg met elkaar versmolten en door oude geulen gescheiden werden (de Lange Strink tussen het Oud Land van Cadzand en Middenzand, de oude Geulle tussen het Oudland van Cadzand en Zuidzande). Dit zijn bovendien allemaal poldertjes met een bijzonder zachte klei, die vergelijkbaar is met de rivierklei van de Scheldepolders. Dit past in onze veronderstelling, die gebaseerd is op oud kaartmateriaal en een grondige kennis van de fysische eigenschappen van verschillende types polder, dat Cadzand door het (schier)eiland Wulpen, dat zich ten Noordwesten ervan als een lange tong uitstrekte, van een al te rechtstreekse inwerking van de zee afgeschermd werd.
Het is pas na het wegslaan tussen de 13de en 15de eeuw van Wulpen dat rond deze oude kern zware zeepolders, zoals de Loodijk-, de Aanworp-, de Gars- en Kruybeke- en Sint-Annapolders, ontstaan. De Strijdersgatpolder, de 400 bezuyden de Kerk en de 400 beoosten Terhofstede daarentegen zijn typische herwinningen van ondergelopen oud kernland. Pas na het wegslaan van Wulpen, het herwinnen van delen van het ondergelopen oud land en het winnen van de zware zeepolders aan de onderrand van Cadzand werden zware ringdijken rond het “eiland” Cadzand aangelegd. Voordien volstond blijkbaar een slechts beperkte bedijkingsinspanning, wat onrechtstreeks wijst op belangrijke veranderingen in het Zwindeltapatroon.