Het jaar van het dorp
- De dorpskerk werd in 1958 afgebroken en enkel de toren bleef over.
- De toegang tot de kerk liep langs de eerste school, waar meester Vervaecke in 1835 les gaf.
- In het dorp waren de huisjes laag onder het rode dak midden groen lover.
FOTO'S ONDERAAN: Uit het dorp kwamen deze bekende figuren : Alfons Fournier, Jan Desmidt, Marie Regelbrugge, Eugenie Spruyt, Jan Rombout en Cesar Flamey, of “Hoe het groeide en bloeide te Knokke”.
Cliché’s Brugsch Handelsblad waarin regelmatig al het nieuws verschijnt over de werking van ”Cnoc is ier”.
Oude Prentkaarten (zie bijdrage verder in deze brochure)
Uit 1900 stammen deze prentkaarten, die de eerste badgasten naar huis stuurden met al het nieuws over goed of slecht weder, - maar op de postkaarten was het altijd goed weder ! Links : het Hôtel des Families bij de hoek Lippenslaan-BayauxIaan; de paardentram reed naar zee, het Hôtel des Dunes.
Cliché’s Brugsch Handelsblad waarin regelmatig al het nieuws verschijnt over de werking van ”Cnoc is ier”.
In het jaar van het dorp en op iedere ruilbeurs: oude prentkaarten
André D'hont
"Knocke 3 augustus 1901. - Beste mamake, ik schrijf u nu hier uit de Grand Hotel te Knocke. We zijn naar hier met den stoomtram gekomen. Enen kus. Carlos".
Wie oude prentkaarten verzamelt kan er ook heel wat prettige teksten op terugvinden, die ons nader brengen tot het leven van rond het begin van de eeuw.
"Eischt overal de zichtkaarten Star, die de kunstvolste en de schoonste zijn", luidde de publiciteit van een der uitgevers. En het was in sierlijke 1900-letters geschreven in vier talen, voor "cartes-vues","Ansichtkarten" en "view-cards". Wat opvalt is de fijne druk van toen, bij zover dat de jongste jaren vele grote parelen konden gemaakt worden aan de hand der afdrukken en deze nu heel wat wanden versieren. De naam van de fotograaf die ons dit alles naliet zullen we nooit kunnen achterhalen. Prentkaarten zijn een deel van ons patrimonium geworden, een nalatenschap, ons aller eigendom.
In zeven winkels kon men rond 1900 de "postkaarten", zoals men ze te Knokke ook blijft heten, kopen.
Vooreerst in het "Magasin St-Joseph" van Jacobs-Claeys ter Lippenslaan, "tegenover het monument van Verwee". Zoals de meeste winkels van de tijd kon men er heel wat kopen, lakens en linnengoed, naaigaren en mutsjes, ook Vlaams aardewerk en zichtkaarten om naar huis terug te sturen.
Kaarten kon men ook bekomen ter zeedijk bij Van Steenkiste-Borremans. Dan vooral langs de Lippenslaan, bij Ch. Haegheman, Quintyn, de gezusters Malfait, De Cuyper-Deckers en vanzelfsprekend bij Piet Jacobs-Vermeille. Dit was dan in de "Nouveau Bon Marché" op de hoek van de Lippenslaan en de toenmalige Van de Puttestraat (nu Kongostraat), tegenover het Van Bunnenplein. Hier kwam later de paardentram voorbij. De winkel van Piet, die we reeds vroeger nader beschreven, prijkt ook op de oude zichtkaarten, zelfs met een der eerste bloemenstoeten. Toen de laan naar zee nog midden open duinen lag en de rijweg enkel aan de oostkant was. Dit alles, met de paardentram langs karren en badgasten van de tijd, beleeft men weer in een volledige serie oude foto's. Het waren ook onvergetelijke momenten, waarover men toen naar huis schreef.
"Knocke 3 augustus 1902. - Bertha mijn lief, als ge na de noen de stoomtram neemt dan zijt gij een uur later al te Knocke. Maar als ge met de laatste tram moet vertrekken zullen we misschien niemeer kunnen dansen op den orgel langs de dijk. Maar de schone duinen zal ik u kunnen tonen. Uw lief, Leon"...
In de volgende jaren kwamen veel meer postkaarten van de drukpers. Vooral de naam De Graeve uit Gent is er nauw mee verbonden. Ze werden ook verkocht in de "Grand Bazar de Knocke" onder het Grand Hôtel, alwaar speelgoed te verkrijgen was, naast handwerkjes voor de dames en dan vooral een "specialiteit van badartikelen". Vanzelfsprekend dat Pierre de Jude eveneens kaarten te verkopen had op het Verweeplein, in zijn winkel van sigaren, sigaretten en tabak, midden het haarkapperssalon voor heren.
De meeste prentkaarten droegen enkel onderschriften in het Frans. Teken des tijds. Toen pastoor Qpdedrinck in deze periode zijn "Knocke - Souvenirs" liet uitgeven, was het boek ook in 't Frans; "Wie zou het in het Vlaams lezen", merkte hij er bij op.
Hoe zijn zoveel postkaarten uit het verleden tot ons gekomen? Zolang ze niet oud waren, werden er veel achteloos terzijde gelegd of weggegooid. Maar heel wat bleven in een lade liggen of verhuisden naar een hoekje van de zolder. Zo kwamen er uiteindelijk veel, na de opruiming, op de oude markt terecht of in de winkels van oude boeken. We konden er heel wat te Brussel opdiepen, bij de Marollen of bij het Centraal-Station. Nu kost "één" oude kaart er reeds minstens 5 fr., terwijl de prijs dit jaar zelfs 20 fr. bereikt! Zodat 245 fr. voor de verzameling van 116 afdrukken van oude prentkaarten nu een koopje wordt. De uitgave over Knokke van de Europese Biblioteek zal wel niemand willen missen.
De eerste grote verzamelaar van oude zichten van Knokke was Gaston Van Steene. De geschiedschrijver, die in 1930 een merkwaardige "Zeekust en Knocke" liet verschijnen, zette ook heel wat kaarten op de filmstrip, om ze tijdens voordrachten te projekteren. De meest befaamde verzamelaar is nog steeds Jimmy Debruecker, voorzitter van "Cnoc is ier". Hij putte zijn voorraad uit de onverkochte voorraden van de winkels van 1900. Na de Tweede Wereldoorlog maakten zijn tentoonstellingen ophef en werden zij de spoorslag om alles te bewaren wat nog beschikbaar was. Zo schoven meer verzamelaars aan, ook wij en de tentoonstelling "Knocke 1900", in 1967 door schepen Van Parys georganiseerd, werd er het hoogtepunt van. "Cnoc is ier" richtte regelmatig tentoonstellingen in, waarop alle verzamelaars, aan bod kwamen.
"De molen op de dijk bij het Kalf dagtekent uit de aanvangsperiode der polderbuurt en werd gebouwd op de plaats waar verschillende inpolderingen aansloten tot de dijk van Grave Jan, officieel Jan zonder Vrees (hoewel historisch wat verward), maar volgens de legende eerder geheten naar een dijkgraaf die Jan heette. Deze molen bleef eeuwenlang in dienst, tot de laatste mulder, Lothaire Peel, in 1926. Geklasseerd en gerestaureerd in 192, zou het gevaarte nog een veertigtal jaren stand houden, maar nu zijn er reeds weer een paar wieken van afgeknakt".
Dit kan men lezen onder de eerste illustratie in "Knokke in oude prentkaarten". Het leidde meteen ook het eerste hoofdstuk in dat handelt over polder en dorp in de periode van 1870 tot 1890, toen Knokke langzaam maar zeker in de greep zou komen van "vreemde invloeden". Het waardeloze zand van weleer zal weldra meer opbrengen dan het zo moeizaam uitgewonnen polderland. Maar van Moeder Aarde (die ons voedt) tot het Kapitaal Duinen (dat betaalt) was er nog een grote afstand op het ogenblik dat het centrum van Knokke meer rond het Kalf lag dan omheen de kerktoren.
Wat ik in een boekje met prentkaarten samenbracht, wil ik hier nader in zijn tijd plaatsen.
Knokke was een gemeente van zowat 1.000 inwoners, die meestal van de landbouw leefden in het poldergebied bezuiden de duinen, op meer dan anderhalve kilometer van zee.
In 1854 was Philip Tavernier burgemeester en Pierre Ackerman, de onderwijzer, twee belangrijke posten, terwijl pastoor Maes in hetzelfde jaar in dienst kwam. Bij de grens werd het Leopoldfort afgeschreven, nu de vrede met Holland alle vijandelijkheden in het verleden opgeborgen had. In 1855 kocht Charles Serweytens de duinen die nu het Albertstrand vormen, met een grens die liep van de dorpskerk noordwaarts tot zee, palend aan de duinen van Lippens (die zelf tot het Hazegras en het Zwin reikten). Serweytens besloot bij de Lispanne een modelhoeve in het zand uit te bouwen.
In 1856 werd de kasseiweg naar Westkapelle aangelegd op de steenweg die uit 1759 dagtekende. Daar werd de oude Kragendijk weggeschept, of de nieuwe naam binnen Knokke-Heist voor wat de Oude Knokkestraat was. Steeds in 1856 richtte het leger een telegraafpost in op de duinen bij het strand (in 1880 aan Dries Verheye verkocht om als drankhuis te dienen) en door de duinen werd een weg daarheen getrokken vanaf het dorp. Straten vormden het voornaamste element om het kontakt te leggen onder de verspreid wonende bevolking. Er bestonden verschillende zogenaamde kerkwegels, smalle paden die langs de eigendommen liepen van de Oosthoek tot het Kalf, of door de duinen tot het dorp. Ze bestaan nog allemaal, zelfs nog dwars door de golf, en iedereen mag ze nog rechtmatig gebruiken.
In 1866 kende men reeds de Dorpstraat, Duinestraat, Zeestraat, Peperstraat, Jodestraat, slag hofstede Tavernier, Kalsijde naar Kalf, Graaf Jansdijk en Keukelinckstraat.
De verbinding van het Kalf naar het dorp en de kerk liep langs de Jodestraat (nu de Judestraat), oorspronkelijk de Papenpolderdijk, verlenging der Graaf Jansdijk naar het westen. De De Klerckstraat, latere Polderweg, bestond nog niet en kreeg pas vorm als de stoomtram kwam tot de bocht naar Driewege.
In 1868 werd de kasseiweg Hazegras - Schapenbrugge aangelegd. Het pad naar zee werd van het dorp af als Zeestraat rechtgetrokken in 1869 en gekasseid op 5 meter. Hier kwam later de Lippenslaan. Uit deze periode moeten ook de molens van Lievens, op het einde der Duinestraat (Kerkstraat), en van Van Damme op de scheiding van duin en dorp dagtekenen. Er kwam meer aaneengesloten bebouwing rond de kerk, hoewel het dan nog meest huisjes met een tuintje betrof, een droombuurt die de dichters inspiratie gaf. Zoals de schilders, lieten ze zich ten andere bekoren door dit dorp.
In 1871 kwam het gemeentehuis in "De Zwaen", een afspanning op de hoek der Smedestraat, zelf aangelegd waar eens de Knokkedijk lag. De eerste straten volgden doorgaans dc lijn van voormalige aarden dijken die nutteloos geworden waren en weggeschept om nieuwe op te werpen.
Aldus diende geenszins land onteigend te worden voor het trekken van straten. Op de hoek van "De Zwaen" kwamen er verschillende straten samen om een pleintje te vormen met het eerste marktje. De Zeestraat werd in dit jaar ook rijksweg. Het gemeentehuis dat eeuwenlang in het Kalf was ondergebracht, was nu zelf van de polderbuurt verplaatst naar het nieuwe centrum van Knokke, reeds flink in aangroei met meer dan 1.200 inwoners. Toch bleef de landbouw het voornaamste bestaan uitmaken. Veel poldergrond was op de zee uitgewonnen en de staat zag er ook het belang van in, in zover dat het de polders als zijn eigendom opeiste. Het kwam tot een lange rechtszaak (pas in 1910 beslecht, met de Staat afgewezen).
In 1872 werd de laatste aarden Internationale Dijk met anderhalve kilometer lang van 't Zwart Huis af tot Holland dwars door de Zwingeul aangelegd, om definitief het historische Zwin van de zee af te sluiten. Zo werd de Willem-Leopoldpolder gewonnen.
De dorpskerk met zijn oorspronkelijke konstruktie onthouden van 1642, kwam zover westwaarts van het Kalf weg, omdat ze oorspronkelijk afhankelijk was van de parochie van Heist. De aller- eerste kerk lag echter meer noordwaarts, maar werd zoals het gehele gebied door de zee overweldigd, inbegrepen het dorp Schaarte, dat nu begraven ligt onder de duinen van het Albertstrand, in de richting waar de oude grachten vanaf het spoorwegstation ook bij het zand afgebroken zijn. De St.-Margarethakerk werd in 1852 volledig vernieuwd (in 1905 uitgebreid, in 1958 met de grond gelijk gemaakt) en nu is nog alleen het 20,26 m.-hoge torentje geklasseerd behouden naast de nieuwe van meer dan 60 m.
Hoge duinen stoven op ten noorden van de kerk. Tegenover zee werd in 1872 de vuurtoren met vast licht gebouwd. Sebastien Nachtegaele werd in dit jaar op 28 juli met 71 stemmen der 100 ingeschreven kiezers (die men toen stemmers heette) tot burgemeester verkozen. Hij zou de burgervader worden van het Knokke dat weldra de wekroep tot badstad zou horen. De vuurtoren werd er het merkteken van. Bij dit alles kwam er een verslapping in het gezelschapsleven en in 1876 legde de St.-Sebastiaansgilde zijn aktiviteiten stil en werd de pers verkocht.
Het begin der heropbloei, waar het onderscheid tussen polder en dorp vlug tot uiting zou komen, kan gesitueerd worden in 1880. Toon zakten de eerste badgasten af en richtte Dries Verheye ook zijn "hotel" in op het duin bij de vuurtoren, in de voormalige telegraafpost van het leger. Nu telde Knokke 1.350 inwoners, om er tien jaar later 1.501 te bereiken. Aan het strand, steeds zonder dijk, kwamen meer instellingen rond de "Pavillon du Phare" van Dries, maar het waren houten barakken met de "Marguerite" en de "Congo". In 1883 kwam de eerste badkar op het strand en dan nog ontleend uit Heist. Alfred Verwee en Emile Verhaeren ontdekten de duinenhoek. In 1884 waren Medard Lingier, Constant De Brock en Louis Vermeille reeds de eerste Knokse badkarhouders. In 1887 vroeg het gemeentebestuur bij de staat een koncessie aan voor 500 m. strand beneden de vuurtoren. Maar dan was er in dit jaar ook de groep Van Bunnen - Verwee - Dumortier die van Lippens alle aanpalende grond kocht. En als zij in 1890 besloten de stenen zeedijk aan te leggen, waar reeds het Grand Hotel kwam, was het duinenzand plots meer waard dan de poldergrond.
Het gemeentebestuur bestond uit: Sebastiaen Nachtegaele (geb. 1829), rentenier als burgemeester, Leopold Vlaeminck, (1832), landbouwer en Philip Tavernier (1816), rentenier, als schepenen; Jan Vandepitte (1855), landbouwer; Eduard Verheye (1844), koopman; Leopold Bonte (1854); Pieter Jacxsens; Constant Van Parys, landbouwers, en Paul Parmentier, kunstschilder, als raadsheren.
"De paardentram" van Louis Herreboudt was zowat het simbool van de badplaats bij de aanvang der 20e eeuw. Het gevaarte dat op sporen reed midden de Lippenslaan, verzekerde de verbinding tussen dorp en zee. Voor de koetsiers was deze konkurrent minder welkom, want met de tram kostte de rit maar half zo duur: 10 centiem. De "N.V. der Paardentram van Knocke-aan-Zee" werd opgericht in 1902, met het doel Knokke-Dorp met Knokke-Zeedijk te verbinden.
Het hoofdstuk der "Belle Epoque" wordt in "Knokke in oude prentkaarten" ingeleid met de memorabele paardentram. Men kan de rit langs de Lippenslaan volgen, vanaf de halte bij het Hôtel de Bruges tot de terminus aan het Van Bunnenplein, in de schaduw van het indrukwekkende "Grand Hôtel". Louis Herreboudt kreeg een vergunning voor 30 jaar om het ding over een tramspoor te laten trekken. De eerste rit ging door op 2 april 1904 langs de "Lion d'Or", de hagelnieuwe villa's, de "Familles" en de "Central" tot bij de "Belle Vue". Het klonk allemaal zeer Frans in de "Belle Epoque". In deze atmosfeer treft men bij de "Oude Prentkaarten" ook tweetalige onderteksten aan, waar ze op de originele postkaarten zelfs maar enkel in de taal der "chers villégiateurs" waren. De Knokkenaar streek wel de winst op, of de klank der goudstukjes.
Van 1900 tot 1910 zal de bevolking van 2.000 tot 3.000 inwoners aangroeien. Het uitzicht wordt volledig gewijzigd in deze periode, waar Knokke zijn roeping gevonden heeft als badplaats. Naar het voorbeeld der groep Van Bunnen - Verwee - Dumortier doet ook de Cie du Zoute een badoord ontluiken. De groep Serweytens had reeds in 1901 de "Société de Duinbergen" opgericht. Voor de uitbouw van Knokke werd aanvankelijk het voorbeeld van Le Touquet gekozen met veel villa's en een maximum behoud van het natuurlijke landschap. Maar met de bouw ging de grondprijs vlug de hoogte in, zouden vele duinen geëffend worden om de opbrengst te verhogen. De vooruitgang had deze keerzijde. Waar zijn de hoge en brede duinen van weleer, anderhalve kilometer golvend tussen dorp en zee?
In 1902 kon men reeds heel wat meer kopen dan op het marktje dat sedert ontelbare jaren op het Dorpsplein gehouden werd. Daar stonden nog enkel twee of drie kramen, van Charlewie, Marietje 't bloemkooltje en met een handsvol kousen. Nu konden meer kwaliteitsartikelen in de winkels gevonden worden, het stadsgoedje bij de dijk. Dit deed "Le Knockenaar" van 't zelfde jaar schrijven: "Dat men de markt houde op de daarvoor sedert lang geschikte Verweeplaats. Dan ware er tenminste plaats genoeg om alle artikelen te rangschikken, en het ware dan ook niet verre noch voor deze van aan zee, noch voor deze van aan Driewegen om hun ter markt te begeven. En zo doende, zoude men ook maken dat er den dinsdag onder andere geen ganse tramkoetsen vol op een ander ter markt trekken. En wat bovendien ook zoude maken dat de zuurgewonnen centen in Knokke gewonnen ook in Knokke zouden verteerd worden".
De kermis ging wel door op het Verweeplein waar in 1901 de vrienden van de kunstschilder een gesmede afsluiting rond zijn borstbeeld hadden laten plaatsen. Daar werd bloemen binnen geplant, maar als het kermis was, lag de konfetti er zo hoog opgestapeld dat van de geraniums niets meer terug te vinden was. "Velen beweren dat de plaatselijke feesten slecht vallen in juni en juli, omdat de dienstmaagden, meiden en kokkinnen van alhier er moeten van profiteren en ermee dansen. Vanzelfsprekend dat de dienst eronder lijdt". Maar er kwam meer volk voor de paardenmolen van Pante, het schietkraam, het "oortjekeersken", de frapper fort, de draaiju, de Massacro de Innocentos", ook de makkarons. En er ging in 1902 een groot "bal champêtre voor mans en vrouwen" door. De kermis duurde tot de woensdag met bij het slot het afschieten der vuurvogel Santor.
In 1903 werd reeds een nieuw stadhuis in het verschiet gesteld, achteraan het Verweeplein, waar nog enkel duinenhoogten en grazende koeien te zien waren. "Hoezee: de route van het dorp naar zee komt in goede staat!". De rijweg zou hersteld worden met kasseien aan de westkant, terwijl de oostkant in asse komt". Men kan gemakkelijk verstaan dat de grondeigenaars, die nog wat in twijfel stonden, nu aanstonds aan 't bouwen zullen gaan, met de verzekering dat ze goede zaken zullen doen.
Men wist nog niet dat de paardentram bij de asse heel wat stof zou doen opwaaien, met als gevolg dat de dametjes in hun lange klederen niet altijd heel voldaan uit het open voertuig stapten. Dan maar liever een koets voor 20 centiem. Hiervoor was Verheye met zijn vurige hengst paraat. Hij kon de reizigers, die met stoomtram naar Heist trokken, aardig doen opkijken. Miel was de baas over zijn zaak, zoals de vele anderen die vlug in de eigen kommercie kwamen.
Pietje Schapers die zijn naam kreeg zoals al de Jacobs, omdat hun vader als schaper naar Knokke gekomen was, opende de "Nouveau Bon Marché" aan de "Place Publique", later Van Bunnenplein, maar het was op de hoek van de Lippenslaan met de Van de Puttestraat (nu Kongostraat). We beschreven de winkel, met van alles en nog wat en ook een brouwerij, reeds vroeger. In deze aard waren vele andere winkels uitgebouwd. Tegenover de "Bruges" had Duysburg in 1904 zijn beenhouwerij, zoals deze van Richard De Muyttenaere aan de Lippenslaan de "Boucherie Moderne" was en Auguste Lievens tegenover de post al zijn bloedworst uitstalde. Om goed kant en klaar te eten, moest men in de "Prince Baudouin" zijn bij Vermeire, tenzij men de "Lion d'Or" van Tavernier zou verkozen hebben. Een pint van 't vat kon gedronken worden bij Edmond Muylaert in de "Belle Vue". Eugenie Deckers onderhield de mode bij de "Familles", Pier de Jude sneed het haar. Hinderyckx schilderde ook landschappen mee waar de kamers in de krullen der "Belle Epoque" kwamen.
Pastoor Fonteyne zorgde ervoor dat zijn parochianen in 't rechte spoor bleven lopen, ondanks de bekoringen die uitgingen van de schone baadsters. Voor de Engelsen was een Anglikaanse tempel ingericht in het "Hotel des Dunes".
Casimir De Bruecker, de garde, was direkteur van de badendienst, met Jan Rombout als ontvanger. De badkarren stonden nu voor de 500 m. lange dijk ten oosten en westen van het Van Bunnenplein op het strand verspreid. Daar wapperden de drogende badpakken in de wind. De karren werden tot bij de waterlijn getrokken, of het dagelijks werk voor de ezels. Voor de goede zeden moesten de baders dicht uit de kar, hoezeer de dametjes zoals de heren goed dichtgeknoopt waren. Toch kostte het 70 centiem om een bad te nemen, dienst inbegrepen, enkel 35 centiem voor kinderen en knechten en dienstmaagden. Terwijl de ezel zogezegd op rust was, kon men een ritje maken van 1 fr. per uur; op een paard dubbel zoveel. De wandelaars verkozen de dijk om te paraderen in hun zomerse uitrusting, de vrouwen flink beschut in hun vele onderrokken en goed ingerijgd in het keurslijf.
Maar Knokke bestond nog zoals weleer. Door de duinen kon het oude Zoute ontdekt worden: een serie lage huisjes, der Billiau's of Viaenes. Daar was het nog echt zoals toen in 1904. En de schilders bleven er stilstaan, terwijl de kinderen bij 't zicht der vreemdelingen op de loop gingen. En door ging het, naar Moeder Siska, zo ver liefst op de ezel. Tot de auto ook langs de Graaf Jansdijk dit paradijs van 't boerebrood en de wafels zou bereiken.
Burgemeester Dhoore waakte over de ontwikkeling van de stad, met zijn schepenen Van Hecke en dr. Lamoral, zijn gemeentebestuur met leden Ko Fincent, Leon Tavernier, Pier Vermeire, Frans Beyne en Edward Verheye, sekretaris Dubois en ontvanger Louis Van Steene. Naast Casen Debruecker was Flor Jacobs eveneens veldwachter. De St.-Sebastiaansgilde, die in 1902 zijn grote weldoener Paul Parmentier ten grave gedragen had, was verder op post, met de Parmentiers die de traditie wensten voort te zetten. Jules Wassenbove zorgde voor het karabijnschieten en P. De Groote voor het opvangen der duivenmelkers.
Zo zette de 20e eeuw in te Knokke.