Het Zwin

Albert D'hont

Vorming:

tijdens de laatste fase van Dunkerquiaanse transgressie.
10e eeuw: doorbraak van de zee - de meeste duinen zijn weggeveegd - overstroming tot ver in het binnenland.
11e eeuw: (begin) aanslibbing, terugwinning, in­dijking.
11e-12e eeuw: nieuwe transgressie tot aan de grens van de polders - in het westen houden de dijken stand. - Doorbraak naar Z-W., richting Brugge - ontstaan van het Zwin - met de verzanding verdwijnt de bloei van Brug­ge terwijl het Zwin steeds smaller wordt, proces verhaast door duinenvorming en in­dijkingen.
17e-18e eeuw: mondingsgebied gelijktijdig drooggelegd - Hazegraspolder 1784 - kreek van Sluis blijft tot midden 19e eeuw - de Willem- Leopoldpolders zijn de jongste - Internationale dijk 1872.
20e eeuw: aan de Nederlandse zijde wordt de monding met dam afgesloten 1951. Op 1.2.1953: 'n stormvloed spoelt de dam weg. Hierop volgt een overeenkomst: schorren krijgen kunstmatige geulverbinding naar zee.

Zwinschorgebied:

thans natuurreservaat (onder bescherming van vzw. De Belgische Natuurreservaten) circa 150 Ha. bij oorspronkelijk mondingsgebied op de grenslijn - 8/10 op Belgisch gebied. - landsgrens in de as van de kunst­matige hoofdgeul.

Begrenzing:

door duinen in 't noorden, smalle duinen en versterkte dijk voor Oudelandse Polder in 't oosten, Internationale dijk voor Willem-Leopold Polder in 't zuiden, dijk voor vliegveld en Hazegraspolder in zuid-westen, duinen met beplantingen en dijk in 't westen.

Omgeving:

met duinen, bossen, sloten, drassige stroken, tuinen; polders vormen vogelreservaat van ongeveer 2.000 Ha. omheen het Zwin (buiten schorren), vo­gelsoorten eigen aan bosjes en vlakten: fazant, bosfluiter, vliegenvangerswielewaal, fitis, lijs­ters, spechten, tuinfluiters, ransuil, mezen, tor­telduif, roodborstjes, enz.
Vlak bij de monding van de Schelde (reisweg van alle trekvogels): deze komen met miljoenen terug in de lente en herfst (geringde vogels teruggevonden in gans Europa, Afrika en Azië).

Natuurreservaat:

hoogte 4 m. of licht boven hoogwaterpeil (trefbaar bij springtij), in Z-W. tot 6 m.

Zeeduinen:

breder naar 't oosten toe (400 m. halfweg, twee assen, duinen max. 10 à 15 m., in 't westen samen), onderbroken door Zwinmonding. Typische duinplanten talrijker aan randgebied, beplantingen voor vast­leggen van duinen - konijnenpijpen, waarin ook vo­gels nestelen (bergeend, holduif, steenuil, kauw, tapuit).

Schorvlakte:

  • ondergrond zand, bedekt met ongelijke laag klei, max. 30 cm.
  • doorkruist van geulen: in 't oosten: 2 hoofdtakken en vele kleine bijgeultjes (richting N. naar Z.). In ’t westen rechtlijnige grachten in verbinding met kleine poelen: (droog in zomer), Z.W.-hoek achter lage duintjes grote poel - ook meer poelen aangelegd voor watervogels. Over­stroming mogelijk bij verhoogde vloed en ongunstige storm.
  • toevoer van zeewater houdt zoutgehalte hoog (opgedreven bij verdamping) neerslag kan in een paar uur het zoutge­halte tot 1/10e herleiden.
  • brakwater, wieren (groenwier, darmwier, blauwwier, slingerwier, kiezelwier, "poederdoosjes").
  • zeeplankton - roeipootkreeftjes (hoofdschotel van meeste waadvogels: rechtstreekse oorzaak van vogelrijkdom).
  • raderdiertjes: Notholca Biremis worden het meest gevonden, door Marg. De Ridder (49-50) werden in totaal acht soorten vastgesteld in onderklasse Monogononta.
  • zoutplanten of halofieten zijn de voornaamste flora; ze verdragen dit milieu (begunstigd door uitschakeling van andere planten). Ze zijn beschermd in weefsels tegen te hoog zoutgehalte en uitdrogen, vormen dikke blaren en stengels - sappigheid wordt veroorzaakt door speciale werking van ionen.
  • de plantengezelschappen wisselen van jaar tot jaar van uitzicht (vegetatieonderzoeken sedert 1910 zijn zeer verschillend).
  • dominanten zijn: Salicornietum berbaceae met zeekraal als hoofdbouw bij geulen en variante met veel Suaeda maritima. Staticetum Limonii met vooral lamsoor "Zwinnebloem" of "Limonium vulg, verder verschillende planten.
  • onder de vogels zijn er in de Zwinschorre zelf maar wei­nig nestbouwers: kluut, scholekster, dwergstern.
  • op de grond of in de graszoden nestelen: kievit, kluut, blokeend, patrijs, tureluur, veldleeuwerik, kneuter, slobeend, gele kwikstaart, zomertaling, merelwaterhoen, kok­meeuw, rietgors, grijze kwikstaart, koekoek, holduif.
  • zeldzame soorten door Graaf L. Lippens opgemerkt: sneeuwgors, ijsgors, bergleeuwerik, kustpieper, steenkneuter, grauwegors, slechtvalk, torenvalk, smelleken, soorten bui­zerd en soms zeearend, ook watervogels bij overstroming.

Mondingsgebied:

duinvorming en getijgeulen tussen Belgische en Nederlandse duinen, kunstmatige geul pre­cies op de grens (richting Retranchement). Jonge duinen (max. 1 à 2 m.), tussenin zand met dun laagje klei. Veel schelpsoorten. Beplantingen op hoogten door springvloeden gespaard. Op schelp- en kleibanken zijn nes­ten van scholekster, bontblekpluvier, strandpluvier, dwergstern, veldleeuwerik.

Zwinstreek:

vanop de dijken en duinen bij het Zwin vanaf N.O. Noordzee, Walcheren, Scheldemonding, Nederlandse duinen met Kadzand, torentje Retranchement, ver­der Sluis, St.-Anne-ter-Muiden, polders, Westkapelle en vergezicht op Knokke en villa' s van Lek­kerbek en Zoute.

Zwinpark:

In 1954 werd aanvang gemaakt met de afbakening van het Zwin. Het park werd aangelegd in het voormalige koninklijke domein met villa (1930-40). Vijvers voor eenden en watervogels - ooievaars o­verwinteren. Ruime kooien met de meest verschei­dene vogelsoorten. Diorama over de betekenis van de zee en de vissen.

Sedert 1965 werd een universitair biologisch centrum ingericht, waarvan de 4 universiteiten van het land gebruik maken.
Zeer voorname aantrekkelijkheid het jaar rond.
Wandelingen.

Dokumentatie:

Graaf Leon Lippens, Ameryckx, J. Delporte, Van de Vyvere, Marg. De Ridder, G. Burggraeve.

Uw bijdrage voor 1977 nog niet vereffend? Vlug overschrijven op rekening van Generale bank of Kredietbank (zie pag. 3). Met gewaardeerde dank!

Het Zwin

Albert D'hont

Cnocke is Hier
1977
09
019-021
Leonore Kuijken
2023-06-19 14:33:01