Over Bramen en Braambeiers
Prof. J.E. de Langhe
De braamstruiken zijn, evenals de rozenstruiken, stekelige planten van de Rozenfamilie, gewapend met stekels of stekkers, in tegenstelling tot de meidoorn of haagdoorn, een doornig struikgewas van de Meidoornfamilie, gewapend niet met stekels, maar met dorens. Er bestaat een wezenlijk verschil tussen een stekel of stekker en een doren of doorn. Een stekel is een uitwas van de schors en heeft dus schorsweefsel, terwijl een doren een twijgje of takje is, bestaande uit houtweefsel.
De sappige braamvrucht (Westvlaams braambeier) is een samengestelde bes, bestaande uit een aantal op de vruchtbodem ingeplante besjes, elk met één zaadje.
Het bramengeslacht (Latijnse geslachtsnaam Rubus) omvat een enorm aantal verschillende soorten, enkele duizenden, waarvan de meeste in het noordelijk halfrond. Enkele honderden soorten in West-Europa. Het onderscheiden ervan is specialistenwerk. Er worden nog steeds nieuwe soorten gevonden en beschreven. De studie van de bramen is monnikenwerk.
Het aantal in onze kuststreken groeiende soorten is echter gering. Ze zijn meestal gemakkelijk van elkaar te onderscheiden niet alleen door ervaren floristen op grond van botanische kenmerken, maar ook door het volk, door de bramenplukkers, verlekkerd op smakelijke bessen.
In mijn familie aan vaderskant en moederskant bestond grote belangstelling voor braambeiers. Er was in het najaar een drukke braambeiertijd voor het trekken van de bessen en de verwerking ervan tot konfituur.
Wat hier volgt heeft betrekking op enkele braambeiersoorten uit ons duin- en polderlandschap, zoals het was een lang mensenleven geleden. Worden telkens vermeld de Latijnse wetenschappelijke naam, de in noord en zuid gebruikte Nederlandse naam (als ze bestaat) en de mij bekende Westvlaamse volksnamen.
1. Rubus caesius (Rubus= geslachtsnaam, caesius soortnaam). Nederlands: Dauwbraam = als met dauw berijpte bessen
Volksnaam, sterk veranderlijk van dorp tot dorp en van familie tot familie: duinebraambeier, zandbraam, blauwe kousen, blauwe mutsen, metjes braambeier, taartebraambeier.
Opvallend is de blauwe kleur. Wantje De Vroe, boerinnetje op de Oosthoek te Knokke, vertelde mij omstreeks het jaar 1920 dat zij heel lang geleden meeging met haar metje (grootmoeder) om braambeiers te trekken in de Brabantse Panne (zie verder). Die braambeiers waren “metjes braambeiers” Het woord is lang blijven leven. Wij thuis gebruikten het ook.
Deze braambeier smaakt zuurzoet. Blauwe braam groeide overvloedig in de duinpannen aan de voet van de Hoge Huilen (hillen) op de oostgrens van de Brabantse Panne ten noorden van de Gravejansdijk. Het landschap was er in mijn jeugd een paradijs, thans helaas sinds lang verwoest door de uitbreiding van het golfveld, reeds begonnen voor 1914.
Het was een botanisch paradijs met verscheidene wilde orchideeën, zoals Brede Wespenorchis, Moeras-wespenorchis, Groenknolorchis, Harlekijntje en vooral Bokkenorchis. Deze laatste is een sensationele plant met prachtige bloemen met opvallende bokkenreuk, speciaal om bestuivende vlinders aan te lokken 1 Ik heb daar in een natte duinpan, heel lang geleden, het groene boomkikkertje leren kennen, dat met honderden een kwaakconcert hield op de bladeren van populieropslag.
2. Rubus ulmifoiius. Letterlijk vertaald: lep-of Olmbladbraam
Volksnamen: boerenbraambeier, witte schorten, rode mutsen, zoete bramen, taartebramen.
De bladen, samengesteld uit 3-5 blaadjes met donkere roodgroene bovenzijde en witviltige onderzijde, zijn opvallend. De braambessen zijn groot, donkerrood, zoet, lekker ook zonder suiker. Het is geen duinpanne-braam, maar een polderbraam.
Deze braamstruik vormt grote, hoge, ondoordringbare struwelen, ideaal woongebied voor vogels en andere dieren: fisjouw (bunzing), muishondje (wezel), everzwijntje (egel), hazelworm (nog steeds?) e.a. Ook het insektenvolkje (vlinders, kevers...) is er rijk vertegenwoordigd. Deze braamsoort werd vroeger in het polderland algemeen gebruikt als scheiding tussen de bilken en op de oevers van waterlopen, maar wordt thans bestreden voor het uitroeien van “ongedierte”.
De braamproductie van de struwelen was enorm. In de nazomer, toen de bessen rijp waren en de vogels, vooral de merelaars en spreeuwen, bramenkermis vierden, verschenen wij met ons handwagentje op de hofsteden van de naaste familie te Westkapelle, Ramskapelle, Oostkerke, enz., meestal te voet. Het grootste en rijkste bramenstruweel bevond zich op het erf van kozijn Petrus Vereecke langs de Waterstraat tussen Heist en Westkapelle. Ook op het Hazegras mochten wij plukken naar believen.
3. Een derde soort, Rubus gralus
Deze zoete braambes, waarvan mij geen West-Vlaamse volksnaam bekend is, groeide hier en daar op de grens van het polderland tussen Moerkerke, Lapscheure en Maldegem, rijkelijk vruchtdragend, maar te ver van huis. Deze braambes groeit verder oostwaarts in Vlaanderen en is een typische vertegenwoordiger van de Kempische flora.
Een lekkere braam in een totaal ander landschap, waar ik met mijn gezin de familietraditie heb voortgezet.
Voetnoot
- J.E. De Langhe, in voorbereiding.