Het Wapenschild - De oorsprong van de heraldiek
André Desmidt
Als aanloop op een artikel over het wapenschild van Heist wat zal verschijnen in het tweede nummer van 1990 onderhouden wij u eerst over de algemene ontstaansgeschiedenis van een wapenschild.
Reeds in de Oudheid hebben vooral krijgslieden de behoefte gevoeld om zich van elkaar te onderscheiden door één of ander teken op hun strijdschild of op hun helm. Uit eerbied voor de voorouders werden deze tekens door de nakomelingen overgenomen. Zo droeg de zoon het strijdschild van zijn overleden vader om het aandenken van deze te eren.
In de Middeleeuwen werd het dragen van een herkenningsteken voor de krijgers onmisbaar. In de geregelde veldslagen droegen de krijgers een helm voor het gelaat en werd hun lichaam beschermd door een harnas. Om niet te worden gedood door iemand uit het eigen kamp werd men herkenbaar gemaakt door een teken aangebracht op het strijdkleed, de wapenuitrusting, het dekkleed van het paard, of de helm.
Met de kruistochten werd het dragen van dergelijke tekens voor het eerste gereglementeerd, gebaseerd op de Oosterse krijgers voor wie door de Koran het verboden werd om menselijke wezens als kenteken te gebruiken. De geometrische tekeningen werden zomaar door de christelijke ridders overgenomen, met drie vreemde namen van kleuren keel = rose; lazuur = blauw; sinopel = groen. Drie Arabische benamingen die nu nog gangbaar zijn.
De reglementering van de wapens dateert uit de tijd van de steekspelen. De ridder die het strijdperk betrad, liet zichzelf en zijn kleuren met hoorngeschal aankondigen. Uit het Duitse woord “blasen” ontstond “blazoen” wat betekent wapens herkennen. Tezelfdertijd verkondigden de dienaren, de wapenherauten, met luide stem de namen, titels en hoedanigheden en wapens van de steekspeler. Die herauten werden later verheven tot ceremoniemeesters, en de geleerdsten onder hen werden wapenkoningen.
Om te vermijden dat meerdere personen hetzelfde kenteken zouden kiezen hielden de wapenkoningen een register bij van elk feit van adeldom en wapenrecht.
Soms zijn het wanordelijke lijsten die geen enkele waarborg van juistheid bieden.
Elke vorst stelde weer opnieuw wapenkoningen aan om orde op zaken te stellen en er vooral scherp op toe te zien dat niemand zich ten onrechte een adellijke titel zou toekennen. Lodewijk de veertiende zorgde voor de schatkist en inde een recht op ieder der opgenomen wapens… waardoor er nieuwe mogelijkheden geschapen werden om wapens en titels te krijgen... als het maar geld opbracht.
De ambtenaren die belast werden met het toekennen van titels gingen er lustig op los en wanneer hun “klanten” niet genoeg wilden betalen kenden ze een belachelijk teken toe: zo kreeg ooit iemand een wapenschild waarop drie nachtpotten op afgebeeld stonden...
In de Nederlanden werd het toekennen van certificaten van adeldom of eretitels door de wapenkoningen verboden vanaf 1643. Toch bleven de wapenofficieren er afleveren, tegen klinkende munt zodat de misbruiken verder gingen.
Op 11 december 1754 vaardigde keizerin Maria-Theresia een edikt uit betreffende de “Titels en eretekens van de adelstand”. De voornaamste beschikkingen waren: als edellieden worden beschouwd de personen gesproten uit een oud en adellijk geslacht, die van de vorst adelbrieven verkregen hebben alsook zij die ambten bekleedden die verheffing tot de adelstand impliceerden.
De aan gebieden verbonden adellijke titels komen aan de vorst terug, wanneer deze bezittingen in handen vallen van niet-adellijke rang.
De edellieden die hun rang besmeurd hadden door het uitoefenen van een onterend beroep of bezigheid, konden niet meer genieten van de voorrechten en eerbewijzen verbonden aan de adelstand.
Er wordt algemeen gedacht dat alleen adellijke families wapens bezaten vermits de blazoenen hun oorsprong vonden in het strijdschild van de ridder, en dat alleen edellieden bij het begin van het leenstelsel als ridder te paard streden.
Niets is minder waar.
Ook het voetvolk mocht niet verward worden in het strijdperk. Zij moesten dus het teken van hun aanvoerder dragen. Om dit teken een persoonlijk tintje te geven voegden ze er vaak iets aan toe, wat leidde tot een eigen kenteken, een eigen wapen.
Een tweede manier om zich kenbaar te maken was het zegel. De Grieken en de Romeinen gebruikten reeds zegelringen: een soort metalen stempel om een afdruk te maken op lak.
Bij ons groeide dit gebruik uit tot allen die een geschrift rechtsgeldig moesten maken, het verving het handteken van nu.
Bij ons evolueerden zegel en wapen naar elkaar toe: het wapenschild werd het meest karakteristieke element van het zegel.
De ambachtslieden hadden geen wapen: zij namen dan ook als kenteken hun meest gebruikte eigen werktuig of product: de bakker een brood, de pottenbakker een pot, de timmerman een bijl, hamer of winkelhaak ...
Weldra namen de burgers dit gebruik over. Dit zonder enige toelating. Geestelijken, burgers en vooraanstaanden bezaten weldra allen een schild of wapen.
Er kan gesteld worden dat in de Xlle en Xllle eeuw iedereen vrijstond een wapen te nemen, er was een echte wildgroei.
De heraldiek is dus geboren uit de behoefte om zich kenbaar te maken, om zich te onderscheiden van anderen.
Daarvoor neemt men een permanent persoonlijk kenteken dat overdraagbaar is op de groep, de familie.
Het lag voor de hand dat men ook symbolen ging scheppen om gemeenschappen, om groepen zonder familieband, bijvoorbeeld een groep van mensen die hetzelfde beroep uitoefenen, te gaan aanduiden.
Een wapen om een beroepsgroep aan te duiden, of om een groep mensen aan te duiden die woonachtig zijn op dezelfde plaats. Zo ontstonden de wapens van steden en gemeenten, van godsdienstige instellingen, van ambachten en coörporaties. De zegels die gewoonlijk rond of ovaal waren en zijn, droegen niet-heraldische onderwerpen van zuiver gemeentelijke oorsprong.
De aard van de te waarmerken akte bepaalde welk zegel er voor gebruikt moest worden: de steden bezaten dus een groot zegel voor de akten van algemeen belang, het klein zegel voor de dagelijkse akten.
Het gebruik van een zegel bestaat nog steeds: wanneer ge een brief krijgt van het Gemeentebestuur, dan staat in ‘t midden een stempel, het gemeentezegel.
Wanneer je vroeger een identiteitskaart haalde, dan werd er doorheen de pasfoto een stempel gezet, een “droogstempel” of reliëfafdruk van het gemeentezegel.
Met de Franse revolutie werd ook op dat gebied orde op zaken gesteld en werden alle zegels afgeschaft en ging men een gereglementeerd gemeentezegel voorschrijven.
Bij de Hollandse Overheersing (tot 1830) werd besloten dat oude wapens moesten bevestigd worden.
Met het onafhankelijke België werd alles gereglementeerd en is het verkrijgen van een wapen of gemeentezegel onderworpen aan een jarenlang en zeer grondig onderzoek.
Noteren we dat van de huidige fusiegemeente Knokke-Heist alleen Knokke en Westkapelle een erkend en goedgekeurd wapenschild hadden.
Heist gebruikte wel een wapenschild (schild geruit van gele en groene vierhoeken, met twee ankers en erboven een ster) maar kreeg daarvoor nooit een officiële toelating, onder meer omdat ankers een heraldisch kenteken zijn die voorbehouden zijn voor de Zeemacht.
Ook Ramskapelle beschikte niet over een erkend wapenschild. In de processie van de zeewijding worden ook altijd een aantal wapenschilden gedragen door schildknapen.
Over het wapenschild van Heist meer in onze volgende uitgave.
(tekst uit het boek “Wapenboek van de Provinciën en Gemeenten van België, Uitgave Gemeentekrediet van België 1955)