Sint-Antonius Abt

Daar waar wij het in vorige edities reeds hadden over de kerk als gebouw en huis van God, willen wij nu graag de lezer vergasten op een aantal informaties over de patroonheilige, Sint Antonius.

Hierbij vallen wij terug op twee goede bronnen, waaruit wij een aantal passages in extenso hebben overgenomen. Het betreft enerzijds het boek “Antonius Abt” geschreven door de heer Guido Vermeulen uit Zonnebeke, en anderzijds het boekje “Waar men gaat langs Vlaamse Wegen“ (volksdevotie in Vlaanderen deel II, door Roger Slosse.

Bij wijze van inleiding kan gesteld dat in Vlaanderen Sint Antonius voornamelijk onder twee vormen vereerd wordt: Sint Antonius met zijn “kiendje” Sint Antonius met zijn “zwientje”.

Het is vooral over deze laatste dat wij het zullen hebben, Sint Antonius Abt of de Eremijt. Hij wordt ook genoemd Sint Antonius de patriarch van de Cebonieten.

Omdat wij het reeds hadden over het zwijntje willen we hier al onmiddellijk stellen dat men dat in Heist goed had bekeken. De kerkbaljuw, de man die de orde moest handhaven in de kerk gedurende de diensten, noemde men bij ons gemeenzaam “de knorre”. Dit kwam omdat deze man als statussymbool een stok bij zich had met bovenaan de afbeelding van Sint Antonius met een zwijntje. Terloops kan vermeld dat de laatste kerkbaljuw die wij hadden de heer Philippe Vanparijs was.

Sint Antonius werd geboren te Coma in 251, als zoon van een rijke christen. Coma situeert zich in Opper-Egypte (bij Hereaclopolis). Uit vrees voor slechte invloeden vanwege de toenmalige Griekse literatuur wilden zijn ouders hem niet laten voortstuderen. Zijn kennis bleef dus beperkt tot het Egyptisch, wat hij wel kon lezen en schrijven.

Amper twintig jaar oud verloor hij reeds zijn ouders. Het was rond die periode dat hij zijn eigenlijk roeping ervaarde tijdens een kerkbezoek.

Tijdens een gebed hoorde hij de woorden “Ga! Verkoop alles wat gij bezit en geef het aan de armen. Ge zult er een schat mee verdienen in de hemel.”

Zonder aarzelen reageerde hij gunstig op deze goddelijke roep en terstond verkocht hij al zijn goederen (waaronder toch uitgestrekte gebieden grond).

De opbrengst van dit alles schonk hij aan de armen, met uitzondering van een deel dat voorbehouden bleef voor de opvoeding van zijn zuster.

Met het oog op een goede opvoeding stelde hij zijn zuster onder de hoede van de zusters in een “Klooster voor maagden”, waarvan zij later de geestelijke leidster zou worden.

Hij zelf trok zich terug in de woestijn en leefde er als een asceet. Lange tijd woonde hij in een rotsgraf, halverwege een berghelling. Het schrale voedsel dat hij tot zich nam beperkte zich tot wat brood in water geweekt, wat zout en dadels. Met ouder worden werd dit aangevuld met wat olie.

Af en toe gebeurde het zelfs dat hij drie à vier dagen helemaal niets tot zich nam.

De heilige leefde in zijn rotsgraf in de grootste eenzaamheid. Slechts sporadisch kreeg hij het bezoek van een vriend.

Over de bekoringen en aanvallen door de duivel wordt ook heel wat verteld. De duivel was jaloers op de vorderingen welke de heilige maakte op weg naar de volmaaktheid, en stelde derhalve alles in het werk om de heilige in te palmen en te overwinnen.

De duivel verscheen onder de meest verschrikkelijke gedaanten, en pijnigde de heilige lichamelijk tot deze op de grond bleef liggen, overdekt met wonden. Deze duivelse strijd wordt beschreven door Butler.

Op 35-jarige leeftijd stak de heilige de oosterarm van de Nijl over en ging wonen in een oud verlaten kasteel op de berg Pispir, waar hij dan meer dan twintig jaar in absolute eenzaamheid zou blijven.
Niemand liet hij nog toe en zelfs zijn vriend die hem met voedsel bevoorraadde, wilde hij niet meer zien.

In de streek baarde de leefwijze van Sint Antonius wel enig opzien. Aangetrokken door de verhalen over de heiligheid van Antonius waren zich in zijn omgeving nog een paar asceten komen vestigen.

Na verloop van tijd en op hun aandringen gaf Antonius toe om zijn absolute eenzaamheid te doorbreken en op te geven. Rond het jaar 305 besloot hij dan om zijn verder leven te wijden aan het geven van onderricht aan die mensen. Bepaalde leefregels werden uitgewerkt en voorgeschreven.

De eerste leefgroep (klooster) noemde men Phaïum en was een verzameling van hutten en grotten in de omgeving. Stilaan ontstond er een bloeiende groep van eremieten die onder een gemeenschappelijke regel leefden en waardoor Antonius terecht de naam kreeg van “Stamvader der monniken”.

In 311 barstte de kerkvervolging in Alexandrië los. Maximinus was de kerkvervolger tijdens de kerkvervolging van Diocletiaan. Er was inderdaad reeds sedert 286 een samenwerking tussen Maximinus en Diocletiaan. Het tijdperk van de martelaren was aangebroken. Toch ging Antonius, onbevreesd en in monnikspij, zijn gevangen genomen vrienden opzoeken. Niemand deed hem daarvoor kwaad. Toen de kerkvervolging ophield keerde Antonius terug naar zijn kloostergemeenschap.

Eenmaal nog keerde hij terug naar Alexandrië, in 351, om de H. Athanasius bij te staan in de strijd tegen de Arianen, die reeds veroordeeld waren door het concilie van Nicea in 325.

Toen hij 90 jaar oud geworden was ging hij ook nog eens Paulus de kluizenaar bezoeken, die toen reeds 113 jaar oud was. Volgens de overlevering bracht een raad toen beiden brood.

Toen Paulus gestorven was kwamen twee leeuwen een graf delven, en Paulus werd in het graf gelegd door Antonius die het lijk in de mantel van de heilige Athanasius had gewikkeld. Op 17 januari 356 overleed Antonius (105 jaar oud). 0p zijn verzoek werd hij op een onbekende plaats begraven en er was een belofte dat nooit iemand deze plaats zou meededelen.

In onze streek wordt Sint Antonius nog steeds ruim vereerd.

Hij wordt aangeroepen voor het welslagen van de varkenskweek, tegen de veeziekten in het algemeen en de varkenspest in het bijzonder. Ook nog tegen nagelgaten, brand- en huidziekten en voor alles tegen het zogeheten Antoniusvuur of wildvuur, zowel bij de mensen als bij de varkens.

Bij de verering van deze eenvoudige heilige gaat het er ook heel simpel aan toe. Geen grote rituelen, maar pure volksdevotie. Men aanroept de heilige voor de bescherming van de dieren, wat vaak voor gevolg heeft (of had) dat dieren geofferd werden. Dit was trouwens veel het gebruik vroeger vandaar trouwens dat bij vele oude kerken er een schettekot stond. Daar werd het geofferd levend vee in geplaatst, dat verkocht werd bij opbod na de zondagsmis.

Sint Antonius is nog steeds aanwezig in vele huiskamers, waar zijn beeltenis prijkt. In onze kerk te Heist is er vooraan rechts een gehavende muurschildering welke de bekoringen van Sint Antonius voorstelt. Dit werk is dringend aan restauratie toe.

Bij het binnenkomen van de kerk zien we aan de deurstijl ook een prachtig houten beeldje van de patroonheilige. Het werd gemaakt in opdracht van pastoor Debaecke door ons bestuurslid Jozef Ackx.

Ter ere van de patroonheilige van de kerk is er uiteraard ook een straat die zijn naam draagt.

Een heilige erkent men bij afbeeldingen aan de attributen. Voor Sint-Antonius is dit zeker het zwijntje.
In de loop der tijden werden evenwel nog heel wat andere zaken daar bij gevoegd. Oorspronkelijk is evenwel ook de TAU: dit is de abtsstaf in de vorm van de letter T. Deze afbeelding komt ook vaak voor op het habijt.

Ook de bedelstaf is er van oudsher bij. Deze wandelstok, eindigend op een knop, is het symbool van de armoede.

Soms hangt er aan de TAU ook een belletje, soms heeft het zwijntje een belletje om de hals. De betekenis van de bel zou een verwittiging zijn voor de bevolking dat de bedelmonniken in aantocht waren. Een andere bron meldt evenwel dat het belletje moet aanzien worden als vervanging van een ratel, in gebruik hij melaatsen en hun verzorgers.

Sint Antonius Abt

Redactie

Heyst Leeft
1986
03
011-013
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:38:19