Uit de "jaer-boecken"
Van de Spaanse naar de Oostenrijkse tijd (2)

André D’hont

Charles Curtis, voormalig schepen der Stadt Brugge, bracht in de 18e eeuw de historische feiten van het Vrije samen in "Jaer-Boecken".

Wij snuffelden in het 3e deel van 1765 vooral naar wat zich tijdens de Spaanse tijd te Knokke en omgeving afspeelde. Met de getuigenissen van het tijdgebeuren krijgen we een heel speciale kijk op de geschiedenis van onze hoek bij het Zwin.

In het eerste deel (zie "Cnoc is ier" nr 7, blz. 9 tot 22) kwamen we doorheen de 17e eeuw. Nu is de 18e eeuw bereikt, met de Oostenrijkers weldra in de buurt.

De prochie en kercke van Cnocke 3300 gemeten

De Fransen hadden in 1704 met hun legers in onze streek de Hollanders enigszins op afstand gehouden, maar deze hielden Knokke binnen hun bereik met de bezetting van het Fort van Isabelle. Dan is echter de "beruchten Slag van Ramelies" gekomen, alwaer de Geallieerden de Victorie behaelden". En deze geallieerden waren dan mede de Engelsen, de traditionele tegenstanders der Fransen. Dit gebeurde op 23 mei 1706. De "Fransche besettingen trocken alom met spoedt uyt de Vlaemsche Steden, en men sag de Overwinnaers oock wel haest in Vlaenderen".

"Den Hertog van Malborough hadde door den Brigadier Rosz met 600 peerden verselt, eenen brief gesonden aen de Magistraeten van Brugge en het Vrye, teneynde sy sig vrywillig souden overgeven, en tot hunnen wettigen Souverain erkennen Carel den III Koning van Spagnien".

Het regiment van Dampierre dat te Brugge in garnizoen lag, vertrok op 2 juni 1706 in de morgen naar Oostende, waarbij eveneens de bezetters van Damme aansloten. Meteen zou de Vlaamse provincie zijn rechten “als van oude tyden terugkrygen, zoals steeds onder de respektievelijke Graven”. "Dit gedaan zynde, wierdt een Hollandts Regiment alhier in garnisoen gesonden". Zodat ook de aanwezigheid van de Hollanders te Knokke zelf binnen de Spaanse Nederlanden geregulariseerd was. Voor de winterkwartieren kwamen "vier Escadrons ten platten Lande onder Vrye". Daarbij waren er voor de geallieerden Deense en Engelse soldaten, "Regimenten Voetvolck en Escadrons Peerden". Ze werden bij de "Borgers" ondergebracht.

Het was niet het einde van de troebele tijden, zoals Charles Curtis in zijn "Jaer-Boecken" zou noteren. In 1708 was generaal de Lamotte terug en hij eiste Brugge voor Koning Filips V op. Op 6 juli werd gekapituleerd en op 22 juli was de Hertog van Vendome te Brugge. De strijd duurde aan in deze tijd van successieoorlogen, die steeds het gevolg waren van de dood van Karel II zonder erfgenamen, met de Fransen mede voor Filips V, de Engelsen voor Karel III. Vlaanderen en onze streek bleven in de greep van de strijd onder de grootmachten en waren aldus de speelbal in de erfenisbetwistingen der koningshuizen.

Met bezettende troepen van de meest uiteenlopende nationaliteiten moeten onze mensen het zeker lastig gehad hebben om te weten aan wie precies gehoor te geven. De winter van 1709-1710 bracht "felle koude dewelcke seven weken lang duerde". Dit bracht een "uytnemende dierte" mede. Meer Deense en Engelse troepen zouden tot 1713 toe hun beurt krijgen in en om de forten. Ditzelfde jaar dan, "de Vrede tusschen den Koning van Vrankryck en de Staeten Generael der geunieerde Nederlanden op den 11 April 1713 binnen Utrecht besloten zynde, wierdt den selven oock korts daer naer binnen Brugge verkondigt". Meteen kwam er "ruste in deze Nederlanden". De Engelse kavalerie vertrok naer Duitsland om het traktaat te doen eerbiedigen. Dan werd "de ruste in heel Europa gevestigt met de Vrede van Rastad op den 6 Maert 1714".

Een nieuwe periode zou aanbreken in onze geschiedenis, want er werd "volkomen afstandt gedaen van de soogenaemde Spaenschen Nederlanden ten profyte van het Huys van Oostenryck". Men stelt bij voormelde citatie vast dat de Nederlanden zich na anderhalve eeuw Spaanse tijd nooit Spaans gevoeld hebben; 't was slechts "soogenaemt".

In 1714 zijn dan "alle de resterende Engelsche Troupen vertrocken en op den 18 Ougst tot Oostende ingescheept". Op 20 maart 1715 arriveerde het "eerste Keyserlyck Garnisoen".

"By de Tractaeten van Utrecht en Rastad waeren besloten geweest op conditie, dat verscheyde Nederlandsche Steden aen de Hollanders in bewaeringe souden gelaeten worden, by forme van eene Barriere. Dese raeckt de Provincie van Vlaenderen, en namentlyck voor een groot deel vele Landen gelegen onder het Brugsche Vrye".

We zullen hier nu niet gans het Barriere Tractaat uit de doeken doen, zoals het ten andere breedvoerig weergegeven wordt in de "Jaer-Boecken" Broeder Gaëtan diepte deze grens ook reeds grondig uit in de "Poldertorens" van september 1966. Wat ons nu bezighoudt, is het geval van Knokke dat aan de Hollandse zijde van de "Lemyten" kwam te liggen. Het heette in de overeenkomst dat de "Catholycke Roomsche Religie in alle de gecedeerde plaetsen sal geconserveert ende gemainteneert zyn, alles op den voet, als die actuelyck is geëxerceert geweest, ten tyde van Koning Carel den II glorieuse gedagtenisse, ende sullen van gelycke oock alle Privilegien van de inwooners geconserveert en de gemainteneert blyven". Zodat het in de door de Hollanders bezette hoek bij het Zwin wel niet opnieuw tot een godsdienststrijd zou komen. Heel wat naburige gemeenten waren in het geval.

De Staten van Vlaanderen kwamen vlug tot de bevinding dat 't Traktaat eerder schadelijk uitviel. Ze waren hierover "seer ontroert" en beraamden middelen om de "prochien" terug te winnen.

Door het Barriere Traktaat waren van het Vrye 20.681 gemeten weggevallen, daarbij de "Prochie en Kercke van Heyst", de "Landen van Ramscapelle", "Westcapelle met de Kercke", ook de "Prochie en Kerkcke van Cnocke 3300 gemeten", andere landgedeelten meer, w.o. St.-Anna-ter-Muiden, Hoeke, Lapscheure, enz. "Onder de bovenschreven Landen wierden bevonden seven geheele Dorpen, met hunne Kercken, 7 Watersluysen, 9 Molens, 27 Polders, ende 786 Huysen met hunne inwoonders, de welcke alsoo van het Vrye afgesondert zynde, moeten gebracht worden onder de gehoorsaemheyt van d'Heeren Staeten Generael der verenigde Nederlanden".

"Om dit peryckel te ontgaen" vertrok een afvaardiging van 't Vrye op 25 jan. 1716 naar Wenen. Daar werden "hunne klacht-reden verthoond, onder andere te kennen gevende de groote schaede de welcke uyt dit Tractaet stont de rysen, niet alleenlyck ten opsichte van syne Majesteyt ende dessefs Provincie van Vlaenderen, maer wel naemenlyck tot verderf der Catholycke Religie in alle de gecedeerde Landen". Het moet een lange reis geweest zijn, want de afgezanten kwamen pas op 19 mei terug, "ten uytersten te vreden zynde over de goede beloften, dewelcke sy ontfangen hadden". De Markies de Prié had namelijk order ontvangen "dese saecke in den Haeg op eenen anderen voet te reguleren".

De regeling zou nog aanslepen tot einde 1718. Historisch gezien bevond ons land zich reeds in het 2e Oostenrijks tijdvak, maar Wenen was te ver af, de Hollanders dichterbij, de Spanjaarden en alles wat ermede gepaard ging onder de successieoorlogen nog niet helemaal vergeten, en het Brugse Vrye trachtte zijn evenwicht terug te vinden.

Toen het "Tractaet van Barriere" herzien werd

"Alhoewel syne Keyserlycke ende Catholycke Majesteyt Carel den III, Koning van Spagnien reeds ten jaere 1714 in het geruste besit van deze Nederlanden gekomen was, hebben de affaerens van de Barriere en andere voorvallen de oorsaecke geweest dat syne Huldinge binnen de Landen eenige tydt verschoven bleef". Op 18 oktober 1717 deed de 37e graaf van Vlaanderen zijn intrede te Gent.

In het Brugse Vrye werd onthouden dat het "onbetaemelyck" was de "Konst-schilders met de Kladt-schilders" samen lid zouden zijn van één ambacht. Schilder en schilder is twee, zei men toen.

Maar men was in 1718 nog altijd bezig met het fameuze Barriere traktaat, dat Knokke naast andere "prochien" of gedeelten, van het Brugse Vrye afgescheiden had. Hierdoor waren voor Knokke 47 huizen, de molen van de Graaf Jansdijk en de sluis bij het Isabellafort onder Hollandse bevoegdheid gekomen. De verloren gebieden moesten teruggewonnen worden voor het Vrye. "Men was sedert eenigen tydt in den Haeg gedurig besig geweest om een naerder Tractaet van Barriere te maecken, het gene aldaer eyndelinge op den 22e December 1718 wierdt getroffen. Hier by wierdt de extentie van Lemyten door het 17 artyckel ten Jaere 1715 toegestaen, merckelyck vermindert".

Volgende grens werd meteen bepaald in plaats van het artikel 17, wat Knokke betrof: "Syne Keyserlycke en Catholycke majesteyt staet toe en keurt goedt, dat de Lemyten van dit Staeten Generael in Vlaenderen in het toekomende sullen beginnen aen de zee, ten Noordt-westen van het Fort van S. Paul, tegenwoordig geslecht; het welcke Syne Majesteyt aen den selven afstaet met thien roeden terrain, ieder roede van veerthien voeten, rondtom de voorste gracht, aen de Oost-zyde en de Zuydt-zyde; en men zal eene rechte linie trecken van de Dyck af, die ten Zuyden van het gemelde Fort ligt, gemerckt met de letter A op de Kaert, die men daer van gemaeckt, en wederzydts onderteeckend heeft, tot aen de t' saemen-voeginge van den Dyck van Krommendyck, gemerckt met de letter B, Loopende langs den gracht die ten Westen van den geslachten Dyck ligt; en vervolgens langs het cannael, Nieuweg gedelf genaemt met C gemerckt, welcke men volgen sal, tot aen Nieuweg gedelf dryhoeck D gemerckt” … enz. tot Fort S. Donaes.

Precies gezien kwam de grens dus van Fort St.-Pol tot de Graaf Jansdijk bij de Witte Hof en het Oud Zwin. Aldus werd nog "aen de Hollanders afgetapt: een deel van Cnocke 1190 Gemeten", een gebied waarin zich nog 6 woningen bevonden. Al deze grensperikelen worden voor het verder gebied nog nader omschreven in de "Jaer-Boecken" van Charles Curtis. De nieuwe grens zou nooit officieel in bezit genomen worden, want generaal Vanderbeck, goeverneur van Sluis, had de Oostenrijkse kolonel-ingenieur de Bauffe laten weten einde 1719 dat hij deze zou verwittigen zodra een Hollandse kommissie zou ter plaatse komen. Daar die nimmer kwam, begonnen de Oostenrijkers dan maar de oude grens van 1664, of deze bij het Zwin zelf, als definitief te beschouwen. In 1720 werden de "Zeekusten met Soldaeten beset, en alomme wierdt eene waeckende ooge gehouden soo te waeter als te lande".

In 1720 had men een pas nodig: "het was niet geoorloft van de eene naer de andere Stadt te reysen sonder voorsien te zyn met eene Atestatie van gesondheyt". De pest werd andermaal gevreesd, sedert die te Marseille heerste en ook de schepen uit deze buurt alhier konden aankomen. De zeevaart op Oost-Indië floreerde in 1723-24 en zulks werd door de Hollanders met een slecht oog gezien.

Te Knokke overheerste de landbouw bezuiden de Zeedyck, de Graaf Jansdyck, maar ook in de Zoute-schorre kwamen zich reeds gezinnen vestigen, met namen als Monteville, Reubens, Waeghe, Viaene, nu nog steeds bekend. Het nummer van juni jl. van "Rond de Poldertorens" vermeldt hoe Maryn Van Halsinghe zich in 1729 op de Witten Hof bij de punt van de Graaf Jansdijk bij de Vrede kwam vestigen. Dr. Jos De Smet brengt zulks uitvoerig aan de hand van vijf staten van goed die hij grondig uitdiepte.

Maryn Van Halsinghe was op 2 juni 1715 te Knokke gehuwd met Marie Anne Fagel. In een akte verleden voor de schepenen van 't Brugse Vrije op 18 juni 1728 kocht Maryn de hofstede gelegen in de Butspolders en Vagevierpolders, onder de watering van Volkaertgote, af van jonker Franchois Boddens. Hierbij waren "de huysinghen, scheuren, stallen, boomen ende andere catheylen daer op staende ende mede gaende", of meer dan 77 gemeten, "suyver goet voor suyver geldt". Maryn zal er blijven boeren tot zijn overlijden in 1743 en zijn weduwe zette dan de landbouwuitbating voort met als grootste steun haar voornaamste knecht Philippe Schepens. We. Van Halsinghe-Fagel overleed in 1771, waarna Sebastiaen Nachtegaele, getrouwd met een kleindochter Van Halsinghe, op de Witte Hof kwam. Terloops genoteerd bij dr Jos De Smet, maar zover zijn wij nog niet in de "Jaer-Boecken".

Van 1730 af werden wegen aangelegd in de streek. In 1731 heerste een "seer groote droogte", want het had "in het voor saisoen geduerende ses maenden niet geregent". Hierbij waren er "in alle Kercken geduerige biddagen", ook processies, tot in juli "alswanneer het eyndelinge begonst heeft te regenen". Op 25 augustus was de Hertog van Lorreynen in onze streek; hij woonde te Blankenberge een "spel van Slagsweerten op 't strange" bij.

Met de Oostenrijkers was de kalmte grotendeels teruggekomen voor de volgende 10 jaren. In 1735 noteerde men te Knokke wel een dijkbreuk in de St.-Pauluswijk, veroorzaakt door konijnen. In 1740 heerste een "felle koude" met "grote dierte" voor gevolg.

"Op den 20en october is syne Keyserlycke en Catholycke Majesteyt, onsen geduchten Heere binnen syne Residentie Stadt Weenen overleden. Aldus is in 1740 "syne oudste Doc­ter Maria Theresia, in Houwelyck te vooren getreden zynde met François, gewesen Hertog van Lorreynen, en alsnu grooten Hertog van Toscanen, aen haeren Vader in alle syne Staeten en Koningrycken opgevolgt".

Na een viertal jaren zouden in onze streek weer de Franse krijgers afzakken.

De 6 "differente classen" van 1748

De voornaamste 'toeristen' uit de 18e eeuw waren de soldatenbenden die op tijd en stond in onze streek afzakten, voor al Brugge bezochten en achter de dijken de bierkroezen ledigden in de weinige herbergen. Met de brandewijn in de man konden ze het de bewoners wel lastig maken en hun roes sliepen ze dan maar best uit langs de graskant. Na de Spanjaarden waren de Hongaren als heersers gekomen over het Graafschap van Vlaanderen. Dit bracht meer "toeristen" mede om de wetten te stellen en de belastingen te innen voor de vorsten. Vooral als de Fransen opnieuw aan bod kwamen.

In 1740 werd Maria Theresia, koningin van Hongarije, de 34e graevinne. Ze had de gehele zaak geërfd als oudste dochter van Keizer Karel VI.

We kunnen onthouden hoe in het volgende jaar, namelijk op 30 april 1741 te 11,30 u. te Brugge de bliksem insloeg in de "opperste kappe" van de Halletoren, "de welcke van hout was ende geheel verbrandt". Het hoofdgebouw van het Brugse Vrije geraakte aldus zijn spits kwijt en kreeg deze nimmer meer terug.

In dit jaar en ook in de volgende kwamen geregeld vreemde troepen in de streek omdat "de Koninginne van Hongarien van alle kanten en Duytslandt door haere vyanden aengevallen werd. In 1741 kwamen 2 batterijen en 2 kompagnies uit Wolfenbuttel, in 1742 was er op 22 mei een eerste transport Engelse hulptroepen. In 1743 vertrok het Engels garnizoen op 12 febr. naar Duitsland en tien dagen later arriveerde een nieuw garnizoen uit Lorreinen. In 1744 kwamen de Fransen weer dreigend opzetten en Engelsen zorgden voor versterking, alhier. Te Parijs riep de Koning van Frankrijk de oorlog uit tegen Engeland, vervolgens tegen de Koningin van Hongarije. Kortrijk werd veroverd en de Franse huzaren arriveerden tot voor de Katharina-poort. Zo werd 1745 bereikt: "op den 15 July was er eene moeyelyckheyt op de Prochie van S. Margariete omtrent het Haentjens-gat, alwaer eenige van het Garnizoen van Sluys aengekomen waren, om den Dyck door te steken, en alsoo het Landt te versmooren: maer de landlieden van eenige aengelegen Prohien sulcks verstaen hebbende, trocken de klocke en quaemen in de waepenen. De Hollandschen Opper-Ingenieur hun willende verjaegen, wierdt met noch eenige van syn volck doodt geschoten".

De Hollanders zochten andermaal met overstromingen, vooral bescherming tegen de Fransen, die Brugge binnengetrokken waren. Het "Landt van Vlaenderen" was in Franse handen en de koning kwam met de "Bargie" van Gent naar Brugge, waar men wel riep "Vive le Roi", maar weldra in hoge belastingen mocht geloven. Zo zou het blijven tot 1749.

Half april 1747 zijn vijf bataljons troepen in onze streek aangekomen: "een batalion ging liggen tot Knocke, het tweede naer Lapschuere, en de dry andere naer Aerdenburg. Ten selven tyde waren aldaer oock eenige Batalions ende Escadrons van Gendt gearriveert, ende het Regiment Dragonders van Septimonie hadde het Eylandt van Cadsandt overmeestert. De stadt van Sluys was soodaenig door de inundatien omsingelt, dat men daer by niet konde, 't en zy langs den Dyck, liggend aen den kant van Aerdenburg".

Op 22 april 1747 werd Sluis ingenomen en het garnizoen van 1500 man krijgsgevangen gemaakt en naar Frankrijk gevoerd. Ook IJzendijke en Filipine zouden vallen. De gereformeerde godsdienst kon nog uitgeoefend worden, maar de katolieke kreeg in de Hollandse gebieden weer burgerrecht. "Geduerende desen somer was eene Vlote van Engelsche Schepen komen liggen omtrent Vlissinge: de selve belettende dickwijls de Visscherye aen die van Blanckenberge, van de welcke sommige schuyten genomen, ende met hun manschap gevangen naer Engelandt gevoert wierden. De Hollanders verboden oock dat hunnen schepen gelyck oock die van Zeelandt niet meer naer Hollandts Vlaenderen mogten komen, waer mede den vryen Koophandel gestut zynde, eenen groote schaersheyt toegebragt wierdt aen vele eetwaeren, als Visch, rys, speceryen, en namentlyck het zout, het welcke zeer hoog in prys gersen is".

In de "Jaer-Boecken" van Charles Curtis zijn de talrijke Franse troepen vermeld die in de streek in garnizoen kwamen liggen. De bezetter deed steeds meer "penningen" of belastingen heffen om de onderhoudskosten der legers te kunnen dekken. Dit werd als een "Subsidie" omschreven, maar ze liep zo hoog op dat het Vrye in de onmogelijkheid verkeerde normaal zijn aandeel te vereffenen. "Die van Brugge en het Vrye seyden geenen anderen middel te weten, als een generael hooftgelt, egael door de geheele Provincie van Vlaenderen". In 1748 diende ook mannen geleverd te worden voor ’t "completeren van de Milicen".

"Die van Brugge wisten in korten tydt een groot deel van de selve te besorgen; maer alsoo dit soo wel niet geluckte by die van het Vrye, wierdt in hun Landthuys, geduerende de maendt February, gelegt eene Executie Militaire van 10 Soldaeten en eene Sergeant, aen de welcke sy dagelyckx betaelen moesten tot dry kroonstucken".

Op 22 februari 1748 werd een "circulaire Brief uytgesonden aen alle de Hooftmannen van de Prochien van hun District" om tot ’n volkstelling over te gaen ten einde de "betaelinge van hooftgeldt" te kunnen regelen. Niemand zou aan de belastingen der Fransen ontsnappen. Binnen de 8 dagen diende men opgemaakt te hebben "eenen pertinenten staet ofte denombrement van alle de inwoonders, soo mans, vrouwen, als kinderen, niemant uytgenomen, geestelycke en wereldlycke, allegader denomerende met hunnen naem, toenaem, qualiteyt ende conditie; de selve nochtans verdeelende in ses differnte classen, op de volgende maniere:

  • I. De Pastor, Capellaen ende Coster.
  • II. De Gebruyckers met den nomber van de Gemeten; hunne Huysvrouwen ende Kinderen met hunnen ouderdom; hunne Domestique, ende het Landtwerck dat sy zyn doende.
  • III. Greffiers, Baillus, Ontfangers van de Prochien, Kercken, Disschen, ofte van particuliere persoonen, Prysers, Costumiers, Landtmeters, Prochieschryvers, Ammans, Procureurs, Notarissen, Stockhouders.
  • IV. Molenaers met hunne Knechten ende bediende, Vrouwe ende Kinderen, op de maniere als hier vooreen.
  • V. Alle Persoonen Neeringe doende, Brouwers, Herbergiers, Waegemaekers, Smeden, Matsenaers, Timmerlieden, ende alle andere Ambachtslieden, met hunne Vrouwe, Kinderen en Domestiquen.
  • VI. Kortsitters, Arbeyders, Thiende-Pachters, Vetleggers, Kooplieden, Winckeliers, ende andere persoonen, hun geneerende met ofte sonder gebruyck van Landen; Wevers, Ec.

Achter welcken staet oock moesten bygevoegt worden, alle Dischgenoten met hunne Vrouwe ende Kinderen, benevens alle Persoonen, de welcke hier vooren niet particulierelyck mochten gedenommeert zyn, de welcke gestelt moesten worden onder die Classe, met de welcke hunne Conditie het meeste overeen quaem".

Of een opsomming die nader zegt waaruit een "Prochie" in 1748 bij ons bestond, aan ambachten en klassen. Alles samen niets dan belastingsbetalers, voor onderhoud van de graaf van Saksen, goeverneur-generaal van de Nederlanden, voor officieren, onderbrengen van troepen, opleiding van soldaten, enz. En dan werden nog lasten gelegd op waren, "op de consumptie van de Terwe, voorders oock op Sucrioen en Geerste". Hiervan waren "alleenlyck bevrydt de arme lieden, niet anders etende als Rogge".

Deze toestand bleef in onze streek duren tot einde 1748, toen in november het "Tractaet binnen Aken" ondertekend werd. De Franse troepen trokken in 1749 weg nadat men hier "dry jaeren en half onder Fransche Jock gesucht" had. Van dergelijke toeristen, spaar ons Heer!

Voor de Gardes Côttes in 1759 werd aangeworven.

Hiermee sluiten we de reeks af die wij hebben geput uit de "JaerBoecken" van het Brugse Vrije, door Charles Curtis samen gesteld en in 1765 uitgegeven. Daarbij hebben we Knokke voorop gesteld om een waarheidsgetrouw beeld te achterhalen van feiten en mensen in de 17e en 18e eeuw, maar het werd toch duidelijk hoe Brugge in deze periode het centrum bleef om de vrijheid van de streek te verdedigen tegen een voortdurende vreemde overweldiging, inmenging en belasting. De grote hoofdstukken in onze geschiedenis, die als Spaans of Oostenrijks aangeschreven staan, waren eerder relatief, daar waar intussen Hollanders, Denen, Hongaren, Duitsers, Engelsen, en Fransen op de proppen kwamen. Doorheen dit alles bleef het Graafschap Vlaanderen meer een betiteling, terwijl de werkelijkheid voor onze streek bepaald het Vrije van Brugge was. Knokke lag daarbij aan het strategische Zwin en was buiten de stadswallen zeer kwetsbaar ondanks de forten. Het weinig onherbergzame polderland moest de mogelijke aanvaller op afstand houden en het paar honderd bewoners rust gunnen. Als het er voor de bezetters op aan kwam belastingen te innen of soldeniers te ronselen of op te eisen, wisten ze echter welbepaald Cnocke liggen.

Op 1 juli 1748 werd bij "Hallegebode" uitgevaardigd dat schuldig waren te betalen "soo geestelycke als wereldlycke, vry of onvry, voor ieder hoedt Terwe ter molen gaende, tot vier stuyvers, en ses stuyvers voor elck hoedt Sucrioen of Geerste gebruyckt wordende om te brauwen". Hiertoe werden meteen "oock verplicht" de brouwers en de kloosters. Er werd nog speciaal op gelet dat de "Cantyne van Brandewyn" niet zou "frauderen".

In het begin van het jaar werd overgegaan tot een volkstelling opdat niemand aan de belastingen zou ontsnappen. Pas in 1749 kon het "Fransche Jock" afgeworpen worden. De laatste Franse troepen kon men te Brugge langs de Smedenpoort zien vertrekken: "Salut ende kost".

1749: "Op den 4en February is alhier aengekomen van Gendt het Oostenryckx Regiment van Los Rios". De H. Bloedprocessie kende een glorierijke 600e uitgang. Nieuw geld kwam in voege. Op 4 december is men "in de Munte beginnen oorden en dobbel oorden slaen". Op 26 december eerste "dobbel Souverainen" geslagen "onder het spelen van het Carillon".

Geld had men ook reeds van alle slag. De "ponke" van J. Van Halsinghe, die de "Witte Hof" bij de Vrede betrok, werd in "Rond de Poldertorens" afgedrukt. Daarbij kan men vaststellen hoe hij na 1750 geld bijeengespaard had van alle mogelijke bezetters die in de buurt kwamen: Engelse guineas, dubbele souverains, dukaten, Hollandse ridders van 14 gulden, Spaanse dukatons, Spaanse quadruples, dubbele en enkele Franse Louis, Franse kronen, Oostenrijkse kronen, allemaal in goud of zilver.

Dr. J. De Smet achterhaalde in de staten van goed van Van Halsinghe ook hoe de hofstede ingericht was, mede hoe bepaalde levensgewoonten waren. In alle plaatsen waren bedden met gordijnen opgesteld, 8 in totaal. De knechten moesten in de stallen slapen en de meiden in de gang, naast de karn. De meeste gebruiksvoorwerpen, als akers, ketels, fornoois, lampen, marmijt, lauwer en pan, waren uit koper vervaardigd. De emmers waren van hout door de kuiper gemaakt. Het tafelgerief werd uit tin geklopt. Eetvorken kwamen pas in de mode, nadat men voorheen in alle standen met de handen at en alleen een mes gebruikte. Van Halsinghe had “drye stick ysers met hun bouten", of de strijkijzers die warm gehouden werden met een ijzerhout die gloeiend gemaakt was in de haard en ingeschoven. Er werd geen koffie gedronken, wel tee, waarvoor trekpot en teemoor in tin dienden gegoten in "posteleynen thebackxkens en schaelkes". Men dronk ook melk ofwel kleinbier of grootbier uit de ton. Smout was er in de stande, boter in de pot. Varkensvlees lag in de pekel, vis was gezouten als "aberdaen visch". Maar er werden ook 200 flessen wijn genoteerd. Joseph bezat naast heel wat meer ook een "fusique" als vuurwapen.

1751: "Op den 29e July wierdt het gepermitteert van de 16 volgende Feestdagen slaevelycke wercken te mogen doen, behoudens te hooren Misse van obligatie".

In hetzelfde jaar ging het nieuws rond dat op "den 30en September te Blankenberge eenen Walvisch op het strandt gesmeten wierdt". Het werden in feite vredige jaren met enkel gebeurtenissen. Op 13 augustus 1752 stortte het "vermaert Sas van Slyckens" in. Hier vinden we een voor ons bekende naam terug, want hiervoor werd "aenstondts ontboden sekeren ervaeren uytdycker, met naeme Lippens, die met meer als 3.000 delvers besig was den Gendtschen Vaerdt uyt te delven".

1756: "Op den 18en February wierdt alhier eene aerdtbevinge gevoelt". Op den 12en Juni brachten "Haere Koninglycke Hoogheden Carel, Hertog van Lorreynen, en Bar, Gouverneur Generael van de Nederlanden, met syne Suster Anna Charlotte van Lorreynen" een bezoek aan de streek van het Brugse Vrije. Te Blankenberge hebben zij "de vermaecken van de zee gesien".

Alles scheen best te gaan, want in 1756 werd nog de "Burgerlycke Wacht gesupprimeert". Maar men had zeker zonder de Fransen gerekend, die in het volgend jaar op 19 en 20 juli met bataljons Oostende en Nieuwpoort innamen. Onze streek kon van de nieuwe overval gevrijwaard blijven. Maar alle gevaar was nog niet geweken. Er werden weer mannen onder de wapens geroepen.

1759: "In het beginsel van het jaer wierden alhier geworven 6 Compagnien Gardes Côttes, die gerepartiseert wierden langs de kusten van Sluys af tot Veurne, door dien men vreesde dat de Engelschen, de welcke met den Koning van Pruyssen in aliantie waeren, een landinge souden gedaen hebben".

Het kwam niet tot een aanval uit zee. Maar de militaire noodwendigheden droegen er toe bij om in 1759 vanaf Westkapelle een steenweg naar Knokke aan te leggen. In het volgende jaar voelde men tot tweemaal toe weer een "aerdtbevinge". Voor de boeren kwam een betere tijd in 1761 als bij "Decreet van Haere Majesteyt" toegestaan werd "vry alle soorten van Groensel, soo groen als drooge, mitsgaders alderhande soorten van Fruyten in Stad te brengen en te verkopen". En men zag de toekomst steeds beter in toen in 1762 de Oostenrijkse troepen bezit namen van Oostende.

1763: "Vrede tusschen H. Keys. en Kon, en Apost. Majesteyt en den Koning van Pruyssen". Op 19 juli werd gepubliceerd dat men “op vrydagen en saterdagen in Stad konde brengen en verkoopen alle soorten swyne-vleesch, soo versch, gesouten, als gerookt, als oock alderhande soorten van geroockte tongen".

Of het laatste goede nieuws dat we noteerden in de "JaerBoecken". Charles Curtis heeft zich niet aan voorspellingen gewaagd toen hij deze in 1765 afsloot. Maar reeds had Hertog Emmanuel van Croy, eigenaar van een deel van de Hazegrasschorre, gevraagd aan de regering om te Knokke verder in te dijken. De Oostenrijkers namen hun taak ernstig op en zij zouden er in 1773 met generaal Joseph de Ferraris voor zorgen dat een detailkaart van de streek vastgelegd werd. Hiervoor verbleven de militairen 3 dagen te Knokke met zijn 2.200 gemeten. De Fransen zag men pas terug met Napoleon, na hem weer de Hollanders.

"Jaer-Boecken" doorlezen en met kommentaar van Andre D’hont.

'********************

t Volgend nummer van het tijdschrift “Cnoc is ier” verschijnt in april 1977. Eenieder die bijdragen heeft over heemkunde, en deze wil laten verschijnen, moet ze uiterlijk eind februari 1977 aan dhr André Sandelé, sekretaris, Dumortierlaan, 99 te 8300-Knokke-Heist-1 bezorgen. Dit is tevens het geval voor uw publiciteit, waarvoor beleefde dank bij voorbaat voor de welwillende medewerking en simpatie.
Het Bestuur.

 

Uit de "jaer-boecken" van de Spaanse naar de Oostenrijkse tijd (2)

André D'hont

Cnocke is Hier
1976
08
017-026
Leonore Kuijken
2023-06-19 14:38:19