Mededelingen
1. De Rekeningen van de Abdij Ter Doest te Lissewege over het jaar 1315
Leo Vandepitte
Deze tekst is niet de vrucht van persoonlijke opsporingen in oude perkamenten, doch de samenvatting van een studie van de hand van C. Dekker en J.G. Kruisheer, verschenen in de “Handelingen van de Koninki. Commissie voor Geschiedenis” 1967, 2e en 4e aflevering.
De schrijvers geven vooreerst uitleg over de omstandigheden die tot de ontdekking van deze rekening leidden. Het Handschrift Nr 530 van de Brugse stadsbiblioteek moest hersteld worden. Dit handschrift, dat verhandelingen over wiskunde en astronomische onderwerpen bevat, werd in de 14e of 15e eeuw geschreven, vermoedelijk in Ter Doest: ten bewijze het schrift dat van dezelfde hand is als dat van het Hs. 218 waarvan men zeker weet dat het in Ter Doest werd geschreven. Over het ontstaan van de band van Hs. 550 in Ter Doest bestaat, volgens de schrijvers van de genoemde bijdrage, niet de minste twijfel: het bindmateriaal en de sobere bandversiering zijn deze van andere handschriften waarvan men zeker het ontstaan in Ter Doest kent. De voor- en achterzijde van deze band bestaan uit een eiken bord bekleed met ieder en beslagen met knoppen; de binnenzijde van deze borden was met een perkament beplakt. Toen nu, tijdens de herstelling van Hs. 530, dit perkament van de binnenzijden der omslagborden verwijderd werd, bleek dat dit perkament langs de zijde die tegen de band was geplakt, beschreven was. U hebt het reeds geraden, het perkament dat door de binder rond de jaren 1400 gebruikt werd voor de binnenbekleding van Hs. 550, was de rekening van Ter Doest van 1315, beschadigd en gedeeltelijk ontbrekend.
De rekening is er geen in de zin van een opsomming van ontvangsten en uitgaven, doch wel een samenvattende balans van totalen, zoals wellicht de keldermeester ter verantwoording van zijn beleid bij visitatie moest voorleggen. De eerste kolom bevat, onder elkaar, een tiental artikelen van inkomsten (visvangst, wol, veeteelt, landbouw, enz.); daaronder een tiental artikelen van uitgaven. Elke volgende kolom is voorbehouden aan een uitbatingsplaats en bevat op elke regel van de kolom het bedrag dat verband houdt met het artikel van de overeenstemmende lijn van de eerste kolom.
Vertikaal samengeteld, verkrijgt men aldus het totaal der ontvangsten en uitgaven per uitbating of per hoeve. Horizontaal samengeteld verkrijgt men de totale opbrengst of uitgave per artikel voor de hele Abdij.
De teruggevonden rekening is niet gedateerd, de schrijvers zetten breedvoerig uiteen hoe zij er toe gekomen zijn ze op het jaar 1315 te situeren.
De volgorde waarin de lonen voorkomen in de eerste kolom uitgaven (meilonen, oogstlonen, herfstlonen) wijst er op dat de rekening loopt over een kalenderjaar.
Als uitbatingshoeven komen in de rekening voor:
Monsterhoek, ongeveer 300 Ha. gemeente Kattendijk, Zuid-Beveland - Schoudeemoer, ong. 300 Ha. verdronken in 1530, was gelegen N-O Krabbendijke in Zuid-Beveland Oosthof en Westhof, samen ong. 1100 Ha. gemeente Krabbendijk - Grauw en Nieuw Prankendijk, samen ong. 1240 Ha. gemeente Grauwe en Langedam, oostelijk Zeeuws-Vlaanderen Puisbroek, ong. 360 Ha. Z-O Aardenburg Burkel - ong. 500 Ha. gemeente Knesselare ten slotte de abdijhoeve te Lissewege met ongeveer 480 Ha.
Hieruit blijkt dat Heiligenberg, Aalbrandswaard en Oosthoek, Bommenade en Nieuwerkerke, die vóór 1314 verkocht waren, niet op de rekening voorkomen; terwijl Monsterhoek, dat 1/10/1316 verpacht werd, er wel op voorkomt als voor eigen rekening uitgebaat. Tussen deze twee uiterste data ligt slechts één kalenderjaar, het jaar 1315, waarop de rekening betrekking heeft.
De datering van de rekening was niet het enige vraagstuk. Het afknippen op maat om de rekening als dekblad voor Hs. 530 te gebruiken, had heel wat getallen doen verdwijnen; andere waren onleesbaar geworden door houtworm en bloemplaksel. Dat de schrijvers er desondanks in geslaagd zijn de rekening volledig te herstellen, getuigt voor hun grote vakbekwaamheid. Dat sommige uitgaven-rubrieken voor geen enkele post getallen bevatten bewijst dat de rekening volgens een vast patroon werd opgesteld, dus, dat een dergelijke rekening jaarlijks werd opgesteld. Van eeuwen financieel beleid van Ter Doest zou de teruggevonden rekening van 1315 de enige zijn die thans bekend is.
Welk belang het teruggevonden dokument heeft, moge blijken uit de verwijzing naar een bijdrage van M. Vermander "Handelsbedrijvigheid der Abdij Ter Doest”, verschenen in “Citeaux in de Nederlanden” deel VIII, aflevering 2 1957, blz 139/146. Schrijver van deze bijdrage, die in 1945 een proefschrift opstelde over Ter Doest aan de Gentse Universiteit, en alle bekende bronnen aangeboord heeft, schrijft hier: Wij weten dat de abdij goederen te Brugge heeft geleverd, maar de aard en de hoeveelheid wordt niet vermeld. Verder: voor Ter Duinen weten we dat zij graan heeft verkocht, maar voor Ter Doest is geen enkele tekst in die zin bekend. En nog: voor de veeteelt der abdij treft ons dezelfde schaarsheid van gegevens.
Hoewel de heer Vermander heel wat gegevens verstrekt die het bestaan van handelsbetrekkingen van Ter Doest bewijzen, blijkt uit bovenstaande dat de ontdekking van de rekening van 1315 een zeer belangrijke aanwinst vormt nopens de omvang ervan. We weten nu immers dat de Visserij (de piscibus) in 1315 de som van 244 lb. 19 s. 9 d. opbracht uit de centra Monsterbroek, Oosthof, Westhof, Graum en Nieuw-Frankendijk; de schapenteelt (de ovibus) bracht 259 lb. ontvangsten uit dezelfde centra en uit de abdijhoeve; wolverkoop werd in de abdij gecentraliseerd voor een bedrag van 877 lb; groenten? (de compan(agi)o) en graan (de blado) brachten respectievelijk 769 en 1057 lb. op; terwijl vee (de vaccis) en varkens (porcis) geringere opbrengsten hadden van 41 en 107 lb.
Het is niet de eerste maal dat het schutblad van een oud boek een nog ouder schrift blijkt te zijn. Aldus het Hs. 65 van de stadsbiblioteek te Brugge, een evangelietekst die door Hugo, kanunnik van St-Donaas rond 1300 geschonken werd aan de abdij Ter Doest. In 1642 verhuisde dit Hs. naar de biblioteek Ter Duinen en in 1797 naar de stadsbiblioteek. Het schutblad van dit Hs. bleek een fragment te zijn van een grafelijke rekening van het jaar 1140, namelijk de verantwoording van de grafelijke ontvanger van St-Winoksbergen omtrent de havercijnzen. (Hierover E.I. Strubbe in Mededelingen Kon. Vi. Acad. v. België; Kl. v. Letteren jg. XII 1950 nr 9; bespreking in Citeaux in de Nederlanden, Deel III aflevering 3, 1952 bl. 188)
mmmmmrnmmmmmmmm