De verdediging van de kust van Noord -Vlaanderen vanaf 1300 (zie ook nota I)
Lic. Maurits Coornaert
-
De Eerste helft van de 14e Eeuw
In zijn werk over het militair apparaat van het Graafschap Vlaanderen handelt Dr. J. F. Verbruggen niet alleen over het landleger van de Vlamingen. Uit de rekeningen van de stad Brugge brengt hij ook interessante gegevens over de Vlaamse krijgsvloot in het begin van de 14e eeuw (1).
Meestal werd de vloot samengetrokken in het Zwin, en had de stad Brugge, als voornaamste belanghebbende, de leiding bij het verzamelen en het optuigen van de vaartuigen. De haven van Sluis, die toen nog door een brede zeearm met de zee verbonden was, vormde de verzamelplaats. De baljuw en schepenen van de stad Brugge eisten te Sluis de nodige schepen op, zowel van vreemde handelaars, als van Vlaamse kooplieden en vissers. De stad betaalde een vergoeding aan de eigenaars. De opgeëiste vaartuigen werden omgevormd tot oorlogsschepen. Men bouwde een verhoog of kasteel vooraan, achteraan, en op de mast. De scheepboorden werden verhoogd om de bestorming te beletten (2).
Onder de bewaarde rekeningen van de stad Brugge, is deze van 1301 de eerste die wezenlijke gegevens brengt over de verdediging van het Zwin. In 1301 voeren enkele schepenen "int zwin" en gaven daar 220 pond. 5 1/2 schelling parisis uit, ongetwijfeld om schepen in beslag te nemen en om te bouwen (3). De ontvanger noteerde verder de volgende onkosten: 106 pond parisis "van 1 galiotkine ende 5 cocghen te redene in 't zwin"; 500 pond parisis "omme Batins cocghe ghecocht"; 77 pond parisis om deze kogge "te gheredene"; 24 pond parisis voor levensmiddelen (4).
Brugge stelde zijn krijgsvloot onder het bevel van een “kapitein van het Zwin". Deze nam soldeniers in dienst. De stad betaalde hem alle onkosten terug, die hij had gedaan "omme t zwin te bevreidene ende omme 't sout (soldij) van de soudoiers [=soudenaer/soldenaer = huurling, die soldij betaald wordt] ". Gedurende het jaar 1301 kende Brugge drie opeen-volgende kapiteinen van het Zwin. De ontvanger vergoedde immers "Boudin f[ilius] mijns heren Hughen, capitaine van den swene", "minen here Zegheren van Ghent, capitaine van den zwene", "minen here van Boneem, capitaine van den zwene" (5).
Dr. Verbruggen weidt ook uit over de bemanning van de krijgsvloot. Op de grote koggen, die Brugge in de periode 1302-04 uitrustte, stonden 40 à 80 bootgezellen. Het varend personeel was dus blijkbaar talrijker dan in gewone omstandigheden. Daarnaast hadden sommige koggen een garnizoen van 50 soldeniers, ofwel een aantal kruisboogschutters aan boord (6).
Een eerste verwijzing naar bewaking van de Vlaamse kust door middel van wachtposten is het feit , dat Brugge in de zomer van 1303 krijgsvolk legerde op de eilanden Wulpen en Kadzand, om de toegang tot het Zwin te bewaken. De ontvanger betaalde 48 schelling parisis "Willem Mussine ende sinen isellen in Wulpen ende Catsant" (7). Tegelijk lag een groep soldeniers te Damme op de oevers van het Zwin. De stad betaalde 40 pond parisis "Janne den Brunen van Heys, van dat hie lach ten Damme int sant met 25 knapen int beghinsel bi mins here Willems tiden van Boenhem" (8).
Het uitrusten van een krijgsvloot in 1302 vloeide uiteraard voort uit de oorlogstoestand tussen Vlaanderen en Frankrijk. Terwijl de landstrijd-krachten de zuidgrens verdedigden, bewaakte de vloot de kust van het graafschap.
Koning Filips de Schone van Frankrijk zocht en vond steun in Holland en Zeeland. Om die reden ontscheepte een Vlaams leger op het eiland Schouwen en belegerde het de stad Zierikzee. De stad werd langs de zeezijde ingesloten door de Vlaamse vloot.
De Bruggelingen begrepen dat, terwijl de Vlaamse schepen vóór Zierikzee lagen, de Franse vloot best een poging kon wagen om de Zwinmonding binnen te dringen en op de oevers te ontschepen om brand te stichten of sabotage te plegen. Een plaats die bijzonder onbeschermd lag, was de sluis op het zuideinde van de Reigaarsvliet, een kreek ten oosten van Westkapelle, waarlangs de watering Reigaarsvliet uitwaterde. Ook Brugge loosde zijn overtollig water langs de Reigaarsvliet. De stad had er dus alle belang bij de verdediging van de genoemde sluis op zich te nemen (9).
Brugge besloot een brug over de Reigaarsvliet te bouwen om vijandelijke schepen te beletten de sluis te naderen. Omstreeks 20 juli 1304 werd meester timmerman Clays de Cupere "ysent te Reinghersvliete omme die brucghe te doen makene" (10). De laatstgenoemde deed het werk vorderen. Op 10 augustus betaalde de ontvanger 30 pond. 2 schelling 6 deniers groten "Clayse den Cuper, ter brucghe bouf te Reinghersvliete, van werke". De werkleider huurde 2 vlotschepen en kocht een schip om zijn brug op te bouwen (11). Brugse schepenen kwamen de plaats aanwijzen waar drie kleinere bruggen moesten gebouwd worden (12).
Ondertussen verzamelde Filips de Schone te Schiedam een sterke krijgsvloot om het belegerde Zierikzee te ontzetten. De twee zeemachten leverden slag op 10 en 11 augustus 1304. Da zeeslag eindigde met een ramp voor de Vlamingen. Dezen verloren tientallen schepen en vele manschappen (13).
Hoewel de Fransen tijdelijk een overmacht ter zee verwierven, blijkt toch nergens dat ze gepoogd hebben op de Viaamse kust te ontschepen. Enkele weken later was het gevaar voor een inval zover geweken, dat Brugge besloot de houten brug te Reigaarsvliet af te breken en naar de stad te voeren. De ontvanger vergoedde 16 pond 4 schelling 6 deniers parisis, "Clayse den Cupere vander brucghe te Reinghersvliete te doen wachtene, te doen brekene, te doen ladene, te doen bringhene, van den ketenen ende al t ontladene “(14).
Na de zeeslag bij Zierikzee trachtte Brugge zoveel mogelijk overlevenden van de mislukte expeditie terug te halen. Einde april 1305 sprak de stad de vissers van Heis en andere kustgemeenten aan. Dezen waagden aanvankelijk niet de overtocht. Brugge zond een tweede bode "varende al die zeezide omme, omme die scipiieden die souden hebben onse lieden ghehaelt voor Zierixzee, ende niet ne haelden" (15).
Nadat tussen Vlaanderen en Frankrijk vrede gesloten was, konden de Vlaamse en de vreemde koopvaarders opnieuw ongehinderd uit alle richtingen hanldelswaren aanvoeren. Maar omstreeks 1315 begonnen de steden op de westkust van Frankrijk voorbijvarende handelsschepen aan te vallen. Herhaaldelijk kwamen Vlamingen in botsing met zeerovers uit Bayonne, Oléron en naburige zeesteden, die ladingen en vaartuigen kaapten. De Vlaamse schippers verweerden zich door zelf enkele Franse schepen buit te maken.
De zeehandel van Brugge was vanzelfsprekend het grootste slachtoffer. De stad mocht de schade aan de koopvaardij niet langer laten duren en wilde in 1316 krachtige tegenmaatregelen nemen. De Graaf die in deze periode op zijn slot te Male verbleef, steunde het initiatief van Brugge. Men besloot oorlogsschepen uit te rusten, die de handelsvaarders zouden konvooieren. Brugge geholpen door de kleinere zeesteden, nam de leiding over de onderneming.
Oorlogsschepen uitrusten en bemannen kost veel geld. Een manier om geld- middelen te verzamelen is een bijzondere belasting opleggen. In het voorjaar van 1316 belastte de stad Brugge haar ambachten en de zes stadswijken met een "prest" (16), een gedwongen lening. De inkomsten van deze lening en de uitgaven voor de oorlogsvloot staan opgetekend in een afzonderlijke foliant, bewaard in het Stadsarchief te Brugge:
"Dit ês de rekeninghe Lamssins Bartoens, Jans Mols, Jans van Bassevelde ende Gillis Christiaens, als van haeren ontfanghe ende huterhegheven vanden preste, die ghedaen was omme scepe te gheredene ende hute te legghene ter zee jeghen de viande int jaer ons heren, als men screef dusentich drie hondert ende zestiene ... sdiendaghes vor ascentioen [= Hemelvaart] dach int jaer zeventiene". De vloot heeft in totaal 4.029 pond, 8 schelling parisis gekost.
Clais Scathille en Jan Vandenpoele kregen opdracht een aantal schepen uit te rusten, te bemannen en te bevoorraden. Op de folio's 15 tot 16 staan de uitgaven "omme t eerste vlot te ghereedene ... begonnen in paesch avonds int jaer XVI". In feite beschrijft dit deel van de rekening hoofdzakelijk het ombouwen van gewone zeeschepen tot oorlogsschepen.
Nergens staat de omvang van het eskader aangegeven. We noteerden toch een achttal schippers, die elk een schip zouden voeren: Quintin Bets, Boudin de Drubbelaere, Clais Deman, Christiaen Top, Wouter f[ilius] Arnoud, Wullen f[ilius] Berten, Clais Scede en Parleberch. Vier van de schepen waren op de vijand veroverd.
De ontvangers boekten immers uitgaven "ten groten scepe van Bayoene... ten groten scepe van Olleroen dat ghewonnen was.. .ten minsten scepe van Bayoene ende eenen scepe van Ingheland , dat Clais Scede ghevoert soude hebben" (17). Er was dus ook een Engelse zeerover in de handen van de Vlamingen geraakt.
De overige schepen moeten Vlaamse geweest zijn, die door het Brugse stadsbestuur opgeëist waren. Voor zover wij uit de teksten kunnen opmaken, hebben vijf of zes Vlaamse schippers hun schip moeten in dienst stellen. We vernemen slechts twee namen van eigenaars: "Parleberch van roete te syns selfs scepe, dat wi vonden alghereet, als wine arresteerden ... te Ian Limans zuens scepe" (18). De maanden maart, april en mei werden besteed aan het verbouwen en versterken van de genoemde vreemde en Vlaamse handelsschepen. De verzamelplaats van de vloot was de haven van Sluis.
"Dit huutghegheven vanden achtersten vlote te ghereedene ende hute te lecghen ter zee jeghen de viande" loopt van folio 17 tot 37. Maar hier is er geen sprake meer van schepen ombouwen. De 21 folio's beschrijven niets anders dan de bevoorrading, de bewapening en de bemanning van de genoemde schepen. Daarom menen we dat de eigenlijke oorlogsvloot in werkelijkheid niet meer dan de boven opgesomde schepen geteld heeft.
Uit de omvang van de aangeschafte levensmiddelen kunnen we wel afleiden dat het de bedoeling was de vloot voor een lange tocht uit te zenden. De stad Brugge kocht grote hoeveelheden tarwe en rogge, en liet deze malen en bakken. De broden werden met schuiten van Brugge naar Sluis, en daar aan boord van de schepen gebracht: "van huren van ere scute daer t eerste brood in ghevoerd was ter Sluis sdisendachs na St. Benedictus daghe". Een van de schuiten liep vast in de nauwe vaargeul tussen Damme en Sluis: "van hueren van ere scute, daer 1 scute met brode mede verlicht was, die verhebbet [verhebben/verribben = van nieuwe ribben/balken voorzien] lach buten Damme, ende vorder mede voer" (19). Men vulde de voorraad aan met zwijnevlees, erwten, bier en andere levensmiddelen.
De schepen werden voorzien van artillerie. Eerst verzamelde men werp- en schietmachines te Brugge: "van springalen [springael = katapult om grote pijlen te werpen] ende gescutte te bringhene te Brucghe" (20). De bewapening werd met een schip gevoerd naar het eskader, dat in het Zwin vóór Sluis ankerde: "van hueren vanden scepe, daer de springale in kwamen ende t ghescot" (21).
Ondertussen beijverden J. Vandenpoele en C. Van Scathille zich om hun schepen te bemannen met matrozen en wapenknechten. Gedurende de maanden mei en juni stuurden ze boden naar de voornaamste kustplaatsen om schippers aan te monsteren. Een tekst spreekt dien aangaande duidelijke taal: "Clais Scede van dat hi voer ter Nieuwerport tweewaerven [tweewerf = tweemaal] omme de sciplieden’ (22).
Alle Brugse gilden leverden soldaten in verhouding tot hun ledenaantal. De bemanning werd versterkt met "zelscotters” [selfschot = soort boog/katapult om pijlen te schieten] en "serianten" [=gewapende knecht/soldaat]. De twee bevelhebbers beschikten elk over een barge om tussen de wal en de vloot heen en weer te varen: "tere baerge te Jans scepe boef [= ten behoeve] van den Poele" (23).
Naast Sluis als vlootbasis schijnt het stadje Waterduinen op Wulpen als vooruitgeschoven wachtpost gediend te hebben. Dr. M. Gottschalk publiceerde interessante gegevens over het genoemde eiland. Wulpen moet op het einde van de 11e eeuw een dicht bevolkt en uitgestrekt eiland geweest zijn (24). Het eiland groeide in de 13e eeuw nog aan door het indijken van schorren. Er waren toen vier parochies: St Precatus (=Westende), Avenkerke (=Briele?), Remboutsdorpe en St.-Lambrecht (=Oostende) (25).
In een beschrijving van de schorren rondom Wulpen wordt in 1290 ook de plaats Waterduinen genoemd. Uit de Latijnse tekst, die Gottschalk aanhaalt, kan men wel begrijpen dat Waterduinen ten noordoosten van Wulpen stond, op een ingedijkt waddeneilandje, dat door een strook schorreland met het grotere eiland verbonden was. Waterduinen keek uit enerzijds naar de Noordzee, anderzijds naar de toen nog smalle kreek (parva killa) tussen Wulpen en Walcheren (26).
Dat Waterduinen stadsrechten bezat, blijkt uit de volgende tekst van 1310, waar het in één adem genoemd wordt samen met andere stadjes in het Oost Vrije: "Heinric den Wilden ysent ten Damme, ter Sluis, t Oestborg, t Aardenborg, te Roeselaer, t Ysendike ende te Waterdunen, omme die schepenen hier te doen comene, swoensdachs voer St. Niclaes daghe” (27).
Waarschijniijk lagen in 1316 een paar schepen van de oorlogsvloot vóór Waterduinen, en bevond C. van Scathille zich in de haven van het stadje. J. Vandenpoele onderhield immers verbinding met de genoemde plaats. Dit begrijpen we uit de aanhalingen: "enen bode ysent van Waterdunen te Brucghe ... Ghildelve den Deken, van teringhen ende sciphueren, dat hi ghesent was van Waterdunen ter Sluis tot Janne van den Poele" (28).
Ondertussen was de zee reeds bezig met het heroveren van de door de mens gewonnen poldergrond, en trachtte ze de opgeworpene grenzen achteruit te dringen. Reeds in de 1e helft van de 14de eeuw moest de Vlaamse kust op verschillende fronten stroken grond opnieuw aan de zee prijsgeven. Het vooruitgeschovene Waterduinen is in de bedoelde periode weggespoeld (29).
________________________________________
(nota I , bij de titel) Deze zeer rijk gestoffeerde studie van onze vriend M. Coornaert is bedoeld als een bijdrage tot de geschiedenis van de krijgsverrichtingen op en vóór de Vlaamse kust. Aangezien deze studie bijna uitsluitend steunt op gegevens uit de rekeningen van de stad Brugge en uit die van het Brugse Vrije, moet ze eerst en vooral beschouwd worden als een belangerijk en zorgvuldig bijeenbrengen van een bepaald bronnenmateriaal. Daarom worden heel veel oorspronkelijke teksten aangehaald. Omdat deze copie vrij uitgebreid is, zien we ons verplicht ze te verdelen over meerdere nummers van "Rond de Poldertorens". Maar om niet te veel te versnipperen, zullen wij van de andere kant telkens zoveel mogelijk daaruit opnemen. Daardoor zullen we wellicht gedwongen worden nu en dan een interessante copie, die wij in de lade hebben liggen, naar een volgend nummer te verschuiven. Wij vragen onze gewaardeerde Medewerkers ons dit niet ten kwade te duiden. Wij trachten zoveel als ‘t kan èn onze Medewerkers èn onze Lezers voldoening te schenken.
De Redaktie.
___________________________________________
Nota's
Wij gebruiken de afkorting “St Br Rek” voor de Rekeningen van de Stad Brugge. Zij berusten op het Stadsarchief te Brugge.
- - Dr. J.F. Verbruggen, Het Leger en de Vloot van de Graven van Vlaanderen vanaf het ontstaan tot in 1305, Kon. Vlaamse Akad., 1960.
- - Verbruggen, o.c. p. 118-119.
- - St Br Rek 1301, f° 22 r°
- - idem f° 30 r°
Verwijs en Verdam III 1677, kogge: een breed platrond schip, dat meestal in de oorlog dienst deed, doch ook als koopvaadijschip gebruikt werd, galei, convooischip. II 897, galei: een lang en smal oorlogsvaartuig met laag boord. II 902, galiote: een bepaalde soort van roeischip.
- - idem f° 30 r°
- - Verbruggen, o. c. p. 120
- - St Br Rek mei-okt 1303, f° 53 v°
- - idem okt 1303 – feb. 1304, f° 29 v°
- - Deze sluis lag nabij de plaats die nu Schapenbrugge wordt genoemd.
- - St Br Rek juli - okt 1304, f° 29 v°
- - idem f° 49 r°: "van 2 vlotscepen die licghen te Reinghersvliete" 25 schell. parisis - "van 1 scepe 1 brucghe mede te makene te Reinghersvliete” 25 pond, 9 schell. parisis.
- - idem f° 49 v°: van 3 huelken ute te lecghene bi scepenen” 3 pond. par.
- - J. F. Verbruggen verhaalt de zeeslag vóór Zierikzee op pag. 141-145.
- - St Br Rek idem f° 50 r°
- - idem feb.- aug. 1305, f° 96 v° en 97 r°
- - Verwijs en Verdam VI 662: “prest” is het oudfranse woord voor “prêt”, = lening.
- - St Br Rek 1316-17, f° 13 r° en v°
- - idem f° 14 r°
- - idem f° 20 r° en v°
- - idem f° 26 v°
- - idem f° 30 v°
- - idem f° 25 v°
- - idem f° 26 v°
- - Dr. M. Gottschalk, Historische Geografie van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen , Deel I, pag. 27 (1955)
- - idem I, pag.115
- - idem I, pag. 121
- - St Br Rek feb. 1310-1311, f° 28 v°
- - idem 1316-1317, f° 26 v°
- - Zie ook W. Buntinx, Waterduinen, een vergeten stad in Zeeuws-Vlaanderen, Handelingen Maatschap. Geschied., Gent, Deel XXII, pag. 145-174 (1968).
----------------0000 00000 0000--------------
-
Het Eerste Deel van de Honderdjarige Oorlog
In 1337 begon de Honderdjarige Oorlog tussen Frankrijk en Engeland. Beide partijen zochten bondgenoten op het vasteland. Jan III van Brabant sloot aan bij Engeland. Vlaanderen bleef aanvankelijk neutraal. Doch om economische redenen gingen de Vlamingen in 1340 aan de zijde van de Engelsen staan.
Nadat Edward III zich op 26 januari 1340 te Gent had laten huldigen als leenheer van Vlaanderen, was hij voor enkele tijd naar Engeland vertrokken. Toen hij naar Gent terugkeerde, waar hem intusssen een zoon geboren was, ontmoette hij op 24 juni 1340 in het Zwin vóór Sluis de Franse vloot. Het werd een totale nederlaag voor de Franse koning. (1).
Enkele jaren later zocht Brabant toenadering met Frankrijk. In 1356 ontstond een betwisting tussen de Graaf van Vlaanderen en de Hertog van Brabant.
In augustus 1356 verzamelde Lodewijk van Male een vloot, samengesteld hoofdzakelijk uit opgeëiste Duitse koggen. Onder bevel van Jacob Buuc blokkeerde de Vlaamse vloot de Schelde en ging zelfs Antwerpen beschieten (2).
De Vlamingen waren niet officieel in oorlog met Frankrijk, maar ze steunden toch Engeland, vooral omwille van hun handel. In het Kanaal botsten Vlaamse handelsschepen af en toe op Franse oorlogsschepen, en ondergingen dan het recht van de sterkste. Wanneer Vlaamse schippers Franse koopvaarders ontmoetten, pasten ze vanzelfsprekend dezelfde handelwijze toe. Zeeroverij behoorde helemaal tot de oorlogvoering.
Nadat de incidenten enkele jaren geduurd hadden, besloten Lodewijk van Male en Karel V in 1370 de vrede op zee te herstellen. De Franse koning gaf opdracht "au bailli de Canx et de Dieppe, a touz capitaines patrons de neifs et de galés" de Vlaamse handelaars vrij te laten gaan en keren met hun schepen en koopwaren. Hieruit blijkt dat vooral Normandische zeelieden in de konflikten betrokken geweest waren.
Karel V maakte echter uitzondering voor een schip van Biervliet, geladen met mede, dat naar Dieppe opgebracht was: "une nief chargiée de garance, ensemble les mariniers servants, genz et biens, qui estoient dedans, appartenant a certains marchans de la ville de Bievelier en Flandres..., que certains marenniers de nostre obeissance ont nagueres pris en mer et admené à la ville de Dieppe". De koning verlangde eerst de vrijlating van een Frans schip, met een lading wijn en met zijn bemanning”, dat naar sluis opgeleid was: "seize tonneaux à vin et plussieurs autres biens, ensemble cix maroniers et certaines genzdarmes de nostre obeissance sont nagueres pris en une nief chargiée de vins, que certains marchans dudit pais de Flandres faisaient venir a Lecluse"(3).
In 1384 volgde Filips de Stoute zijn schoonvader op als graaf van Vlaanderen. De Bourgondiër stemde zijn politiek liever op Frankrijk af. Daardoor joeg hij de stad Gent tegen zich in het harnas. De Gentenaars konden in juli 1385 de stad Damme innemen, en zodoende de vaarweg van Brugge naar de Zee afsluiten. Ze kregen echter niet de verwachte hulp van Richard II van Engeland (4).
Troepen van de Franse koning en van Filips de Stoute belegerden toen samen Damme "de coningh ende onse heere van Bourgoengen laghen voor den Dam ... mids dat die van Ghend de stede vanden Damme wonnen" (5). Door nood gedwongen trokken Frans Ackermans en zijn Gentenaars in augustus met stille trom weg uit Damme.
Gedurende 1386 en 1387 bereidden de hertog van Bourgondië en de koning van Frankrijk een inval in Engeland voor. Een Franse vloot van 287 schepen werd te Sluis samengetrokken (6). Ondertussen lagen reeds Engelse oorlogsschepen te wachten vóór de Zwinmonding: "als d inghelsche voor t Zwin laghen" (7). Maar toen sloten de strijdende partijen een wapenstilstand voor 5 jaar (8).
De vijandelijkheden benadeelden de handelsvaart. Om de zeehandel te doen herleven, trachtte Filips de Stoute de handelaars van de Duitse Hanza weer aan te trekken. Daarom schonk hij hen op 12 mei 1392 belangrijke voorrechten. Indien een inwoner van Vlaanderen in de eigene of in vreemde wateren een Oosterling beroofde, dan moesten Gent, Brugge en Ieper samen de schade betalen. Ook zouden de genoemde steden instaan voor de bestraffing van een vreemdeling, die binnen de Vlaamse wateren een handelaar van de Duitse Hanza aanviel. Ondertussen had de Hertog al een akkoord gesloten met de koning van Frankrijk. Deze beloofde elk van zijn onderdanen te berechten, die binnen Vlaams gebied een Oosterling zou lastig vallen (9).
De strubbelingen van 1385 hadden de aandacht op de bescherming van het Zwin gericht. Het verdedigingsapparaat bestond tot zover uit de volgende noemenswaardige versterkingen: op de linkeroever, het kasteel van Lembeke bij de samenloop van de Monnikerede en het Zwin (10); op de rechteroever, de omwalde stad Sluis met haar kasteel (11); achteraan, de omwalde stad Damme.
Filips de Stoute wilde het Zwin beter beschermd zien tegen mogelijke invallen. Hij deed de vaargeul te Sluis vernauwen door er palen in te slaan. De stad Brugge was echter weinig opgezet met dit werk, omdat ze hinder voor de in- en uitvarende handelsschepen vreesde. De hertog maakte vervolgens het plan om op de linkerzijde van het Zwin, tegenover het kasteel van Sluis, een versterkte toren te bouwen.
Brugge was bereid grote financiële steun voor dit geplande bolwerk te leveren op voorwaarde, dat de Hertog de hinderlijke staken uit het Zwin liet verwijderen. Een akkoord werd gesloten. De stad beloofde 10.000 "vranken... te hulpen den groten torre, die men maken zal ter Sluus an de zide ter Muyde waert, omme de verwaernesse vanden Zwene, ende mids dien zo helft onse gheduchte heere gheconsenteirt, dat men de staken ute doen zal, die ter Sluus staen int Zwin" (12).
De bouw van de Toren van Bourgondië is waarschijnlijk in het voorjaar van 1394 aangepakt. Brugge kortte immers zijn beloofde som af als volgt: 1.000 franken in mei; 500 in juni; 500 in juli; 500 in augustus; 1.000 in september; 500 in oktober; 500 in november 1394; 500 in maart; 500 in april; 500 in mei, 500 in juli; 500 in augustus; 500 in september 1395; en 2.500 in februari 1596. - Een "vranc" was 33 denieren groten waard (13).
Zodra het akkoord met de Hertog in werking trad, haastte Brugge zich om met aannemer Jakob van Coppinholle een overeenkomst te maken "vanden staken staende ter Sluus int Zwin an beeden ziden vander stede, ende ten Damme staende in de vaert ute te doene" (14). De bouw van de toren is beëindigd in 1396. Dit maken wij op uit het feit dat Brugge op 12 april 1396 een aannemer opdracht gaf "van alder erde ute te doene licghende in den dyc ter Sluus int Zwin voor den groten thorre" (15).
_____________________________________________________
Nota‘s
- - Geschiedenis van Vlaanderen, o.l.v. Dr. Van Roosbroeck, Deel II, p. 78
- - idem, Deel II, pag. 86.
- - S A G, Charters Stad Gent, nr 432, het charter is gedateerd op 15 jan 1370.
- - Geschiedenis van Vlaanderen, Deel III, pag. 15
- - St Br Rek, feb.- sept. 1385, f° 20 r°
- - Geschied van Vlaanderen, Deel III, pag. 42
- - St Br Rek 1386-87, f° 75 r°
- - Geschied van Vlaanderen, Deel III, pag. 63
- - I. Diegerinck, Inventaire des chartes et documents appartenant aux archives de la ville d‘Ypres, Deel II, pag. 268,
- - R. De Keyser, het kasteel Lembeke te Oostkerke, Album Dr. J. de Smet pag. 220 (1964)
- - Over het bouwen van het Groot Kasteel van Sluis vonden we voorlopig geen enkele aantekening in de rekeningen van de stad Brugge, In “Zeeland door de eeuwen heen” (van Empel en Pieters) lezen we pag. 126-127: Na 1302 gaf de graaf opdracht Sluis te versterken. Zo ontstonden de wallen en grachten aan de landzijde. Filips de Stoute beveelt in 1387 de stad te versterken met grachten, wachttorens en palissades langs de kant van het Zwin. In de Moitinpolder liet Karel VI het Groot Kasteel bouwen. Zie bibliografie p. 142-143.
- - St Br Rek., maart-sept. 1394 , f° 35 r°
- - idem, maart-sept. 1394-95, f° 41 r° en 1395-96, f° 43 v°
- - idem, maart-sept 1394, f° 44 v°
- - idem, dec. 1394-okt 1396, f° 25 v°.
---------------00000 00000 00000-------------
-
De Vlaamse Coureurs ter Zee
Als leenhouder van de koning van Frankrijk stond Filips de Stoute aan de zijde van zijn leenheer. Tengevolge daarvan beschouwden de Engelsen Vlaanderen als een vijand. Hoewel de Vlamingen in feite tegen hun zin vijanden van de Engelsen waren, hadden hun koopvaardij en hun visserij toch erg te lijden van de Engelse roofschepen. Door nood gedwongen leerden de Vlaamse vissers zichzelf te verdedigen. Ze bewapenden hun vissersboten en beantwoorden roof met roof. In zijn artikel "Corvers van Vlaendre, 1402-05" haalt A. Viaene drie teksten aan uit W. Prevenier en P. Gilliodts, waarin de term “corver/coorver” voorkomt. Of liever de laatstgenoemde twee schrijvers hebben de term zo gelezen (1). A. Viaene verklaart dan: "Onze Vlaamse kapers verschijnen in de documenten van de jaren 1402 en volgende onder de naam corvers, coorvers: een benaming die blijkt lokaal Vlaams te zijn en beperkt tot die bepaalde episode van de beginjaren der 15e eeuw".
Schrijver zoekt vervolgens naar de etimologie van de term. Waar Verwijs en Verdam “corver” noemt: haringvaarder, soms kaper, wijst A. Viaane op het Franse woord: “corbe, une sorte de bateau de Hollande et de Flandre “ (2). Wijzelf hebben de bewuste term gevonden in de rekeningen van het Brugse Vrije in 1403, 1404 en 1405. Onze lezing is echter “cooruer en coruere”. Op die manier wordt de betekenis van het woord duidelijk. "Coureur ter Zee" is ontleend aan het Franse "coureur de mer" d.i. zeerover.
De Engelsen hielden reeds lang de stapelpiaats van hun wol, de stad Kales, bezet, van waaruit ze in Zuidvlaanderen en langs de Vlaamse kust konden opereren. Coureurs uit Grevelinge, Duinkerke en Nieuwpoort beantwoorden de aktie van de Engelsen door in 1396 schepen aan te vallen die vanuit Kales wol naar Zeeland vervoerden. Uit weerwraak namen de Engelsen enkele Oostendse vissers gevangen (3).
Kaperschepen van de Engelsen en van hun bondgenoten kruisten gedurig voor de Vlaamse kust, Brugge wenste vóór alles rust en veligheid op zee omwille van zijn handel. Op 6 oktober 1399 stuurde de stad schepenen naar Sluis "up tstic vanden roovers, die vóór tzwin laghen" (4). Daarna besloot men een kleine oorlogsvloot uit te rusten: "zekere oncosten die verleit waren ter cause vanden volke van wapenen, die ghestelt waren in twee scepen omme te varene ieghens den voorseiden roovers" (5).
Brugge trachtte, door tussenkomst van de Hertog, de medewerking van de kuststeden te bekomen. Afgevaardigden reisden op 11 oktober naar "de smallen stede lancx de zeecost van Vlaendre met eender commissie van onzen gheduchten heere, angaende den roovers ende liede vanden wapen" (6). De Heer van Gistel was blijkbaar de aangewezen persoon om de kust van Vlaanderen te beschermen. In de zomer 1400 werd hij door het Brugse Vrije "ghebeden te commene, te diversen stonden, binden stede van Brucghe, te Jabbeke ende elre, omme sinen goeden raed ende avis te hebbene, hoe men t oost vrije ende ande frontieren up ter zeecant best bewaren zoude, up avonture of de Zeelanders yet hadden ghewillen commen an t lant" (7).
De gewapende Vlaamse vissersboten. verdedigden niet alleen zichzelf. Verder zal blijken dat op hen beroep gedaan werd om de handelsvloot van en naar Vlaanderen te beschermen tegen kapers. Doch in hun ijver om roverschepen van de tegenpartij aan te vallen, vergrepen ze zich wel eens aan de lading of de bemanning van een schip uit een bevriende natie.
Slachtoffer waren dikwijls de zogenaamde Oosterlingen: de handelaars uit de Duitse Hanzasteden. In 1400 moesten schepenen van het Vrije tussenkomen bij een betwisting tussen Vlaamse vissers en Duitse kooplieden, die "begherden haer goed te hebbene, dat ghedreven cam up te zee, ende visschers van Blankenberghe ende van Heys ghevychst hadden, ende daeraf te betaelne aerbeits loon” . (8)
In het voorjaar van 1402 lagen opnieuw roverschepen voor de kust, die enkele handelsschepen kaapten. Weerom maakte Brugge zich klaar om zijn bedreigde handel te beschermen. In mei noteerde de ontvanger: "uutgheven ten oorloghe, dat men ghedaen soude hebben ter zee jeghen de rovers".
Twee schepen werden uitgerust en met schutters bemand. Opperhoofdman Lodewijk van Aertrike, hoofdmannen Clais Smedekin en Hendrik Stryk voerden elk 50 schutters aan, "die ghesent waren ter Sluus, omme te treckene jeghen de likedeelers ter zee, de welke scepe van Vlaendre ghenomen hadden". Onder Jakob de Grave voerden 14 schippers de bedoelde schutters naar Sluis (9).
De stad betaalde per dag 18 groten aan een hoofdman, 12 groten aan een schutter en bovendien 6 pond groten aan Jan Blankaert "amirael van der zee, omme dat hi ute reeden soude ende trecken in de zee met twee scepen ghemannet ende voorzien met lieden van wapenen, omme te bevredene de coopliede ende poorters van Brucghe, die commen zouden van der maerct van Andwerpen, jeghen de likedeelres die ter zee laghen" (10).
Viaene noemt de ” likedelers”, Friese zeerovers, die de handelsschepen van de Hanzasteden vanaf 1398 bestookten. Als verklaring geeft hij: “likedelers”, d.w.z. zij die de buit “gelijk verdelen”. Het volk ging over tot de etimologie “lijkendelers” (11).
In een klein zeegevecht waren enkele Heistenaren gesneuveld, 13 andere gevangen genomen, en hun schepen naar Engeland opgebracht. Pensionaris Joris Guydoncke van het Brugse Vrije reisde op 14 juli 1402 naar Kales om vergoeding te vragen voor "‘t grief ende scaden, die d’Inghelsche ghedaen hadden den corvers van Heys, arme vrylaten die in Ingheland in grote earnoede ghevaen laghen" Op 21 juli trok J. Guydoncke opnieuw naar Kales "omme die (Heistenaren) uter ghevanghenisse gheteliveert thebbene, daertoe ghebetert haere smerte ende quetsueren, ende versoent de dode".
De Vlaamse afgevaardigden voerden aan dat Vlaanderen geen vijand van Engeland was maar de Engelse zeeautoriteiten hadden heel wat in te brengen tegen de coureurs van Heist. Ze gingen eerst de zaak bespreken "metten ammirael van der zee binnen Caleys ende den zinen". Na deze bespreking deelden de Engelse onderhandelaars mede dat "al wast dat de vorseide coruers van Heys selve vele misdaen hadden", zijzelf toch wensten vriend van Vlaanderen te blijven. Ze schreven daarom naar de Raad van Engeland om de vrijlating van de Heistse vissers te bekomen (12).
De Vlaamse coureurs gingen meer en meer hun opdracht te buiten. Het gebeurde herhaaldelijk dat ze handelsschepen van niet vijandige naties beroofden.
Brugge onderhandelde ook met Sluis om te vragen, dat ze géén gewapende coureurs meer zouden laten uitvaren. Daarop zond Sluis op 19 februari 1403 een afgevaardigde tot in de Wielingen om eventuele coureurs weer "in te doen komen" (13).
Op 4 november 1403 reden schepenen van de stad Brugge naar Biervliet en Hugevliet om te protesteren tegen de handelwijze van de coureurs: "te Biervliet anden ammirael van Vlaendre, ende te Hughevliete up tstic vanden goede ghenomen bi den coruers van Vlaendre zekeren cooplieden van Almaingen [=Duitsland], van Holland, van Zeeland ende ooc porters van Brucghe, up den stroom van Vlaendre" (14)
De coureurs van enkele Vlaanse kustgemeenten hadden handelsschepen van Brugge, Holland, Zeeland, Spanje en Oostland [= Noord-Duitsland] aangevallen, goederen geroofd en opvarenden gevangen genomen. Brugse schepenen reisden in de genoemde maand ook naar Nieuwpoort, Oostende, Heis en Blankenberge om de vrijlating van personen en goederen te vragen, "mids dat zij (de gevangenen) gheene vianden waren" . (15)
Ook het jaar 1404 zag incidenten tussen Vlaamse coureurs en vreemde handelsschepen. Brugse schepenen werden op 15 januari "ghesendt te Heys upt stic vanden goede ghenomen bi dien van Heys ende Blanckeberghe den Oosterlinghen wesende in de Hanze, omme dat weder te doen ghevene" (16). De afgevaardigden boekten blijkbaar geen resultaat. Immers op 7 februari zond het Vrije Jan de Baenst "te Heys omme restitutie te doen doene van lakenen, die de visschers van Heys ghenomen hadden van Middelburch, de welcke de voorseyde visschers niet gheerne doen en wilden, omme de welcke hy hemlieden dach maecte te zyne te Brugghe t saterdaechs daernaer in de camere vanden Vryen" (17).
Ondertussen was er te Heis een ander konflikt ontstaan. Een Heistse coureur geraakte in de handen van Engelsen. Een dorpsgenoot kon hem redden door een losprijs te betalen, maar zijn boot liep daarbij averij op. Daarna ontstond er ruzie over het vergoeden van de betaalde som en van die schade. Op 11 februari reisden schepenen van het Vrije naar Hugevliet om te spreken “met eenighe stiermans omme zekere gheschil, de welcke es te Heys tusschen Joris Van Couckelare metsgaders zyne vennoten, spruytende van eenen courure die hy ter zee gheredde, die hem ghenomen was ter zee vanden Inghelschen, den welcken courure gheleent was 14 ponden grooten te zoudghelde, de welcke de voochden vanden kinderen, die t soutghelt [=borgtocht/losgeld] leenden, metsgaders den reedre vanden schepe heesschen, ende stierman ende den vennoots reparacie vanden schepe ende vanden zoutghelde". De schepenen wensten te weten wat men in zulk geval deed (18).
Enkele weken later waren het Oostendse coureurs die te driest optraden. Op 19 maart ontving het Vrije een brief uit Zierikzee "omme thebbene gherestitueert schaden, ghedaen ter zee by visschers van Oosthende up cooplieden van Zierixee ende van Brauwershavene" (19).
Vóór de Vlaamse kust werd de druk van de Engelse kapervloot steeds zwaarder. De baljuw van Brugge reisde in mei 1404 langs de kust om de toestand in ogenschouw te nemen. Een paar dagen later kwam te Brugge een bode, "die brieve brochte vanden bailliu van Brugghe, wesende te Heys, met maren dat aldaer voor t land vele scepen waren" (20).
De Engelse roverschepen begonnen samen te trekken voor de kust van het Oost-Vrije. Het Vrije stuurde op 19 juni een bode naar het bedoelde gewest na het bericht "dat men daer clocken ende scellen slouch omme de maere daer of over te bringhene" (21). Het college besefte toen dat de Vlaamse kust onbeschermd lag. Op 21 juni werden de heren Lodewijk van Moerkerke en Willem van Halewyn ontboden "upt fait vanden vianden, die voor tlant laghen, ghemerckt dat die vanden Vrjen zeere ongheoordendt waren de vianden te wederstaene, ende dat van noode ware datter twee capitainen ghestelt worden, een die t verwaren zoude tusschen Biervliet ende der Sluys, ende een andre die t verwaren zoude tusschen der Sluus ende der Nieuwerpoort" (22).
Ook de Heer van Gistel werd op de hoogte gebracht. Schepenen reisden op 29 juni "omme hem alle zaken te kennen te gheven van de maren van de Inghelschen" (23). Tussendoor pleegden de coureurs van Blankenberge een aanval op een schip van Nijmegen. Brugse schepenen werden naar Blankenberge gezonden "omme de deliveranche van een ghedeel zaerken ghenomen up de zee bi die van Blanckeberghe, dewelcke toebehoorden eenen coopman van Niemaghe" (24).
Bij gebrek aan een specifieke oorlogsvloot, besloot het Vrije de coureurs tegen de vijand ter zee in te zetten. Op 17 augustus 1404 stuure het afgevaardigden naar Oostende "anden bailliu ende ande wet, omme dat zy bevelen zouden den coureurs van Oosthende, dat zy trecken zouden ter Sluys waert jeghen de vianden ligghende ter zee" (25).
De coureurs waren niet bij machte de dreigende inval van de Engelsen te beletten. Deze laatsten ontscheepten hij Groede en op het eiland Wulpen, waar ze grote vernielingen veroorzaakten. Een schepen van het Vrije reed op 18 augustus spoorslags "ter Groede ende van daren in Wulpen, omme waerhede te vernemene vanden brande ende rove die vanden vianden ghedaen was, ende dat over brochte in ghescripten" (26).
Blijkbaar had de Engelse roversvloot in de vertakkingen van de Zwindelta schepen van Oosterlings ontmoet en aangevallen. Op 26 augustus hielden een aantal vooraanstaanden een algemene vergadering te Brugge "upt versouck, dat de Oosterlinghen [= afkomstig van de Noord-Duitse Hanzesteden] daer te vooren ghedaen hadden, als dat men hem lieden leenen wilde 12 ofte 16 coureurs, die met hemlieden, omme haarlieder goet ter zee te bescuddene vanden vianden, varen zouden tot in de Helbe [=Elbe (stroom met monding in Noord-Duitsland)]" (27).
Pieter van der Zijpe en de Heer vande Capelle, schepenen van het Vrije, wensten op 29 augustus "dat men zoude onderzoucken wie dat de brant stac in Wulpen, weder Inghelschen, Hollanders ofte Zeelanders" (28). Twee dagen later voeren afgezanten "in Wulpen, omme te hoorne by wien de grive, roof en de brandt binden voorseyden Wulpen gheschiedt zyn". Ze noteerden de verklaringen van de vele getroffenen (29).
Janssens, steunend op de Annales Plandrenses van Meyerus, verhaalt een Engelse inval in 1405. Een talrijke vloot onder leiding van Thomas, zoon van de Engelse koning, en van graaf Pembroke zeilde op de 22 mei 1405 het Zwin binnen. Voor de rede van Sluis werden vele schepen, vooral van Oosterlingen, beroofd. Engelse soldaten landden op de oevers van het Zwin. De ene belegerden het kasteel van Sluis, andere plunderden en verwoestten Cadzand, Westkapelle en Heist.
Hertog Jan Zonder Vrees ging tot de tegenaanval over. Bij een gevecht sneuvelde Pembroke met 60 van zijn mannen te Sluis. Toen trok de Engelse vloot zich terug. Een Vlaamse schipper, vermoedelijk een coureur, kaapte een van de wegvarende schepen en bracht het naar Duinkerke (30).
De rekeningen van het Brugse Vrije en van de stad Brugge vermelden echter geen aanval in 1405. Om verschillende redenen veronderstellen we dat ofwel Meyerus ofwel Janssens zich vergist betreffende de tijd van de Engelse raid in de Zwindelta. Boven zagen we dat de baljuw van Brugge in mei 1404 waarschuwde voor een vijandelijke vloot vóór de kust. Het is goed mogelijk dat het hier om de roversvloot van Pembroke gaat. De rekening van het Brugse Vrije rept evenwel geen woord over plunderen of branden in de genoemde maand.
Wat wel vaststaat is dat de Engelsen in augustus 1404 te Groede en op Wulpen ontscheept zijn.
We veronderstellen dat het verzoek van de Oosterlingen van 26 augustus 1404 het gevolg is geweest van de aktie van de Engelsen in de Zwindelta. Ten slotte moet gezegd. worden dat op 21 april 1405 reeds onderhandelingen aan de gang waren tussen Engeland en Vlaanderen om de handel tussen beide landen te herstellen. De Vlamingen wensten buiten de Honderdjarige Oorlog te blijven om voor hun koopvaarders, hun vissers en de vreemde handelaars "veylichede, pays [=vrede], ruste ende vriendelike antierynghe [=hantering]" te bekomen (31).
Toch nemen we aan dat de Engelsen in augustus 1404 veel meer schade aangericht hebben dan de nuchtere rekeningen van het Vrije laten vermoeden. Uit de rekening van de stad Brugge van 1408-1409 f° 73 r°, blijkt dat de kerktoren van Westkapelle afgebrand was. Deze diende als baken voor de vaart op het Zwin. Door deze te vernielen wilden de Engelsen de Vlaamse handelsvaart treffen.
Vredesonderhandelingen betekenen nog niet vrede. Er heerste nog geen rust op zee. Handelaars van Duitse Hanze hadden een grote hoeveelheid wol gekocht te Kales. Hun schepen werden ter hoogte van Nieuwpoort door coureurs van deze haven beroofd. Volgens het bestaande akkoord meesten de Leden van Vlaanderen de schade van de Oosterlingen vergoeden . Gent, Brugge en leper stellen op 12 februari 1405 hun respectievelijk aandeel vast. Handelde men misschien over hetzelfde geval, toen het college van het Vrije in april sprak over "zeker clachten vanden Oosterlinghen van eenen Pruusschen scepe, dat grote scade ghenomen hadde biden coeruers van der Nieuwpoord"(33)? Engelse oorlogsschepen bleven voor de kust kruisen. Op 24 augustus werd een bode "ghesent te Heys, omme mare te vernemene vanden Inghelschen" (34).
Na maanden onderhandelen sloten Engeland en Vlaanderen op 10 maart 1406 een wapenstilstand (35). Evenals nu leverde een bestand een gewapende vrede op. Beide partijen bleven op hun hoede. De Hertog ontving in november 1406 inlichtingen over een nakende inval van de Engelsen. Hij schreef op 11 nov. naar het college van het Vrije, "dat dinghelsche meeninghe hadden de zeedycken van Vlaendren in te stekene, bevelende de zee canten ende frontieren vanden lande te verwaerne [=beschermen]" (36).
_____________________________________________-
Nota‘s
- - W. Prevenier, Handelingen van le Leden en van de Staten van Vlaanderen (1384-1505), Brussel 1959. - P. Gilliodts, Cartulaire Estaple.
- - A. Viaene, Corvers van Vlaendre ,1402-05, Biekorf 1960, p. 271/274
- - Geschied. van Vlaanderen, Deel III , pag. 42
- - St Br Rek, 1399-1400, f° 54 r°
- - idem, idem
- - idem, f° 55 r°
- - R.A.Brugge, Rekeningen Vrije, okt. 1399--jan 1041, f° 45 r°
- - idem, idem
- - St Br Rek, 1401-02, f° 55 v°
- - idem, f° 56 r°
- - A. Viaene, a.c. p, 274 //
- – idem , pag. 271 //
- - idem, pag. 272.
- - P. Gilliodts, Cartulaire Estaple I pag. 430
- - A. Viaene, a.c. p. 272 // L. Gilliodts, in Coutumes de Flandre, deel I, somt in een voetnota enkele details op over de strijd ter zee, die hij uit het “Groene Boek” van de Brugse archieven haalt: "de Zeelanders bedreven roverij vanaf 1396. Toen overwoog Brugge tegenmaatregelen. In 1401 heroofden Zeeuwse piraten in het Zwin een Deens, een Schots en 2 Ierse schepen. Het volgende jaar vielen Engelse oorlogsschepen Nieuwpoort aan en kaapten daar 7 koopvaarders. Als tegenmaatregel werden te Sluis Engelse en Schotse koopwaren in beslag genomen. Op 4 sept. 1403 sloten de Vier Leden te Kales een voorlopig Bestand met Engeland, maar de piraterij ging verder.
- - St Br Rek, 1403-04, f° 86 r°
- - Reg. Vrije nr 145, Rek. Jan. 1404 - maart 1405, f° 16 v°
- - idem, idem, f° 17 v° //
- - idem, idem, f° 150 r°
- - St Br Rek, 1403-04, f° 94 r°
- - Reg. Vrije nr. 145, 1404-05, f° 36 v°
- - idem, f° 133 r° //
- - idem, f° 31 r°
- 24.- St Br Rek, 1403-04, f° 103 v°
- - Reg. Vr. nr 145, rek. 1404-05, f° 36 v° 7/
- - idem, idem , f° 133 r°
- - idem, idem, f° 171 v° //
- 28 - idem, f° 155 r° //
- - idem, f° 38 v°
- - H. Janssens, Bijdragen Geschied. Zeeuws-Vlaand, IV, pag. 306-329 (1859).
- - S.A.G. Cartulerium witte Boek, f° 82 r°
- - I. Diegherinck, Invent. des Chartes et Docum. appartenent Archieves Ville d'Ypres, deel III, pag. 160, (1856).
- - Reg. Vrije nr 146, maart 1405 - juli 1406, f° 21 r° //
- - idem, f° 59 r°
- - Charters Stad Gent, gepubliceerd door P. Van Duyse en E. De Busschere, charter nr 500, pag. 174, (1867).
- - Reg .Vrije, nr. 147, Rek. juli 1406 - juli 1407, f° 59 r°.
-------------00000 00000 00000---------
-
Op Zee heerste een gewapende Vrede
Het Vrije spoorde de kustbewoners aan tot waakzaamheid. Op 17 juli 1407 kwamen schepenen "te Heys, te Blanckeberghe, t Oostende, ten Hazegarse ende te Slepeldamme, omme maren te vernemene vanden Inghelschen, mids datsi met grooter meenichten up zee laghen, alzo men zeide" (1). Brugge zond mannen naar Engeland om de bewegingen van de Engelse schepen in het oog te houden: “omme alle maren ende tidinghe te vernemene van daerwaert overe, ende in allen yden van der coste van Ingheland" (2).
Anderzijds was er een drukke diplomatieke aktiviteit aan de gang. De Vier Leden van Vlaanderen hadden het op 15 oktober over: "de scade ghedaen, bi den Inghelschen, enighen poorters van Brucghe ende van der Sluus" (3). De genoemde instanties zetten zich aan het werk, eerst om het bestand met Engeland te verlengen, vervolgens om met Frankrijk een verdrag te sluiten, waardoor Vlaanderen buiten de Honderdjarige Oorlog bleef. Afgevaardigden reisden op 8 januari 1408 naar Kales "upt verlanghen vanden traitiete [= onderhandeling] tusschen Vlaandre ende Ingheland" (4); op 25 mei nogmaals naar Kales om een vrijgeleide mee te krijgen, en vandaar naar Parijs, "omme generale brieve te hebbene van der vrede van den coning ende van onsen gheduchten heere" (5).
De Zeelanders en de Normandiërs hielden geen rekening met vredesonderhandelingen. In de bedoelde periode ontmoeten we twee gevallen van zeeroverij:
- het kollege van het Vrije sprak op 27 november 1407 "van scaden, die die van Ziericzee visschers van Heys ghedreghen hadden" (6);
- de baljuw van Brugge begaf zich op 6 mei 1408 naar Oostende "up tstic van der wulle vanden Lukoysen, die hemlieden ghenornen was up de zee van den Noormannen" (7).
In 1408 slaagde Vlaanderen erin het bestand voor drie jaar te verlengen. Brugge stuurde op 10 juni schepen Niklaas Scorkinne naar Kales, "omme ute te doen roupene de vrede van drien jaren, die ghesloten was tusschen Ingheland ende Vlaendren, te Calais enne te Greveninghe", en een bode "omme haestelike te waerscuwenen den cooplieden van Ingheland tusschen Brucghe ende der Nieuwpoort" (8).
Doch waakzaamheid bleef geboden. Op weg naar Kales vernam Scorkinne dat er voor de Vlaamse kust een vloot dreigde, en hij zond twee boden "oost ende west, mids dat men een grote vlote in de zee zach, te wetene wat scepen dat waren" (9). Waarschijnlijk ging het om een Engelse vloot, die een aanval tegen Midelburg in Zeeland richtte. Immers enkele dagen later spraken de Vier Leden "van den upzette, dat de Inghelsche ghemaect hebben te Middelbuerch" (10)
De vrede was gesloten zonder de bepalingen ervan nader vast te stellen. Hoe zou die onderhouden worden? Wie zou toezicht houden en hoe zou de schade vergoed worden? De Leden Van Vlaanderen handelden over deze problemen en stuurden vervolgens op 29 juli 1408 afgevaardigden naar Kales "up de verzekerthede van der zee, up de conservateurs ende up de scaden ghedaen van beeden ziden int jaer verleden" (11).
Na enkele maanden kon men al konkretere gegevens voorleggen betreffende de eisen tot schadevergoeding en het herstellen van de handelsbetrek-kingen. Brugge zond op 4 oktober 1409 Pieter van Oudenaerde naar Engeland, "omme restitutie te hebbene vanden scaden, die dinghelsche ghedaen hadden ter zee, Godevaerde den Wilden ende eenighe andre Vlamynghe" (12). En op 10 november hielden de afgevaardigden van Engeland en van Vlaanderen een algemene vergadering "up tonderhouden vanden traitiete vander ghemeenre coopmanschepe courps te hebbene tusschen Vlaendren ende Ingheland, ende up de restitutie vanden scaden, an beeden zyden ghedaen zynde" (13).
Ondertussen deden de Bruggelingen wat ze konden, om het handelsverkeer veilig te stellen. Ze traden op tegen "bailliu int watre ter Sluus", d.i. de havenkommandant van het Zwin, die het de aankomende kooplieden soms lastig maakte. Ze kwamen tussen, wanneer vreemde handelsvaarders, vooral Oosterlingen en Zuiderlingen, door zeerovers aangevallen waren.
De Vier Leden kwamen op 15 februari 1410 naar Sluis, "omme te sprekene metten rade van Holland up tstic vanden scaden, bi eenighe vanden Hollanders ghedaen up ons gheduchten heeren stroom cooplieden van Poortegale [=Portugal], ter welker dachvaert gheen vanden Rade van Holland quam noch zende" (14). In die tijd ondervond een Brugse handelaar moeilijkheden vanwege de Engelsen. Brugge zond op 5 maart een gezant naar Parijs om daar de zaak van Jakob Kense voor te leggen, "de welke te dien tiden nieuwelinghe ute Ingheland commen was, daar hy omme zine coopmanscepe te doene gheweist hadde ende daer ghebesoengiert [besoengieren = onderhandelen] hebbende, ende te Vlaendre waert commende, wart buten Lonnen ghevanhen bi eenen Lodewyc ôe Robinsart ende zinen ghezelscepe, dienaers sconinx van Ingheland, ende gherenchonneert [renchonneren/rantsoeneren = met losprijs vrijkopen]" (15).
Reeds verscheidene keren waren Duitse en andere kooplieden het slachtoffer geweest van de oorlogstoestand in het zuidelijk deel van de Noordzee. De Leden van Vlaanderen vergaderden op 18 mei "up zeker clachten, by den oudermans vander Duudscher hanze den voorseiden leden ghedaen, van zekeren scaden, die eenighe vander voorseider hanze ghenomen hadden bi den Scotten [= beschieting] up zee, commende ten Zwene waert, verzoekende de voorseide oudermans an de voorseide viere leden voorseid (sic), dat men zulke voorzienichede hebben wilde biden voorseiden lande, dat gheenen cooplieden commende ten Zwene waert of der hute varende, eenigh scade meer ghedaen worde bi Scotten of andren qualien [= ellende] (16).
Beschikten de Vlamingen echter over een militaire macht om de koopvaardij te beschermen? eOp 28 mei 1410 beloofden de vier Leden steun aan de handelaars van de Duitse Hanza. Ze stonden midderwijl voor het feit dat Engelse schepen het bestand van 1408 geschonden hadden. De Hertog had geschreven "up tstic van zekeren scaden, die eenighe Inghelse ghedaen hadden up de zee cooplieden van Parys ende van Amiens, begrepen in de vrede tusschen Vlaendren ende Ingheland" (17).
Ook de stad Brugge stond onmachtig, zelfs wanneer ze in juli een bode, voorzien van een brief van de Hertog, naar Briele zond, “omme delivrance vanden scepe ende goede, toebehoren cooplieden van Portegale, bi eenighen Hollanders ghenomen up den Vlaemschen stroom, ende ghevoert ten Briele voorseit" (18). Hertog Jan Zonder Vrees bevond zich toen te Parys om te onderhandelen. De Bruggelingen, die van hem meer daadwerkelijke steun voor de handelsvaart wensten, sturen op 5 augustus Pieter Boudins "up tstic anegaende den zeerovers daghelyx scade draghende den cooplieden van Vlaandren, verzoukende omme die te weerne ter bewaernesse vander coopmanscepe" (19).
Het dipolmatieke werk van de Hertog en van de voornaamste Vlaamse steden werd bekroond door het verdrag, dat de koning Hendrik en Jan Zonder Vrees klonken op 27 mei 1411 . Beide partijen waarborgden veilige vaart, niet alleen voor hun eigene schepen (Engelse en Vlaamse) maar ook voor die van de Oosterlingen. Onder de verdere bepalingen stippen we aan: beide zullen piunderingen in het grensgebied tussen Vlaanderen en Kales beletten; de Engelse schepen mogen in de Vlaamse havens binnenlopen even goed als de Franse (20).
________________________________________________
Nota's
- - R.A.Brugge, Reg. Vrije nr. 147, Rek. juli 1406 - juli 1407, f° 43 r°
- - Alg. Rijksarchief Brussel, Chambre Comptes, St Br Rek 1407-08, f° 65 r°; Yde/Ide is verwant met ede: waterloop, kreek, schuilhaven. Vergelijk: Kokside, Walravenside (Raverside), Lombardside.
- - Idem, idem, f° 67 v°
- - idem, idem, f° 72 v°
- - idem, idem, f° 82 v°
- - R.A.Brugge, reg. Vrije nr. 148, juli 1407 - aug 1408 , f° 14 r°
- - idem als 2: Chambre Comptes nr 32462, 1407-08, f° 81 r
- - idem, idem, f° 84 r°
- - idem, idem, f° 84 r°
- - idem, idem, f° 87 v°
- - idem, idem, f° 88 r°
- - idem , nr. 32464, 1409-10, f° 82 r°
- - idem, idem, f° 84 r°
- - idem, idem, f° 89 r°
- - idem, idem, f° 90 v°
- - idem, idem, f° 94 r°
- - idem, idem, f° 96 v°
- - idem, idem, f° 97 r°
- - idem, idem, f° 99 v°
- - Charters van de Stad. Gent, nr. 500, pag. 174.
----------0000 00000 0000---------