Mededelingen
5. Bij de Opgravingen in de oude Havenkom te Damme
Dr. Jos De Smet
Sedert maanden worden opgravingen gedaan te Damme achter de smis, tussen de Speistraat en de Slekstraat, waar vroeger de havenkom van Damme lag.
Deze havenkom lag aan de samenvloeiïng van de Reie en het Zwin, tussen de twee sluizen of speien. De grote speie lag rechtover de smis, vooraan in de Speistraat in de richting van Brugge, schuinsover het oude Speyhuus van Brugge (nu herberg uilenspiegel). De kleine speie lag noordwaarts, langs de Slekstraat op 315 meter van de grote speie.
Bij de opgravingen vond men een rij palen met palplanken, die de rechter-oever van de kom afpaalden. De linkeroever ligt waarschijnlijk onder de Slekstraat en kan dus niet blootgelegd worden. De breedte van de havenkom bedroeg een twintig meters.
Hij bezat geen stenen kaaimuren . Waarschijnlijk was hier en daar een steiger of "hoofd” aangebracht, waar de schepen konden aanleggen, zoals dit gebeurde te St.-Anna-ter-Muiden in de XVe eeuw. Raymond Vandenberghe vermeldt in het boek “Damme”, uitgave V.T.B. 1956, pag. 100: Op de noordelijke oever van de Zoute Vaart (d.i. de havenkom) rechtover de doorgang nevens de huidige Café St-Pieter, bevond zich : "de steeghere daer men scheipt van Damme naar Sluus".
Na 1330 kwamen geen zeeschepen meer te Damme. Het Zwin was reeds te veel verzand en Sluis werd de enige voor zeeschepen toegankelijke voorhaven van Brugge. Daar werd hun lading overgebracht op binnenschepen of lichters, die dan naar Damme en Brugge vaarden (1).
Sedert het bestaan van de zeesluis of Grote Speie te Damme, kon geen enkel zeeschip nog naar Brugge varen. De deuren van deze sluis werden niet zijwaarts opengedraaid, maar in de hoogte gewonden, zodat de schepen eronder moesten doorvaren. De zeeschepen met vaststaande masten konden er niet door.
De zeeschepen die de haven van Damme aandeden waren niet zeer groot. Omstreeks 1300 werd in Engeland een Vlaams schip aangeslagen, waarvan de lading de twintig ton niet overtrof (2). En in 1304 werd een Vlaams leger van 2000 man te Zierikzee, op het eiland Schouwen, aan wal gezet. Deze troepenmacht werd vervoerd door 144 zeeschepen uit al de Vlaamse havens, die een totale tonnenmaat hadden van 3600 ton, of gemiddeld 25 ton per schip. Het grootste scheepje mat 38 ton en het kleinste 14 ton (3).
Op onze dagen meten de binnenschepen, die verkeren op de vaart Gent-Brugge-Oostende, tussen de 300 en 600 ton. Daaruit zien we hoe klein de middeleeuwse havenbeweging te Damme was. En deze havenbeweging was toen zeer belangrijk voor die tijd.
De grootste zeeschepen die rond 1500 in het Zwin aanlegden maten 100 tot 200 ton. Vergelijk daarbij de huidige tankers en supertankers van 100.000 tot 200.000 ton!
In de volgende eeuwen kwamen er immer grotere schepen in de vaart, tot 500 ton; maar dit bleven uitzonderingen. Het zeekanaal Brugge-Pereboom-Bekaf-Sluis, dat gegraven werd in de jaren 1550-1564, was slechts twintig meter breed, en werd bevaren door zeeschepen. Zie b.v. het schip dat in 1576 te Koolkerke bij de Brugse Kom, werd aangeslagen, en dat met een lading hout kwam uit de haven van Frederikstadt in Zuid Noorwegen (4).
Van de zeeschepen die circa 1300 naar Damme kwamen, legden alleen de kleinste aan binnen de havenkom. De meeste werden buiten de sluis, in het Zwin zelf, op het droge gezet en aldaar werd hun lading overgenomen in de lichters.
Wanneer in 1213 de vloot van de Franse koning Filips-August in het Zwin was binnengevallen en Damme had veroverd, zette het tegenoffensief in, en werden de grootste Franse schepen, die dicht bij Damme op het droge zaten, overvallen en verbrand. Zij konden de havenkom van Damme niet binnenvaren.
In 1272 liep de waterloop van het Zwin te Damme tussen talrijke schorren. Deze, gelegen ten noorden van het stadhuis, werden door gravin Margareta van Constantinopel aan de stad Damme geschonken om in te dijken "sauf le cours del yauwe du havene"; dus met uitzondering van de havengeul.
Een deel van deze schorren was reeds door gravin Margareta geschonken aan de rijke Damse poorter Willem van der Speie. Deze was begonnen met de indijking van zijn deel en had een staketsel geslagen, dat de havengeul in gevaar bracht. In een klacht van de gemeente van Damme, gericht in oktober 1280 tot de graaf van Vlaanderen, werd Willem beschuldigd dat hij “een plate ghesleghen heeft tot inde medewarde van der havene, daer vele scepe dicken up mescaveren, en bij dier plate so es de havene sere ghenauwet ende verlant, so wer bi der ghemeente sere quets ende scaet” (Willem heeft een staketsel geslagen tot in het midden van de havengeul, waar veel schepen dikwijls verongelukken, en door dit staketsel is de havengeul veel vernauwd, waardoor de gemeente veel schade lijdt) (6).
In 1310 wordt vermeld: " ‘t scor beösten Damme of zudhalf der havenen ieghen die galghe over" (de schorre ten oosten van Damme en ten zuiden van de havengeul, tegenover de galg). De galg van Damme lag 600 meter ten N.N-O. van het stadhuis, 300 m. ten N.N-O. van de kleine speie (7).
Over het uitzicht van de oude havenkom van Damme hebben wij een akte van juni 1236, die echter niet zeer duidelijk is.
De Damse agglomeratie was zeer snel gegroeid nadat de stad in 1180 haar eerste stadsrechten had ontvangen. De twee sluizen waren eigendom van de stad Brugge, en de havenkom word beheerd door de magistraten van Brugge en van Damme. Enkele huizen waren gebouwd dicht bij de sluizen, wat aan beide magistraten “anxt ende vreze” had veroorzaakt. Daarom kwamen zij in 1236 overeen om te bepalen hoever de huizen van beide sluizen moesten afblijven.
Eerst bij de grote speie: op de westzijde in de richting van Monnikerede, werd de afstand bepaald op 19 voeten of 5,21 m.; ten N. en ten Z. moest de afstand 39 voeten of 10,70 m. bedragen.
Bij de kleine speie, die lag op 315 m. ten N. van de grote speie, eerst op de oostzijde, waar de tolboom lag (en waar waarschijnlijk de koopwaren werden gelost, om naar de dichtbijgelegen halle te worden vervoerd), in noordelijke richting werd de afstand bepaald op 31 voeten of 8,50 m., en in zuidelijke richting op 28 voeten of 7,68 m. Op de linkeroever (westzijde) moest de afstand tot aan het huis van Jan Maercolf 22 voeten of 6,03 m. bedragen, en in de richting van het huis van Weitin van Dudzele, 16 voeten of 4,39 m.
De boorden van de handelskom, tussen beide speien, moesten vrij blijven. Wie aldaar “enigh goed of husinghe” legde, moest dit wegnemen drie dagen nadat de “procureres” of afgevaardigden van de magistraten van Brugge en Damme hem verwittigd hadden. Dus wie aldaar goed liet liggen of een barak opsloeg, moest deze binnen de drie dagen na de vermaning wegnemen.
In de akte van 1236 wordt nog verder bepaald dat Brugge de oevers van de Reie, van de haven en van het Zwin, tot op een bepaalde afstand van de sluizen moest onderhouden: ten zuiden van de grote speie (in de Reie) 33 voeten of 9,05 m.; ten noorden (binnen de handelskom) 88 voeten of 24,14 m.. Bij de kleine speie zuidwaarts (binnen de handelskom) 53 voeten of 14,44 m., en noordwaarts (in het Zwin) moest Brugge palplanken slaan over een lengte van 51 voeten of 13,89 m. Er wordt bijgevoegd dat deze werken door Brugge moesten uitgevoerd worden “eewelike", dus ten eeuwigen dage.
Dit is le enige akte die inlichtingen geeft over de middeleeuwse handelskom te Damme (8).
De huidige opgravingen tonen aan dat later, de boorden van de handelskom over hun gehele lengte bezet werden met palen en palplanken.
___________________________________________
Nota’s
- Zie het havenreglement bij L. Gilliodts van Severen. Coutumes des petites Villes. Deel III, Brussel 1891, blz. 305 n° XXIV, en blz. 308 nrs XLI tot XLIV
- Biekorf, 1933, blz. 11-13.
- J. Verbruggen. De Vlaamse Vloot in 1304, in “Standen en Landen”, deel IV, 1952 blz. 51-76.
- De oude “Brugsche Kom” te Koolkerke, in “Rond de Poldertorens”, 1966, blz. 45.
- A. De Smet. “Het Waterwegennet ten N.O. van Brugge”, in “Revue Belge de Philologie et d’ Histoire” 1934, blz. 95-97.
- A. De Smet. De Klacht van de “ghemeente” van Damme in 1280, in “Bulletin de la Commission royale d’Histoire”, 1950, blz. 11.
- Het Waterwegennet , blz. 97 en het plan van Damme in “Atlas des Villes de Belgique au XVIe siècie”. Brussel z.d.
- L. Warnkönig. Flandrische Staats- und Rechtsgeschichte. Deel II, afl 2. Tübingen, 1957: Urkundenbuch der Stadt Dam, blz. 5, n° CV. µ
______________________________________________________
In het volgende nummer van “Rond de Poldertorens” zal dhr. Maurits Coornaert ons mededelen wat hij weet over het wanneer en het waarom van dit paalwerk dat nu te Damme werd blootgelegd; en wat hij gevonden heeft over dat “eeuwelijke” onderhouden door Brugge van de oevers van de havengeul te Damme.
--------------------------00000000000000000--------------------------