Wolven en ander ongedierte in het Brugse Vrije

Lic. Maurits Coornaert

1.  Inleiding

Het Brugse Vrije grensde aan de Schelde, de Noordzee en de IJzer. Aan de zuid- en de oostzijde strekte het tot op de parochies Merkem, Houthulst, Zarren, Beveren, Koolskamp, Wingene, Knesselare, Eeklo, Kaprijke. “tlant van den Vryen” vormde, naast de steden Brugge, leper en Gent, een van de vier leden van Vlaanderen. Het grondgebied omvatte 35 ambachten. Het werd bestuurd door een raad van schepenen. Aan hun hoofd stonden vier burgemeesters: één voor de schepenen, een voor het Oost-Vrije, een voor het Noord-Vrije en een voor het West-Vrije. Het schepenkollege hield zijn beraadslagingen en sprak recht in “slants huus van den Vryen” te Brugge op de Burg.

De ontvanger van het Brugse Vrije noteerde nauwkeurig alle inkomsten en uitgaven in een “foliant” [= boek in folioformaat /groot boek]. De meeste van de oudst bewaarde jaarrekeningen beginnen op 1 september; maar vanaf 1542 was 16 augustus het begin van het rekenjaar. Vooraan staan de inkomsten. De uitgaven beslaan het grootste aantal folio’s. Eerst komen de vergoedingen aan de raadsleden en de boodschappers. Vervolgens een aantal jaarlijks terugkerende onkosten, o.a. voor presentwijn, waslicht, onderhoud van het “lantshuus", wedden en premiën.

De premiën voor het bestrijden van schadelijke dieren zullen ons in het onderhavige artikel het meest interesseren. Bij een vroegere gelegenheid hebben we de aktie van het Vrije tegen ongedierte even aangesneden (1). Thans willen we deze aktiviteiten uitvoeriger beschrijven.

Blijkens de oudst bewaarde rekening (1397/98) bestond er in de 14e eeuw een wolvenplaag in het Brugse Vrije. De wolven huisden niet alleen in de bossen van de Zandstreek, ze zwierven ook in bijna alle parochies van de Polders. In deze laatste strook trof men immers toen meer begroeiïng aan wegens het feit dat weiden, boomgaarden en tuinen omheind waren met doornhagen, vlierstruiken of rijen beschuttende bomen.

Het schepencollege van het Vrije moedigde het vangen van wolven aan door het uitreiken van een premie, die enkele jaren vóór 1397 moet vastgesteld zijn. In het midden van de 15e eeuw waren de genoemde dieren tamelijk zeldzaam geworden in de Polders. Ze bleven verder nestelen in de bredere duinenstroken.

J. Claeys heeft reeds enkele vluchtige gegevens gebracht over de wolven-plaag in Vlaanderen. Hij verwijst naar de rubriek “wolven” in de rekeningen van het Brugse Vrije en geeft enkele cijfers. Hij spreekt ook over de bestrijding van de everzwijnen (2). Ook J. Mertens raakte even het wolven-gevaar in West-Vlaanderen aan (3).

In de onderhavige paragrafen gaat het over het bestrijden, niet alleen van wolven, maar ook van evers, vossen, kraaien en andere soorten ongedierte. Het uitroeien van vijanden van landbouw en veeteelt werd gesteund door een premie. De ontvanger heeft jaar voor jaar de resultaten van de bedoelde aktie genoteerd. Ten behoeve van de lezer brengen wij de cijfers onder in tabellen. Omdat de officiële bestrijding van de kraaien pas vanaf 1480 aanvangt, laten we de tabellen met de cijfers over de gevangen wolven in hetzelfde jaar beginnen. In de eerste kolom staat het aantal volwassen wolven, in de tweede de “wulvejonghen”. In de laatste kolom staat de som ponden parisis per jaar uitgereikt voor het vangen van kraaien. We hebben echter deze laatste sommen naar boven of naar onder afgerond.

2.   De wolvenbestrijding vanaf 1480

De wolvenpremie was aanvankelijk gesteld als volgt: 3 pond. Par[isis]. voor een wolvin; 2 pond. voor een volwassen wolf; 1 pond. “van eenen loopenden (jaghenden)” wolf; 1/2 pond. voor een welp (4). Het spreekt vanzelf dat een wolvenjager zijn premie niet kreeg zonder het bewijs van zijn vangst te leveren. Meestal werd het gevangene dier in zijn geheel voorgelegd in het Landshuis te Brugge: “van eenen ouden wulf ghevanghen ... ende hier gebrocht” (5); “ghelevert int landshuus van den Vryen”.

Het volstond ook dat de jager de kop toonde: “eenen ouden wulf (ghevanghen) ende thooft ten contoire vanden lande ghebrocht” (6). Wolven werden meestal door de jager “gheschoten” of “ghevanghen met zynen honden”. Men trachtte zoveel mogelijk de jongen in hun leger te vinden. Nesten van 6, 7 of 8 welpen komen meermaals voor in de rekeningen. De ontvanger schreef dan: “x jonghen ghelevert ende gherooft” of “x jonghen ghelevert int landshuus van den Vryen” of “upghenomen ende ten contoire ghebrocht”.

Andere middelen om wolven te vangen waren o.a. netten en strikken. Ook J. Claeys tracht de manieren van vangen te bepalen en vraagt zich af: ”Werden zij ook in wolfijzers en klemmen gelokt, en daarna levend verbrand ?”. Hij heeft de gedachte aan wolfverbranding gekregen door het feit dat hij het woord “gherooft” foutief als “gheroost” gelezen heeft (7). Het gaat wel degelijk om het roven van welpen in hun nest.

Tengevolge van de bestrijding verminderde het aantal wolven vanaf 1482 (zie tabellen). De oppertoezichter van de jacht in het Graafschap Vlaanderen, de “Upperjaghere”, of zijn plaatsvervanger, zijn “stedehoudere”, verleende soms medewerking aan de wolvenjacht. In de bedoelde periode was de Heer van Spiere Opperjager. Zijn jagers, “weyenaers”, vingen in de winter 1481/1482 negen wolven.

Ook de “dienaers” van de vier burgemeesters van het Vrije, die terwille van de veiligheid hun meester op zijn tochten door de streek vergezelden, werden geacht aan de wolvenvangst mee te werken. Ze ontvingen ieder jaar “naer oude costume” een paar ponden als drinkgeld, “hoofschede”. De ontvanger noteerde traditiegetrouw per burgemeester een premie “van eenen ouden wulf”. Aangezien deze vangsten duidelijk louter theoretisch waren, hebben we de 4 zg. wolven nergens meegerekend in de tabellen.

De oorlog tegen Aartshertog Maximiliaan (1488/1490) en de daaropvolgende bezetting verwoestten grote delen van het platteland. De wolven kregen kans om zich in de verwaarloosde gewesten te verspreiden en opnieuw zich te vermenigvuldigen. Doch het Vrije beschikte in de bedoelde periode over weinig geldmiddelen om bijzondere premiën uit te betalen. Trouwens de bewoners moesten eerst de vernielingen van de oorlog herstellen.

Na de burgertwist zag men de wolven weerom in de Polders en in de duinen. Vanaf 1492 werd de jacht intensief doorgevoerd, vooral door vooraan-staande heren. De rekening 1493/94 meldt 16 volwassene en 48 jonge wolven. Een groot aantal ervan werd gevangen door de volgende personen: de Heer van Pittem, de Heer van Praat, en de baljuw van Brugge, elk met hun jagers; verder door de dienaars van de Opperjager van Vlaanderen. De ontvanger betaalde ook “den duunheerders by der Nieuwpoort van een oude wulf, by hemlieden ghevanghen in de dunen by Middelkerke” (8).

De jagers van de baljuw van Brugge, van de Heer van Pittem en van de Heer van Praat toonden zich verder in 1495 en 1496 ijverig bij de wolven-bestrijding. De dieren bleven echter nog in vele ambachten aanwezig, en niet het minst in de duinen oost en west van Oostende. Uit verscheidene hoeken van het Vrije kwamen herhaaldelijk klachten over de grote schade door de wolven veroorzaakt.

Zoals we in de paragraaf 5 zullen schrijven, had de Graaf zijn jachtrecht uitgeleend aan de Opperjager van Vlaanderen. Strikt genomen viel dus het jagen van groot en schadelijk wild alleen onder zijn bevoegdheid. Hij gedoogde wel het bestrijden van gevaarlijke dieren, vooral van de wolven. Doch om de betwistingen met de Opperjager te vermijden, en om de wolvenbestrijding intenser te kunnen doorzetten, hebben de plaatselijke besturen, vooral het schepencollege van het Brugse Vrije, bij de Graaf aangedrongen om een officiële vergunning.

Na succesvolle onderhandelingen gaf de Hertog aan enkele notabelen de toelating om de zwarte beesten (wolven) en zelfs de rode beesten (vossen) te jagen. De modaliteiten van het jagen staan in de oorkonde van 9 mei 1497. De tekst ervan, gesteld in vijftiendeeuws Frans, werd gepubliceerd door E. Vandenbussche in zijn Archives de l’Etat, charter nr 533, p. 197. Hier volgt onze vertaling:

“Heden 9 mei 1497, heeft onze geduchte Heer, Aartshertog van Oostenrijk, Hertog van Boergondië, Graaf van Vlaanderen, enz., nadat hij de klachten gehoord had, die hem gedaan werden door de bewoners van het Brugse Vrije, aangaande de grote schade die gebeurd is, en dagelijks veroorzaakt wordt in gans het Vrije en in de andere kwartieren van het Vlaamse Land door de zwarte beesten, die er in zulk groot aantal aanwezig zijn, dat men het niet kan schatten, opdracht gegeven aan de Heer van Pittem, baljuw, aan Filip Pynock, schouteet van de stat Brugge, en aan Jan van Praat, baljuw van het water te Sluis, om de bewoners van het Vrije en die van het Vlaamse Land te ontlasten van de bedoelde schade, dat ze gedurende het huidige jaar de genoemde zwarte beesten jonger dan drie jaar jagen met drijfjacht, met hazewinden, of anderszins, zowel in het Vrije als elders in het Vlaamse Land, iedere keer het hen goeddunkt, en telkens ze het nuttig vinden de zwarte beesten te jagen en uit te roeien, en dit niet ten laste van de bedoelde vrijlaten. Hij laat echter aan de genoemde baljuw, schouteet en Jan van Praat niet toe in het Vlaamse Land de rode beesten te jagen met hazewinden, of anderszins, maar wel met drijfjacht.

Gegeven te Brugge op bovengenoemde datum.”

Op de rug staat: ”Acte van consente van myn gheduchte heere van te moghen jaghene, sprekende up mynheere den bailliu”.

Het verhogen van een premie is steeds een geschikt middel om een bepaalde aktie op te drijven. Vanaf 16 april 1516 gold 24 pond. Par[isis] voor een wolvin of een wolf ouder dan 1 jaar; 3 pond. voor wolven “die onder ‘t jaer zijn” (9). Veertig jaar later werd, “omme de grote clachten ter camere ghdaen dese jaerschare, by den edelen notablen ... van de schade die de wulfven doen”, de premie verhoogd tot 36 pond. Par[isis] voor een volwassen wolf en 6 pond. voor een jong.

Niet alleen de dienaars van de Opperjager, ook die van zijn plaatsvervanger verleenden af en toe medewerking. In 1535 werd o.a. een wolf geschoten door een “weyenaere van den heere van Boesinghe, stedehoudere van de upperjaghere van Vlaenderen” (10). De rekeningen bevatten enkele interessante details als: “van eender ouder wulfinne by haer doot ghesle-ghen te Stalhille upde hofstede ende messync met eenen meshake” (11); “met eenen greep (mestvork) tzynder hofstede in Zedelghem up tvelt dootghesleghen” (12); “een wulvinnekin ghevanghen te Zedelghem ende de moedere ontjaecht” (13); “ghevanghen metten gaerne”; “doot ghesmeten”.

Aansluitend geven we drie teksten, die aantonen dat de term zwart beest uit de oorkonde van 1497 wel best een wolf kan aanduiden: - 1° een “zwart wulvejonc ghevanghen te Dudzele op 16 september 1517” (14); - 2° idem op 17 november 1519 te Dudzele (15); - 3° “eenen ouden zwarten wulf” gevangen te Moerkerke op 9 maart 1523 (16).

De Moere van Meetkerke was in de 16e eeuw nog grotendeels een onbewoond gewest, en dus een geschikte woonplaats voor ongedierte. In 1538 werd aldaar een aktie tegen de wolven ingezet. Deurwaarder Gillis Zeghers van het Vrije betaalde “diverssche ghezellen, die met hem gheweist hebben ten diversschen stonden inde moere omrne de wulfven te vanghene, die daer omtrent groote scade deden in der lieden beesten, rnetgaders ooc voor waghenhuere vanden wulve gaerne van myn heer van Praet te voerne van Moerkerke tot inde moere” (17).

In het tweede en derde kwart van de 16e eeuw werd de aktie toegespitst op het vangen van welpen. Als gevolg daarvan waren de wolven omstreeks 1565 in het Brugse Vrije vrij zeldzaam geworden. Toen kwam de “Beelden-storm “(1566). Daarna bleef het onrustig in Vlaanderen. Naarmate de aanhangers van de Hervorming aan invloed wonnen, groeide de beroering in het Land.

Het platteland was weeral het voornaamste slachtoffer van het teleurgaan van orde en gezag. Veel boeren verlieten hun geplunderde of verbrande hoeve. Het ongedierte had weer vrij spel in het Brugse Vrije. Daarbij kwam dat de alom heersende onveiligheid de bestrijding erg belemmerde. De wolven drongen weer overal door, ja tot bij de wallen van Brugge. De ontvanger noteerde een jager, die in januari 1589 "gheschoten heeft twee wulfvinnen buutten de smedepoorte binnen der pale van Brugghe” (18).

Het duurde enkele jaren voordat de plaatselijke magistraten de orde konden herstellen. Vanaf 1595 pakte men de wolvenjacht weer intensiever aan. Ondertussen waren ze zeer talrijk geworden. De rekening 1599/1600 geeft inderdaad een hoog cijfer. Dezelfde bron wijst ons een onverwacht broeinest van wolven aan. Watergeuzen hielden Oostende bezet. Spaanse troepen sloten de stad in door middel van een fortenlinie. Het niemandsland tussen de twee vijanden vormde een uitstekende woonplaats voor ongedierte. Spaanse soldaten verdienden nu en dan een flinke som drinkgeld door een wolf te schieten of een nest welpen te roven.

Ondertussen duurde de oorlog tussen Noord en Zuid verder. In het Vrije verslechterde de toestand, vooral nadat Maurits van Nassau in 16º4 Sluis ingenomen had. Eerst het Twaalfjarig Bestand (1609/1621) maakte een intensieve bestrijding mogelijk. De premie werd tweemaal verhoogd om de jacht te stimuleren: - 1° vanaf 15 oktober 1609, 48 pond. Par[isis]. voor een wolvin, 36 pond. voor een wolf, 6 pond. voor een wolf minder dan 1 jaar (19); - 2° vanaf 1 december 1616, 72 pond. Par[isis]. voor een wolvin, 60 pond. voor een wolf en 12 pond. voor een jonge wolf (20).

Vanaf 1617 organizeerde het Bestuur van het Vrije klopjachten. Op 21 en 22 september namen vijf schepenen de leiding over de landlieden “int jaghen van den wolff”. Ze hielden klopjacht in gans het gebied tussen de Zidelinge en de Blankenbergse Dijk, te beginnen vanuit de bossen van St-Andries, Varsenare, Jabbeke en Ettelgem tot in de duinen. De boeren werden geholpen door de jagers van de Opperjager en door de soldaten van Kapitein Berchem (21).

Op 21 en 25 oktober 1617 bevonden zich twee schepenen in het overgroeide duinengebied tussen Wenduine en Oostende om “ordre te stellene onder de landtslieden tot beter beleedt van de jacht up den wulf, alsdoen ghevaen by den grave van Middelburch” (22).

Doch in het genoemde duinengebied waren enkele wolven ontsnapt aan de vernietiging. Om die reden hernam het Brugse Vrije twee jaar later de algemene drijfjachten. In september 1619 trokken drie schepenen erop uit “omme ordre te stellen ter generale jacht opden wulff van den noort-quartiere tusschen Blanckenberghe ende Oostende (23). Op 17 mei 1620 werkten twee schepenen mede “inde generale jacht opden wolff int quartier van Wendune” (24).

De ontvanger heeft in 1624 de volgende eigenaardigheid opgetekend. Een jager schoot te Bekegem een wolvin, “inde welcke ghevonden zijn gheweest vyff jonghen”. De man kreeg, behalve de 72 pond. Par[isis] voor het moederdier, nog 6 pond par. per ongeboren welp (25). Na de aktie van 1620 werden nog weinig wolven gevangen, en dan meest jonge dieren.

Tegenaan het einde van de Tachtigjarige Oorlog (1568/1648) waren de wolven omzeggens uitgeroeid in het Brugse Vrije. Af en toe mocht de ontvanger schrijven: “angaende vande wulven ende wulve jonghen, anghesien van desen jaere gheene en syn overghebracht, comp hier……… neant”.

Maar het uitgestrekte bos van Houthulst bleef een broeihaard voor onge-dierte. Vanuit dit woud vielen wolven het vee van de omliggende dorpen aan. Op 27 november 1639 moesten schepenen van het Vrije zich naar Woumen en Merkem begeven “op de clachten vande inwoonderen aldaer, van het schenden, dootbyten ende upeten van heurlieder bestialen door eenighe menichte van wulven ende ander wilde ghedierten, ende ghesaemdelick te concipieren de middele omme daerinne te voorsiene” (26).

Op 25 november 1640 reisden ze “int westen ende suuden omme heurlieden te informeren vande groote clachten vande ghemeenten overghecommen deur de wulfven verscheurende hunne bestialen ende daerinne te voorsiene” (27). Ten slotte organizeerde het schepencollege in de winter 1642/43 een uitgebreide klopjacht in het bos van Houthulst. De bevolking van de aanpalende gemeenten werkte mede. Inderdaad de ontvanger heeft “2348 pond 12 sch[elling] par[isis] betaelt over de oncosten gheschiet ende ghecauseert door een generale wolvejacht, gheschiet int Vryebosch byde prochien van Merckem ende Clercken” (28).

Na de vrede van Munster (1648) mocht het Vlaamse land slechts korte tijd van oorlogsgeweld gespaard blijven. De oorlogen van Lodewijk XIV brachten opnieuw schade en onrust op het platteland. Het aantal wolven groeide lichtjes aan. Tegelijk werden de premies erg opgedreven: 200 pond par[isis] voor een wolvin, 144 pond voor een wolf, 56 pond. voor een jong.

De laatste echo’s aangaande wolvenbestrijding op het grondgebied van het Brugse Vrije komen meestal van het Vrijbos. Op 19 maart 1653 vertoefden schepenen van het Vrije te Merkem voor het “assisteren vande wolvejacht” (29). De twee volwassene en de negen jonge wolven van 1674/75 werden in het bos van Houthulst gevangen.

In de winter 1675/76 nam de stedehouder van de Opperjager de leiding over een algemene drijfjacht. Hij en zijn jagers ontvingen 480 pond par[isis] vergoeding: “Jan Moke, lieutenant vande jacht vanden lande vanden Vryen .. ……. in secourse van d’oncosten by hem ghedooght int doene van eene generaele wolfvejacht” (30). Vanaf 1679 vermelden de jaarrekeningen van het Brugse Vrije geen wolvenvangsten meer.

Lees verder: Wolven en ander ongedierte in het Brugse Vrije (2)

____________________________________________

Tabellen

2017 01 10 1114152017 01 10 1116202017 01 10 1116562017 01 10 1117182017 01 10 111735

____________________________________________________________

Totaal voor 200 jaar:   889   +   1641   =   2530 wolven

In 25 jaar van 1595 tot 1620 niet min dan 826 wolven

 Verwijzingen

  1. M. Coornaert: Wolven en Kraaien in het Brugse Vrije, Rond de Poldertorens , 8e jaarg. Nr 1, pag. 30-31 (1966)
  2. J. Claeys: Grof Wi1d in Vlaanderen, Biekorf 37e jaar, p. 109-114 (1931)
  3. J. Mertens: Biekorf 64e jaar, pag. 114-116 (1963)
  4. Rijksarch. Brugge, Registers Vrije, nr. 142, Rekening 1397/98, f° 10 r° Een geschoolde arbeider verdiende toen 5 à 6 schellingen parisis per dag. 1 pond parisis = 20 sch; 1 sch = 12 penningen.12. pond par. = 1 pond groten.
  5. Idem, Reg. Vrije nr. 275, Rek 1535/56, f° 97 r°
  6. Rijksarch. Brugge, Reg. Vrije nr. 271, Rek. 1531/32, f° 108 r°
  7. J. Claeys, a.c. pag. 111
  8. Rijksarch .Brugge, Reg. Vrije nr. 233, Rek. 1493/94, f° 98 r°
  9. Idem, Reg. Vrije nr. 255, Rek. 1515/16, f° 80 r°
  10. Idem, Reg. Vrije nr. 274, Rek. 1534/35, f° 90 r°
  11. Idem, Reg. Vrije nr. 218, Rek. 1481/82, f° 99 r°
  12. Idem, Reg. Vrije nr. 300, Rek. 1560/61, f° 120 r°
  13. Idem, Reg. Vrije nr. 316, Rek. 1576/77, f° 111 r°
  14. Idem, Reg. Vrije nr. 257, Rek. 1517/18, f° 73 r°
  15. Idem, Reg. Vrije nr. 259, Rek. 1519/20, f° 81 r°
  16. Idem, Reg. Vrije nr. 262, Rek. 1522/23, f° 61 r°
  17. Idem, Reg. Vrije nr. 277, Rek. 1537/38, f° 121 v°
  18. Idem, Reg. Vrije nr. 328, Rek. 1588/89, f° 41 v°
  19. Idem, Reg. Vrije nr. 351, Rek. 1610/11, f° 370 r°
  20. Idem, Reg. Vrije nr. 358, Rek. 1617/18, f° 59 r°
  21. Idem, idem, f° 24 v°
  22. Idem, idem, f° 26 r°
  23. Idem, Reg. Vrije nr. 360, Rek. 1619/20, f° 23 r°
  24. Idem, idem, f° 23 r°
  25. Idem, Reg. Vrije nr. 364., Rek. 1623/24, f° 70 r°
  26. Idem, Reg. Vrije nr. 380, Rek. 1639/40, f° 55 r°
  27. Idem, Reg. Vrije nr. 381, Rek. 1640/41, f° 75 r°
  28. Idem, Reg. Vrije nr. 383, Rek. 1642/43, f° 214 v°
  29. Idem, Reg. Vrije nr. 393, Rek .1652/53, f° 51 r°
  30. Idem, Reg. Vrije nr. 416, Rek. 1675/76, f° 81 r°

---------------00000000000---------------

Wolven en ander ongedierte in het Brugse Vrije

Maurits Coornaert

Rond de poldertorens
1968
01
019-031
Achiel Calus
2023-06-19 14:38:19