Overstromingen in onze streek - 1583-1609

Dr. Jos De Smet

In 1573, gedurende de eerste jaren van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), hadden de Staten van Vlaanderen de mogelijkheid overwogen om het Oost-Vrije, of het huidig noorderlijk deel van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, onder water te zette, om de toegang tot onze streek te ontzeggen aan de Noordnederlandse rebellen”. Het plan werd echter niet uitgevoerd (1).

Maar later, in 1583, wanneer het Spaanse tegenoffensief werd ingezet om de provincie Vlaanderen te heroveren, werd door het garnizoen van Sluis een overstroming verwekt rond de stad. Het duurde tot 1648 vooraleer een ernstig begin werd gemaakt met de herindijking van de grensstreek.

Ondertussen verkeerden de overblijvende dijken in een erbarmelijke toestand, zodat de springvloed van 18 februari 1609 de overstroming uitbreidde tot Moerkerke en omgeving.

I. De toestand op het platteland tussen Brugge, Damme en Sluis in september 1589

In het voorjaar van 1578 werden de Calvinisten meester in de streek rond Brugge. De stad Sluis, die sedert 1572 bezet was door een Brugs garnizoen, Werd op 27 februari door de prins van Oranje bezet, die het Brugse garnizoen naar huis stuurde. En op 15 maart 1578 viel ook Brugge, door verraad, in de handen van de Gentse Calvinisten, die er zouden meester blijven tot 24 mei 1584.

Ondertussen kwamen regelmatig Waalse katolieke soldaten, die de bijnaam droegen van Paternosterdragers, rond Brugge en in het Brugse Vrije plunderen. Zij namen het vee weg en voerden de bewoners mede, die slechts tegen een losgeld werden vrij gelaten. De meeste buitenlieden vluchtten binnen de omwalde steden en het platteland bleef verlaten.

De herovering van de provincie Vlaanderen, door de Spaanse landvoogd Alexander Farneze, hertog van Parma, begon in 1583, wanneer de Waalse soldaten de steden van het Westland veroverden.

Na een langdurige belegering door Spaanse troepen moest leper op 10 april 1584 kapituleren. Brugge keerde door een verdrag terug onder de gehoorzaamheid van de koning van Spanje op 24 mei 1584. De Spanjaarden veroverden Gent op 15 september 1584, Brussel op 10 maart 1585, Mechelen op 19 juli en eindelijk op 22 augustus 1585 de vesting Antwerpen.

Nu was de scheiding tussen Noord- en Zuid-Nederland in feite voltrokken. In het Brugse Vrije bleven twee vestingen in handen van de Noordnederlanders: Oostende en Sluis. De garnizoenen van deze twee steden ondernamen regelmatig strooptochten in de omgeving van Brugge. Op 11 januari 1586 stichtten soldaten uit Sluis brand te Damme en op 28 juni daarna in het dorp Dudzele.

Omstreeks 1580 was een groot deel van het noordoosten van Brugge, vanuit Sluis onder water gezet, wanneer het Lapscheurse Gat werd gevormd, dat nu nog de landgrens vormt vanaf Sluis tot voorbij Middelburg.

Wanneer Alexander Farneze eindelijk over een voldoende troepenmacht beschikte, kwam hij op 8 juni 1587 naar Brugge om Sluis te belegeren. En op 6 augustus moest het garnizoen van Sluis kapituleren.

Maar het platteland te noordoosten van Brugge stond nog voor een groot deel onder water, en de bevolking aldaar had nog veel te lijden, zowel van de Spaanse troepen als van de vijandelijke soldaten, die kwamen vanuit Vlissingen.

Koningin Elizabet van Engeland nam deel aan de oorlog tegen Spanje en steunde de opstandige Noordnederlandse provincies. Om Engeland tot de vrede te dwingen, had koning Filips II van Spanje in 1583 reeds het plan opgevat om met een Spaans leger in Engeland te landen. Het duurde nog tot in 1587 vooraleer met de verwezenlijking van dit plan kon begonnen worden. Ook van bij ons zouden troepen gestuurd worden naar Kent (zuid-Engeland).

Wanneer Alexander Farneze transportschepen bijeenbracht te Antwerpen, werd de Schelde tussen Lille en Liefkenshoek afgesloten door een Hollands-Zeeuwse vloot van 140 schepen.

Eindelijk werden Duinkerke en Nieuwpoort aangeduid als inscheephavens voor de Spaanse troepen van alhier. Sluis kon niet gebruikt worden, omdat de haven te dicht lag bij Vlissingen, het steunpunt van de Zeeuwse vloot. Oostende bleef nog altijd door de Noordnederlanders bezet. Een groot deel van de Duitsers en Italianen, waaruit de Spaanse troepen bij ons bestonden, werd samengetrokken rond Gent, Brugge en Kortrijk. Die te Sluis hadden moeten inschepen, waren gelogeerd in de vernielde dorpen van het noorden, te midden de overstroming, waardoor een grote sterfte onder deze troepen heerste.

Als transportschepen beschikte Farneze enkel over grote binnenschepen. Hij beschikte over geen oorlogschepen om deze transportvloot te begeleiden. De schepen uit Sluis werden langs de binnenwateren naar Nieuwpoort overgebracht, waar 18.000 soldaten werden ingescheept. Om het overbrengen van de schepen uit Sluis te vergemakkelijken, had men enkele rabotten moeten verwijderen uit de Reie en uit de Sluise vaart van 1550, waardoor de omgeving van de vaart onder water liep.

Koningin Elizabet van Engeland, die de Spaanse inval vreesde, zond een ambassade naar Brugge bij Farneze om een wapenbestand te sluiten. De onderhandelingen werden afgebroken op 10 juni 1588. En vanaf 26 juni blokkeerde een Engelse vloot van 40 schepen de haven van Duinkerke.

De Spaanse vloot of Armada was op 6 augustus ter hoogte van Portland. Ze werd gedurig achtervolgd door Engelse schepen, die ze niet kon van nabij aanvallen en enteren, omdat het Engels verdragend geschut de Spaanse schepen op afstand hield.

De Spaanse Armada ankerde vóór Calais, waar ze door de Engelse vloot werd aangevallen en uiteengeslagen.

De 16.000 Spaanse soldaten die te Nieuwpoort ingescheept waren op binnenschepen, konden niet uitvaren om reden van het stormweer. Na de nederlaag van de Armada werden deze troepen aan wal gezet en naar hun vroegere kwartieren teruggezonden (2).

De verovering van Sluis door de Spaanse troepen had de rust niet hersteld in onze streek.

De ontvanger van de Spijkerrenten uit het kwartier van Brugge vroeg in 1589 dat de landerijen uit de omgeving van Damme, die met spijkerrenten waren belast, nu eindelijk hun achterstallige rentegelden zouden betalen. Deze landerijen waren per gewest ingedeeld in hoofdijen. In iedere hoofdij was de persoon, die de grootste oppervlakte van met spijkerrenten belaste landen gebruikte, hoofdman van de hoofdij en tevens verantwoordelijk voor de betaling van het rentegeld voor geheel de hoofdij.

De toestand van het platteland rond Damme was echter nog zo slecht, dat de meeste landerijen ongebruikt of overstroomd lagen. De hoofdmannen van de hoofdijen aldaar vroegen aan drie vooraanstaande ingezetenen van Damme, die goed het platteland kenden, onder eed een verklaring te willen afleggen over de toestand rond Damme. Deze ingezetenen waren Joos Spruute 44 jaar, Joos van den Broucke 63 jaar en Adriaan Nysens 45 jaar. Joos Spruute was een koopman, die in februari 1587 belast werd met het ravitailleren van de stad Damme in graan. Daartoe had hij op 26 januari honderd achtendertig razieren of 238 hektoliter graan ontvangen “die hy ghedistribueert heeft de soldaten, borghers ende ingezetene der voorschreven stede”(3). In 1589 was hij burgemeester van Damme (4).

Deze drie getuigen verklaarden dat het door iedereen geweten is dat het grootste deel van het land liggende tussen Damme en Sluis door zeewater overstroomd is, en dat het grootste deel van het land rondom Damme, te Sinte-Katerine, in den Broek en elders, overstroomd is door zoet water; vooral sedert het uitbreken in 1588 van enkele rabotten of kleine sluizen om de transportschepen naar Nieuwpoort te brengen tegen de komst van de Spaanse Armada. De niet overstroomde landerijen liggen meestal ongebruikt wegens de bijna dagelijkse strooptochten van vijandelijke soldaten komende uit het eiland Walcheren, alsook wegens het rondlopen van de eigen soldaten uit de omliggende Spaanse garnizoenen. Daardoor is de verwoesting van het platteland rond Damme nog groter geworden sedert de verovering van Sluis op 6 augustus 1587. Soldaten en andere rovers hebben de huizen en pachthoven, die nog onbeschadigd waren bij de overgave van Sluis, volledig vernield en afgebroken. Daarenboven breidt de overstroming door zeewater zich nog dagelijks uit.

De drie getuigen zijn nog bijna dagelijks werkzaam op het platteland, maar ten gevolge van de plundertochten en van de overstroming, durven zij niet meer het platteland bewonen en hebben zij zich binnen Damme gevestigd.

Van deze zo belangrijke verklaring van 17 september 1589, over de toestand van het platteland in ons gewest, geef ik hier de bijzonderste delen in hun oorspronkelijke tekst.

De drie getuigen verklaren:

" ... dat zy wel weten als wesende elcken notoir, dat verre den meerderen deel vanden lande ligghende tusschen Damme ende Sluys, zyn bevloyt metter zee, ende een groot deel vande landen ligghende rontomme Damme, als Ste. -Katheline, inden Brouck ende elders, zyn bevloyt met versch water, te meer dat de rabotten afghebroken zyn om passaige thebbene voor de groote schepen als men de Armade wt Spaenghen verwachte, ende tsurplus vande landen in den zelve quartieren, die niet ghejnundeert en zyn, ligghende verre den meerderen deel vague, onghecultiveert ende voghelwee, eensdeels duer de daghelicxsche ende continuele excursen vanden viant, commende wt het eylant Walkeren ende elders, midsgaders duer de excursiën vande soldaten ligghende hier ende inde circumvoisine plaetsen jn garnisoene ten dienste van zyne Majesteyt, zoo dat de devastatie ende ruine vanden platten landen jnde voorseyde quartieren ende ooc int quartier van Brugghe niet minder en es dan zy en was vóór de reductie vande stede van Sluys jnde subjectie van zyn Majesteyt. Jae dat meer es, de depopulatie, devastatie ende ruïne vanden lande es evidentelick meerdere ende excessivere, ter causen van het afbreken van alle de huysinghen ende pachthoven byde soldaeten ende ander quaetwillighe, ter eerden ghevelt ende wechghedreghen, dan zou was voor de voorseyde reductie, als de voorseyde huysen noch jn huerlieder viercante stonden; daer toe voughende dat t ghewelt vande zee daghelicks augmenteert ende verbreet.

De cause van huerlieder scientie is dat zy daghelikx ten platten lande converseren, doende lantsneeringhe ende agieren huerlieder affairen, niet jeghenstaende dat zy wonachtich zyn binnen der stede van Damme, zoo voorseyt es, midts de deposanten omme de voorscreven redenen ten platten lande niet en durfven wonen.... “(5).

II.  Wanneer en hoe ontstond het Lapscheurse Gat?

Het Lapscheurse Gat is nu bijna volledig ingedijkt, maar de kleine waterloop, die ervan overblijft, vormt sedert 1664 de Belgisch-Nederlandse grens, vanaf het zuiden van Sluis tot voorbij Middelburg-Vlaanderen.

Het ontstaan van het Lapscheurse Gat werd voor het eerst behandeld door Dr. Elisabeth Gottschalk (6).

In 1583 begon de hertog van Parma de herovering van onze gewesten voor de koning van Spanje. Hij bezette Hulst en Sas van Gent. Om de opmars van de Spaanse troepen te bemoeilijken, werd door het calvinistisch garnizoen van Sluis de omgeving van de stad onder water gezet, o.m. door het doorsteken van de djjk van het Zwin bij Brungheers, een gehucht buiten de Westpoort van Sluis.

Een grote kreek vormde zich die doorliep tot aan Heile. In 1591 drong het zeewater verder door tot voorbij Middelburg. Na de verovering van Sluis door de Hertog van Parma in 1587, plunderden de Spaanse soldaten de omgeving van de stad.

In 1596 werden enkele dijkjes opgeworpen om het zeewater van het Lapscheurse Gat op te houden. Maar nadat Maurits van Nassau in 1604 Sluis had heroverd, werden deze dijkjes doorgestoken. Het zeewater stroomde tot aan de Lieve, tot bij St-Laureins, Middelburg en Moerkerke.

Over het ontstaan van het Lapscheurse Gat vinden wij een verklaring van 27 september l593 in een schepenregister van Damme.

Verklaring onder eed afgelegd voor de Schepenen van Damme, door Boudewijn van Lokere, 64 jaar en Hieronymus de Wilde, 56 jaar. :

“... dat hemlieden wel kennelick es dat de situatie ende gheleghentheyt vanden lande inde prochie van Lapschuure, ende onder andere de hofstede wylent toebehoorende Pieter Houck, groot ontrent 51 gemeten. Welke hofstede al vanden jaere 1583 gheheel gheruineert is, ende de huuzinghen van dien zom verbrant, ende een deel afghehaelt ende ghebroken by de soldaten vander Sluus, aldoe houdende partye van de Majesteyt (van Spanje).

Ende is hemlieden wel kennelick dat de voorseyde hofstede gheheel is overvloyt vanden jaere 1583; dat de dycken in dat quartier byde rebelle vander Sluus duerghesteken hebben geweest, zodat de comparanten wel kennelick is, dat Jacques Houck van ‘t voorseide landt tzydert den jaere 1583 niet een stuvere gheproufiteert en heeft, noch danof prouffict trecken en can, zo langhe den Bruggeerschen dyck nevens de voornoemde stede vander Sluus niet toeghedyct en wert ... “(7).

Boudewijn was altijd sluismeester geweest van de watering van Lapscheure, en hij had tot aan de troebelen, te Lapscheure gewoond, waar ook enkele van zijn landerijen in de overstroomde gebieden liggen. Hieronymus had gedurende dertig jaar veel te Lapscheure verkeerd en gaat er nog dagelijks heen.

III.  De gevolgen van de springvloed van 18 februari 1609 te Moerkerke en omgeving

Velen onder ons herinneren zich nog de grote springvloed van 1 februari 1953, die vooral in Nederland grote overstromingen en schade veroorzaakte, en ook kleine overstromingen verwekt op onze kust.

Een dergelijke springvloed gebeurde op 18 februari 1609, om 9 uur in de avond, te Moerkerke en omgeving, omdat de zeedijken rond Sluis reeds lange tijd doorgebroken waren en de landerijen rond deze stad overstroomd bleven door het zeewater. De mensen te Moerkerke vluchtten op bomen en daken en moesten hun vee achterlaten. De volgende dag werden zij gered door schepen uit Damme. Daarover stelden de schepenen van Damme, Hoeke en Monnikerede op 28 februari een officieel attest op.

Op 12 maart daarna stelden zij een nieuw attest op, en dit op aanvraag van de gezworenen en de gelanden van de wateringen te Moerkerke, Stampaarts-hoeke, Ste.-Katerine en den Broek, waarin deze hun bezorgdheid uitdrukken omdat de overstroming door zout water kwam tot aan de bermen van de Gentse Lieve, die de druk van dit water niet zouden uithouden, waardoor dit kanaal niet meer zou kunnen gebruikt worden.

Er werd dringend gevraagd de dijken zo snel mogelijk te herstellen opdat het zout water de landerijen niet voor vele jaren zou bederven.

Attestatie van de Schepenen - 28 februari 1609 :

“... ten versoucke vande hooftmannen ende ghemeene inzetenen der prochie van Moerkercke, zuut ende noort over Leye, ende Ste.- Cathelyne by Damme, hoe dat ter drouver memorie, ‘s woensdaechs upden 18en dach van deser jeghenwoordigher maent van februari 1600 negen, ‘s navents, met volle maene, deur de groote tempeesten van winden, sprinkvloen ende ghewelt van waeteren, veel ende diversche dijcken inghebroken sijn, waerdeure onder andere, de voorseide prochie versmoorden ende inunderenden inder voughen dat meestendeel alle de huysen, groene vruchten ende besaethede, staende ten platten lande, overvloyden, apparant deur de stilte bedorven te worden ende de landen in veel toecommende jaeren niet cultiveerlick omme danof proffict t’hebben; dat de menschen met cleene kinderen hulpeloos hemlieden hebben moeten salveren up boomen ende ‘t upperste vande huysen, afghehaelt wierden, som by naer van coude verstijft, laetende staen bij sijden de bestiaelen diemen soo subytelick inden nacht niet en heeft connen salveren; waerdeure een groot misbaer vande gheinteresseerde uprees, die binnen Damme ghevlucht quaemen; te meer dat sij wel wisten dat het veel costen soude ‘t maecken vande voorseide vutghespoelde dijcken ende ‘t aflaeten vande groote waeteren, zoo sij seyden.

Ende is te beduchten, ten sij datter metten eersten inne voorsien wort, ende oock om ‘t bederf vande zoute waeteren, dat de voorseide prochien generalick sullen ghedeserteert ende verlaeten worden ende onbewoont... “(8).

Attestatie van de Schepenen van Damme - 12 maart 1609 :

“... ten versoucke vande ghezwoorene ende ghelande vande waeteringhen van Moerkercke noort ende zuijt over de Leye, mitsghaeders St.- Cathelijne buuten Damme, ende die vanden Broucke bij Brugghe, dat deur 't invloijen van diversche dijcken, ligghende in Lapscheure, Maldeghemsche poldere, ende Moerkercke noort over leye, de zeewaeteren, ter drouver memorie, upden 18en dach vande voorleden maent sporcle 1600 negen, ende noch daernaer, versmoort hebben onder meer andere, gheheel Moerkercke, Stampershoucke ende Ste.- Cathelijne voorseit, vloijende alzoo voorts jeghens de baeremkens vande Gentsche Lieve, zoo dat ontwijfelick de zee daerdeure breken sal ende bederfven het canael, zoo datter gheen scepen meer daer deure en sullen connen ghevaeren. Ende alzoo deurghebroken zynde, sullen onwyckelick oock invloijen alle landen gheleghen zuut over de Leye voorseyt, om dat die veel neerder ligghen dan het nieu jeghenwoordich bevloijt lant; ende anders gheen defensie en heeft dan de voorseide leybaeremkens, de welcke up veel naer niet soffisant en syn om de zee te wederstaene , waerom van noode is dat de voorseide ingheloopen dycken, tydelicke (“tielik”) ende met alder haesten versekert werden ende soffisantelick vermaeckt, zoo ons vele en diversche persoonen, naer voorgaende examen gheclaecht hebben, wesende inwoonders ende lanslieden deser stede in ‘t quartier zeer wel bedreven ende bekent ..”(9).

Nota’s :

  1. Baron A. van Zuylen van Nyevelt: Voorstel tot overstroming van het Oost-Vrije in de Geuzentijd (1573). Biekorf 1927, blz. 323/335.
  2. L. van der Essen: Alexandre Farnèse, prince de Parme, gouverneur général des Pays-Bas; deel V (1585/1592) blz. 157/227; Brussel 1937.
  3. Rijksarchief Brugge, Brugse Vrije, Register n° 17063, f° 45 v°.
  4. Zelfde register, f° 83 v°.
  5. Zelfde register, f° 107.
  6. Historische Geografie van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen; deel II, blz. 220; Assen 1958.
  7. Rijksarchief Brugge, Brugse Vrije, Register n° 17064, f° 38.
  8. Zelfde register, f° 151 r°.
  9. Zelfde register, f° 151 v°.

 00000000000000000     000000     00000000000000000

Overstromingen in onze streek 1583-1609

Dr. Jos De Smet

Rond de poldertorens
1967
02
042-049
Achiel Calus
2023-06-19 14:38:19