DE ZEEWERING VAN DE OUDEMAARSPOLDER
Bijdrage tot de Geschiedenis van de Watering Eiesluis
Lic. Maurits Coornaert
(Het eerste gedeelte van deze studie verscheen in het vorige nummer van Rond de Poldertorens blz 51/64. Gebruik bij het lezen van dit tweede gedeelte de kaart en de namenlijst, die los zaten in het vorige nummer.)
Zie: De zeewering van de Oudemaarspolder
6. De Inlagen bij de Beidsweg in 1347 en 1352
Het charter van 1347 zegt duidelijk waardoor de zeedijk herhaaldelijk beschadigd werd, nl. "bi groten winden ende bi hoghen vloeden". In het genoemde jaar stonden de voornaamste gelanden van de Watering Eiesluis gedagvaard op de hoeve van Weitin f[ilius] Diederix bij de Beidsweg. Daar hielden de schepenen van het Vrije een zitting. De woordvoerder van Eiesluis, Wouter van Dudzele, eiste de bouw van een eind nieuwe dijk achter een stuk verzwakte zeedijk (12).
De schepenen bevalen een inzete te bouwen volgens de voorwaarden die W. van Dudzele vroeg. Aan zijn westeinde begon de nieuwe dijk op een perceel van een zekere Lambrecht Beidin. Hij strekte oostwaarts "totten beids weghe” en verder naar het oosten tot anderhalve roede "behoosten Hughe f[ilius] Boudens brucghe, ende dat sal wesen ‘t oostende vanden dike".
De dijk moest 24 roeden "van der zeedgracht zuudwaerd" liggen. We vermoeden dat in deze 24 roeden ook de breedte van het eigenlijke dijkterrein besloten was. Dit laatste besloeg 11 roeden, nl. de dijk zelf 7 R. de buitenberm 2 R, de binneberm 1 R. en de nieuwe zeetgracht 1 R. De twee dijkarmen moesten 3 1/2 R. breed zijn. Opnieuw zou de grond uit de tussenzone gehaald worden. De lengte van de inzete van 1347 kan moeilijk geschat worden, omdat we niet weten waar het aangehaalde perceel en de genoemde brug liggen.
Laten we goed letten op de bepalingen betreffende de twee dijkarmen. De weste- lijke arm moest strekken "totten dunen", de oostelijke "totten dunen van den dike".
Op deze mannier vernemen we dat in 1347 de duinen in de buurt van de Beids-weg reeds omvangrijk genoeg waren om een deel van de zeedijk te overstuiven.
Het is dus zo dat in de eerste helft van 1300 de duinen begonnen zijn zich te vormen tussen Blankenberge en Heist. Duinenvorming veronderstelt een breed strand. Het strand voor de Oudemaarspolder werd in de loop van de 14e eeuw, in steeds meer sektoren, breder door het wegspoelen van een stuk verlaten zeedijk. Een breed strand droogt en stuift op tot een duinenrij. Dank zij het dokument van 1347 hebben we voor het eerst kennis gemaakt met een nieuw element, dat zowel een vijand als een vriend voor de zeewering kan zijn.
De duinen zijn een bondgenoot, wanneer ze de zee afweren en zodoende de zeedijk helpen. Ze hebben echter dikwijls last, en zelfs schade veroorzaakt. De vele noordwesten- en noordenwinden blazen de zandkorrels landinwaarts. De wateringen beschikten niet over voldoende geldmiddelen en aangepast materiaal om het vliegende zand vast te houden. De duinen verplaatsten zich onvermijdelijk tot tegen en tot op de zeedijk. In sommige sektoren werden zelfs vele percelen goede poldergrond achter de zeedijk met zand overdekt.
Vijf jaar na de rechtszitting van 1347 zetelden de schepenen, op 6 maart 1352, weerom "te Beids weghe" (13). Ze vonnisten nogmaals een inzete. Ook het St-Janshospitaal zinspeelt op deze nieuwe dijk, zij het op onrechtstreekse manier. Immers het watergeschot van 1352 (7 schell. 3 din.) en van 1353 (6 schell.) ligt veel hoger dan in de voorgaande jaren. De ingelanden hebben dus niet alleen het gewone watergeld, maar ook een flinke som dijkgeld betaald.
De inzete zou beginnen aan de voorgaande inlaagdijk. Deze laatste strekte reeds enkele roeden ten oosten van de Beidsweg, waar een arm van 24 roeden lag.
Vanaf deze arm moest de nieuwe dijk oostwaarts lopen tot het land van Clais Colin. Daar werd een arm gemaakt "lopende totte an den dunen", 30 roeden van de noordkant van de oude zeetgracht zuidwaarts. De inlage strekte vervolgens "totten dike te Heys" en sloot daar aan bij een reeds bestaande arm, die 35 roeden "van der nordside van der zeedgracht zuudwaerd" liep.
De laatstgenoemde arm moet even ten westen van de Eiesluis gelegen hebben, op het grondgebied van Heis, dat zich tot ca. 150 m ten westen van de Edemonding uitstrekte. De breedte van de gehele inlage was 11 R., van de arm 5 R. We menen dat weerom de 11 R. van de inlaagdijk in de bovengenoemde 24 R, 30 R. en 35 R. vervat waren, zodat de gemiddelde breedte van de verlorene zone ongeveer 30 roeden bedroeg.
De afstand van de Beidsweg tot de Eiesluis was ongeveer 1.400 m. Het lijkt ons niet overdreven aan te nemen dat de Oudemaarspolder in 1352, ten westen van de zeesluis, ca. 40 gemeten heeft prijsgegeven. Ten oosten van de sluis werd reeds in 1301 een inlage gebouwd. Dit betekent dat de oudste zeedijk aan de oostzijde van de sluis reeds weggespoeld was, en aan de westzijde binnen weinige jaren zou weggeveegd worden.
In geen enkel van de boven besproken charters komt de positie van de sluis ter sprake. Ook geen enkele rekening uit de 14e eeuw zinspeelt op een “nieuwe zeesluis”. Alle melden ze herhaalde herstellingen en gedurig onderhoudswerk aan de bestaande sluis.
Men kan gerust aannemen dat de eerste sluis niet vooraan in de monding van de Ede gebouwd werd, maar wel enkele roeden achteruit, om haar niet helemaal aan het geweld van de golven bloot te stellen. Maar na het maken van een inzete aan beide zijden, begon het terrein rond de sluis een vooruitstekend stuk te vormen, dat aan beide kanten bijzonder moest beschermd worden. Deze stelling heeft de Watering Eiesluis nog een eeuw kunnen houden.
7. De Verdediging van het Zeefront tussen 1350 en 1375
Het charter van 1352 beval een inzete te bouwen. We menen dat de bewuste inlage in de loop van 1352 en van 1353 gemaakt is, omdat de ontvanger van het St-Janshospitaal juist voor die twee jaren een hoog watergeschot betaald heeft. Het watergeld lag in de periode 1350/70 anders niet veel lager, nl. gemiddeld 5 schell. parisis per gemet. De jaren 1363 en 1364 gaan zelfs tot 8 schelling. De toestand van de zeewering was immers zo geworden dat de watering zich bijna ieder jaar grote onkosten moest getroosten om, ofwel de zeedijk te herstellen, ofwel een inlage te maken.
Voordat we de vele teksten uit de rekeningen van Eiesluis aanhalen, geven we een verklaring van enkele termen, die herhaaldelijk voorkomen. Het bouwen van een eind “nieuwe dijk” wordt weergegeven door de uitdrukkingen: "van den dike te makene " , "van dycaetsen", "van eenen nieuwen dijke". Wanneer een dijksektor “groot herstelwerk” geëist had, schreef de ontvanger: "van dikene" of "ghedyct". Het bijwerken van de beschadigde dijkhelling heette ook "boetene", "boetinghe". Om het gedurig afkabbelen van de dijk tegen te gaan, werd in de helling stro geplant: "stro ghepoot". "Crammene" was gevlochten matten in de dijkvoet verwerken of op de helling bevestigen.
Bij het beschrijven van een dijkwerk, noteerde de ontvanger steeds drie posten: 1° - hoeveel boeren met paard en kar aarde aangevoerd hadden; 2° - hoeveel "spadeliede” geholpen hadden; 3° - hoeveel bundels stro in de zeewering verwerkt waren.
Het ambtsjaar van de nieuwe sluismeesters begon met Pasen (toen nieuwjaar). Een van hun eerste werkzaamheden bestond erin het zeefront "te scauwene”. In het voorjaar gingen ze kijken waar de winterstormen schade veroorzaakt hadden en "waer dat men boetene iof potene zoude". Tezelfdertijd werden ook de aangroeiende duinen in het oog gehouden.
Na de schouwing van 1359 werden twee dijksektoren hersteld: 1° - bij het Sluishuis; 2° - tussen Blankenberge en Weitin f[ilius] Diedericx, die bij de Beidsweg woonde. In deze twee sektoren hebben 44 boeren samen 110 dagen aarde aangevoerd; ze werden daarbij geholpen door 51 spademannen, die samen 75 dagen aarde graafwerk verricht hebben. De dijkwerkers hebben 7.000 bundels stro gebruikt. Anderzijds werden 7.700 schoven "stro ghepoot te Heys bewesten der vierboten".
In de winter 1359/60 werden gaten in de dijk gestopt tussen de Beidsweg en de Vierbote van Blankenberge: "ghewrocht met peerden ten Hollevliete, te Weitin Diederycx ende ten Poortcruce te Blankenberghe". Het verslag behelst: 53 boeren en 74 spadelieden met gemiddeld 5 dagen werk. Het St-Janshospitaal bevestigt dat in 1360 gedijkt werd in de Watering Eiesluis. De ontvanger betaalde 4 schell. "van waterghelde in Heys ende met dikene". Terloops vermelden we dat het watergeschot voor 1358 5 schellingen bedroeg.
In de zomer van 1363 werd "ghedyct met paerden ende gheboet tusschen Blankenberghe ende Pieter f[ilius] Gheraerds". De prestaties waren: 82 boeren met 1.249 dagen, en 90 spademannen met 1.032 dagen, die 45.000 schoven stro "ghepoot ende verboet" hebben. In het najaar werd weerom "gheboet met paerden te Pieter f[ilius] Gheraerds". De rekening meldt: 63 boeren met 313 dagen, 70 spadelieden met 306 dagen, 8.600 bundels stro. De ingelanden hebben inderdaad in 1363 een hoog geschot betaald van 8 schelling.
In het voorjaar van 1365 gingen de sluismeesters kijken "waer s noet was van potene, van Blankenberghe tot Heys". Er werden vervolgens 24.300 schoven "ghepoot tusschen Blankenberghe en den Wintgate"; 7 "poters" hebben gemiddeld 14 dagen gewerkt.
Bij de dijkschouwing van 1366 zagen de sluismeesters dat de zeewering op vele plaatsen hulp nodig had. Langs gans de zeedijk hebben de poters geweldig veel stro verwerkt: 64.300 bundels. De schrijver vermeld iedere sektor afzonderlijk: 8.500 schoven bij de dorpskom van Heis; 13.500 tussen Wavelspolder en Pieter Gheraerds; 13.700 tussen Jan Christiaens en het oosteinde van de nieuwe dijk; 18.600 tussen het Havenkruis van Blankenberge en het westeinde van dezelfde nieuwe dijk; 10.000 tussen het Havenkruis en het oosteinde ''van der poort".
Zoveel topografische gegevens moeten even nader bekeken worden. P. Gheeraerds en J. Christiaens woonden waarschijnlijk in de buurt van de Olevliet. Het aangehaalde stuk "nieuwe dijk" lag ongetwijfeld tussen de Olievliet en de Galg van Blankenberge. Hier en verder blijkt dat de term "die poort" soms alleen de onmiddellijke omgeving van Blankenberge aanduidt.
In één dijksektor was het poten van stro niet voldoende; tussen de Beidsweg en Rikaart Colins moest veel werk aan de dijkberm verricht worden: 83 boeren met 1.118 dagen, 94 spadelieden met 936 dagen, 16.900 bundels stro. Enkele weken later werd "ghedyct te Pieter f[ilius] Gheraerds met paerden": 81 boeren met 429 dagen, 71 spademannen met 323 dagen, 9.700 schoven stro.
In de zomer van 1366 werd, ongeveer in dezelfde sektoren, opnieuw stro gepoot: 7.100. schoven "te Weyts Diederix hofstede", d. i. bij de Beidsweg; 1.700 schoven te Rikaart Colins, d.i. ten westen van de Beidsweg; 2.500 schoven tussen het oosteinde van de nieuwe dijk "ende der poort van Blankenberghe"; 16.200 schoven "te Blankenberghe jeghen die poort".
Na de winter 1366/67 waren opnieuw stukken van de zeedijk afgekabbeld en moesten de boeren weer enkele wagens stro aanvoeren. De poters verwerkten 2.900 schoven bij Heis, 5.200 schoven bij R. Colins, 4.200 schoven te P. Gheeraerds; en tenslotte 10.300 schoven op drie plaatsen nL "te Weitin Diederix hofstede, behoosten Blankenberghe, ieghen die poort".
Na de schouwing van 1367 werd in de zomer op enkele plaatsen de dijkvoet hersteld. Om die reden werden 9.200 schoven gepoot tussen W. Diederix en de weduwe Jan de Rikelike; 11.200 "vanden westende totten oostende van den nieuwen dike" ; 10.900 "van der vierboete van Blankenberghe totte den westende van den nieuwen dike".
In de zomer van 1368 werden de volgende hoeveelheden verpoot: 12.200 bundels bij de hoeve van Weitin Diederix; 13.000 tussen Rikaart Colins en de Wavelspolder; 24.200 "tusschen den arme bewesten Loys Paroens ende Riquaerts f[ilius] Clais Colins"; 10.300 "boesten der port van Blankenberghe"; 16.200 "tieghen die poort van Blank.".
En hier volgt de opsomming van het poterswerk van de zomer 1372: 17.100 bundels "tieghen Pieter Gheraerts, tieghen Riquard Clais Colins, ende tjeghen Wavels Polre ende in den arme"; 6.200 "tjeghen die Vierboete van Blankenberghe ende boosten ende bewesten"; 16.650 "tieghen die port van Blankenberghe".
Na de dijkschouwing van 1374 werd veel "stoe ghepoot”: 2.400 schoven tussen het Sluishuis en de dijkarm; 3.300 tussen de arm en P. Gheraerds; 21.800 tussen W. Diederix en "den Larc hille" (de Larkhil was waarschijnlijk een terp in de buurt van de Olevliet); 7.100 tussen W. Diederix en de steenweg; 2.400 tussen de steenstraat en de Vierbote van Blankenberge. De watering werkte ook aan de "nieuwe dijk" en aan een dijkarm. Ze kocht 1.200 bundels stro, "daer de aerm mede ghecramt was ende den voet van den niewen dyke".
In het najaar van 1374 heeft een storm een stuk van de zeedijk weggeslagen. Het herstelwerk wordt beschreven als volgt: "ghewrocht met paerden in den dyc achte daghe vor Sente Mertyns". Het werk omvatte: 35 boeren met 331 dagen, 52 spadelieden "die bruwetten laeden ende sterten in den dyc" met 352 dagen, 4.100 schoven "stroe in den dyc verboet".
Laten we nu even op het derde kwart van de 14e eeuw terugblikken. Alle de zeven jaarrekeningen van Eiesluis vermelden veel werk en onkosten aan de zeewering. Het feit dat het water- en dijkgeld ieder jaar tamelijk hoog lag, wijst erop dat de zee gedurende deze periode 1350/75 herhaaldelijk aanvallend opgetreden is.
Toch menen we dat, afgezien van de inzete van 1352, geen noemenswaardige inlagen gelegd werden, en dat de ingelanden erin geslaagd zijn de zee buiten de Oudemaarspolder te houden, zij het dan met veel arbeid en onkosten.
8. Twee Rampwinters : 1375-1376 en 1376-1377
In de winters 1375/76 en 1376/77 hebben verschillende zware stormen de zeewering aengevallen en aanzienlijke stukken ervan weggeslagen. De gemeenschappelijke gelanden, of "die ghemeente" hadden het zeer moeilijk om de zee buiten hun watering te houden.
Ook in 1375 begon het waterschap na Pasen met het gebruikelijke herstellen van de buitenberm: 3.800 schoven gepoot "beoosten" en "bewesten Heys"; 8.100 schoven in de Olevliethoek; 21.400 schoven ten oosten van de Vierbote van Blankenberge. In twee dijksektoren werd aarde aangevoerd. De eerste sektor werd versterkt tussen Pasen en Sinksen: 51 boeren met 711 dagen werk; 70 spadelieden met 711 dagen; 4.500 schoven "verpoet". Einde juli werd gedijkt met paarden bij Andries Batyns: 35 boeren met 167 dagen; 33 spadelieden met 102 dagen, 2.100 schoven.
De ongelukken kwamen met de najaarsstormen. De zee sloeg zulke gevaarlijke bressen dat "die ghemeente was gheboden ten dike bi den heere”. In één bres stonden ongeveer 70 "spadelieden die wrochten bi nachte ende bi daghe, als die grote wint was ende de grote vloet".
Tezelfdertijde hebben tientallen mannen bij Larkhil enkele dagen en nachten gewroet om een groot gat te dichten. Er werden 54 nachten gewerkt door 9 boeren, 98 nachten door 20 spadelieden; bij dage presteerden 50 boeren 211 dagen en 70 spademannen 203 dagen. In het geheel hebben ze 3.300 schoven in de bres “verboet”.
Na deze eerste najaarsstorm volgden steeds maar nieuwe zware aanvallen, zodat de boeren met hun paarden en karren, de spademannen met hun graafgerief bijna de ganse winter op het zeefront stonden. Het dijkwerk eiste zoveel bundels stro dat de schuren leeg geraakten. Nu volgt een opsomming van de vele buitengewone werken, die de gelanden van Eiesluis moesten presteren om hun woning en hun grond te vrijwaren van zeewater.
Er werd "gheboet med paerden na Sinte Luucs dagh tieghen Andries Batyns huus": 59 boeren met 590 dagen, 88 spadelieden met 694 dagen, 3.675 schoven. Hier stopten de dijkwerkers de bressen met horden (gevlochten matten). Bij de Olevliet hebben 77 boeren 825 dagen, 90 spademannen 679 dagen gedijkt en 3.600 schoven verwerkt. Enkele dagen later sloeg de zee weer toe in de buurt van de Olevliet: 51 boeren met 500 dagen, 67 spademannen met 435 dagen.
Dit herhaalde dreigen van de zee verplichtte de watering de tweede linie, de Evendijk, bij te werken. Hij werd hersteld en verhoogd "daer hij s nood hadde, van Heys al totte Huutkerke". Ondertussen werd te Blankenberge aen de zeewering gewerkt: 33 boeren met 405 dagen, 45 spademannen met 371 dagen. Enkele dagen na “Sente Clements dach" (23 nov) werd het zeefront te Blankenberge opnieuw aangetast. De watering moest weer mannen en materiaal inzetten: 35 boeren met 396 dagen, 45 spademannen met 376 dagen, 5.600 bundels stro.
Ook ten oosten van Heis was de zeedijk beschadigd: 13 boeren werkten 63 dagen en 14 spadelieden 67 dagen. Doch in die periode was de zeewering tussen Olevliet en Blankenberge alleszins de zwakste sektor. Vóór 1 februari werd nog tweemaal "ghedyct met paerden te Oolvliete". De prestaties waren: 1° - 51 boeren met 500 dagen, 65 spadelieden met 367 dagen; 2° - 54 boeren met 504 dagen, 68 spademannen met 391 dagen. Ook te Blankenberge stonden weerom dijkwerkers: 21 boeren met 285 dagen, 13 spadelieden met 300 dagen, en 6.650 schoven stro.
Ook in de termijn tussen Lichtmis en Pasen liet de zee niet af. Ten gevolge van drie stormen werden de laatstgenoemde twee sektoren telkens opnieuw beschadigd. Er werd driemaal "ghedyct met paerden te Oolvliete": 1° - 55 boeren met 371 dagen, 67 spadelieden met 346 dagen; 2° - 71 boeren met 521 dagen, 27 spadelieden met 188 dagen, 3.100 schoven; 3° - 53 boeren met 363 dagen, 66 spadelieden met 340 dagen.
Tezelfdertijd werkte iedere keer ook een ploeg dijkwerkers te Blankenberge.
De rekening geeft de volgende cijfers: 1° - 25 boeren met 252 dagen, 27 spadelieden met 188 dagen, 3.100 schoven; 2° - 24 boeren met 208 dagen, 28 spadelieden met 161 dagen, 5.130 schoven; 3° - 24 boeren met 231 dagen, 26 spadelieden met 185 dagen, 3.075 schoven. De ingelanden hebben de vele, grote werken van 1375/76 met een watergeld van 10 schellingen per gemet betaald.
Een dijksektor, die steeds opnieuw beschadigd en heropgelapt wordt, kon tenslotte niet meer als een betrouwbare zeewering beschouwd worden. Het bestuur van de Watering Eiesluis besloot dan ook in de winter van 1375/76 een inlage te bouwen. De sluismeesters hielden eerst een vergadering om uit te maken "hoe vele nieuw dyx dat men maken soude". Op Aswoensdag van 1376 lieten ze het terrein voor de nieuwe dijk afpalen.
De rekening 1376/77 meldt dat de inlage in de zomer 1376 opgeworpen is. Het stuk nieuwe dijk was 55 roeden (ong 210 m) lang. De tekst zegt niets over zijn formaat of over zijn vorm. Samen met de uitgaven voor het werk van de landmeters, voor het schouwen van de dijkbouw en voor de administratieve doeleinden, heeft de inlage 5.238 pond parisis gekost. Deze uitgave werd gedekt door een hoog dijkgeld.
Ondertussen werd het gewone onderhoudswerk aan de zeewering niet verwaar- loosd. Dààrvoor betaalden de gelanden 10 schell. watergeld. De poters verwerkten 11.600 schoven te Heis; 10.700 schoven "te Holevliete tusschen den tween niewen diken dat es tusschen Andries Batyns ende Riquaerd Clais Colyns, ende vorwaerd westwaert totte Riquaerd Torens"; 10.200 schoven te Blankenberge "behoesten der poort". Eén van de zoëven genoemde twee nieuwe dijken zal wel de inlage van 1376 zijn.
De winter 1376/77 verliep even rampspoedig als de vorige. Reeds in oktober had de zeedijk bij R. Colins herstelling nodig. Hier gaat het wel om het eind oude zeedijk tussen de twee genoemde inlagen. Er is een detail die onze aandacht vestigt op de duinvorming, nl. dat de dijkwerkers “ t sand up ruumden daghes te voren eer men dikede". Na het opruimen hebben 37 boeren 249 dagen en 43 spadelieden 194 dagen gepresteerd, en 1.600 bundels stro gepoot.
Ongeveer een maand later kwam een zeer zware slag aan: "de grote vloet na Sente Mertyns dach (12 nov) . . . daer de zee in den polre brac". De zee ging zo geweldig te keer, dat ook de Koppesluis in de achterliggende Evendijk beschadigd werd. En juist omwille van het laatstgenoemde feit menen we dat de bres in de buurt van de zeesluis geslagen is.
Het stormachtige weder hield ongeveer een week aan. Te Heis stonden de inwo- ners acht nachten op de dijk om de gaten te stoppen. Daags na de springvloed hebben 36 mannen gewerkt "an den arem te Riquaard Vorx". Nog drie andere dijksektoren hebben veel herstelwerk gevraagd.
De drie dijkwerken begonnen alle "t s wondaghes naar de groete vloet": 1° - te Andries Batyns: 53 boeren met 347 dagen, 61 spadeliedenn met 291 dagen; 2° -te Rikaart Colins: 71 boeren met 570 dagen, 72 spadelieden met 452 dagen, 4.400 schoven; 3° - op een niet nader bepaalde plaats: 51 boeren met 656 dagen, 54 spadelieden met 595 dagen, 7.050 schoven.
We wijzen erop dat de oude zeedijk bij R. Colins pas een maand tevoren hersteld was, en dat ook bij de tweede gelegenheid eerst een dag gewerkt werd om het zand "van der tee van den dike" weg te ruimen. Het was dus zo dat de zee, ook ten westen van de Olevliet, begon meer zand af te zetten.
Midden december woedde een nieuwe storm. Opnieuw waren ongeveer dezelfde sektoren zwaar getroffen. De dijkwerkers hadden een grote karwei bij R. Colins en Joos Jonge: 60 boeren werkten 841 dagen, 102 spademannen 776 dagen en ze verwerkten 8.500 schoven. De prestaties bij Andries Batyns waren: 43 boeren met 409 dagen, 67 spadelieden met 454 dagen, 4.158 schoven. Het dijkwerk bij Blankenberge besloeg 31 boeren met 354 dagen, 49 spadelieden met 340 dagen, 2.575 bundels stro.
Ook januari 1377 kende een grote storm, die de genoemde drie sektoren erg beschadigde. De drie werken omvatten: 1° - te R. Colins, te Joos Jonge en te Lambrechts: 76 boeren met 625 dagen, 114 spadelieden met 668 dagen, 4.800 schoven; 2° - te A. Batyns: 51 boeren met 454 dagen, 75 spadeliden met 496 dagen, 2.905 schoven; 3° - te Blankenberge: 31 boeren met 408 dagen, 42 spadeliden met 335 dagen, 5.400 schoven.
Tenslotte sloeg een storm enkele weken vóór Pasen opnieuw enkele bressen te Lambrechts: 81 boeren werkten 275 dagen, 100 spadelieden 251 dagen, en ze pootten 4.075 schoven stro. Uit de verslagen van de ontvanger zou men kunnen opmaken dat in de twee rampwinters ongeveer om de maand een zware storm gewoed heeft.
Nadat we van zoveel stormaanvallen kennis genomen hebben, zijn we niet verwonderd, wanneer we lezen dat de sluismeesters de bouw van een eind inlage nodig achtten. Ze begaven zich naar de meest bedreigde plaats, nl. ten westen van de Olevliet te Joos Jonge, om vast te stellen hoe lang de voorziene inzete moest worden. Aangezien de rekening 1377/78 van Eiesluis ontbreekt, kunnen we niets over de bedoelde inlage mededelen. Toch weet de Potterie ons te zeggen dat ze, naast een watergeld van 10 schellingen, een grote bijdrage "van dycasen" betaald heeft in 1377.
We weten niet met hoeveel gemeten de Oudemaarspolder in 1377 verminderde. Er zijn echter gegevens voor de voorgaande jaren. Achter in de rekening van 1376/77 somt de ontvanger op hoeveel grond verloren is, bij het leggen van inzeten, of bij het uitgraven van aarde voor herstelwerk: 27 1/2 gemeten in 1373, 15 Gem. in 1374, 25 Gem. in 1375, en 9 Gemet: "up ghegheven in 76 in dicagen" .
Na het luwen van al dat stormgeweld maken we van de kalmte gebruik om een overzicht van de toestand te krijgen. De lezer heeft reeds lang begrepen dat de bewoners van de Watering Eiesluis het in bepaalde perioden bijzonder lastig gehad hebben. In de twee rampwinters ging het er zo erg aan toe, dat op sommige dagen bijna alle boeren van Eiesluis met hun paerden en karren naar het zeefront ontboden werden, om samen met tientallen arbeiders de weerdijk in stand te houden.
Het is wel waar dat al het gepresteerde werk en al het geleverde materiaal door de watering betaald werd. Maar de gezamenlijke gelanden moesten toch ieder jaar zelf alle nodige geldmiddelen opbrengen. Vele boeren en andere inwoners, die herhaaldelijk de bressen in het zeefront stopten, moesten ook geregeld een deel van hun eigen werk laten staan.
De boeren leverden niet alleen mannen en paarden, maar ook stro uit hun schuren. Stro was blijkbaar het enige vaste materiaal, waarover de polders beschikten, om dijkbermen te versterken. De tienduizenden bundels stro, die de boeren naar de zeedijk voerden, misten ze op hun eigen bedrijf voor hun vee. Stromest was immers de belangrijkste meststof op de velden.
9. De Duinengordel groeit aan
Op Aswoensdag van 1378 besloten de sluismeesters nog een stuk nieuwe dijk te bouwen. Deze inlage werd na Pasen aangepakt en werd 51 1/2 roeden (ong 200 m) lang. Het werk kostte in het geheel 3.822 pond parisis. De rekening van de Potterie bevestigt deze dijkbouw.
Overigens moet de winter 1377/78 vrij rustig geweest zijn. In de zomer van 1378 werden langs gans de zeewering slechts 17.500 bundels stro gepoot. In de winter 1378/79 vertoonde de zee meer aktiviteit. Tussen Kerstdag en Pasen verwerkten de poters 45.750 schoven, nl. “te Blankenberghe vor de port, tusschen Olvliete ende s ambachts huse, ieghens den dorpe van Heys, ende behoosten Heys".
Aangezien de Potterie ook in 1379 een bijdrage "van dycasen" betaald heeft, nemen we aan dat de inlage van 1378 verder doorgetrokken is. Vervolgens komt het St-Janshospitaal ons melden dat het geschot voor 1383 12 schell. bedragen heeft. Dit hoge watergeld wijst erop dat opnieuw een stuk inzete gebouwd werd.
De volgende rekening van Eiesluis is deze ven 1384/85. Na Pasen 1384 "ghinghen sluusmeesters langhes den dunen, omme te besiene waer noet was van stroo te potene". Na deze jaarlijkse schouwing, pootten de arbeiders 11.500 schoven bij Blankenberge en 22.000 bij Heist. We kunnen echter niet uitmaken of dit stro in de dijk of in de duinen geplant werd.
In het najaar van 1384 hebben de golven de zeewering op twee plaatsen erg afgebroken. Op de zeedijk te Lissewege leverden 79 paarden samen 1.180 "dycdaghe"; 75 "spadeliede van desen werke in Lisseweghe" werkten 1.158 dagen en ze hebben 21. 800 bundels "stroe verwrocht ten selven werke”. Te Blankenberge hebben 47 paarden 867 "paerd daghe" geleverd, 47 spadelieden presteerden 805 dagen, "tstroe" bedroeg 30.600 schoven.
Rond Kerstdag dreigde een storm, want "na kersavent so waren sluusmeesters up den dyc om de vreese van den grooten winde ende om de vreese van den lande". Ook in de zomer 1387 hielden de sluismeesters dijkschouwing "ende ghinghen van Blankenberghe totte Heys langhes den dunen, ende besaghen waerd meest nood was ven dikene".
Het vermelden van Duinen in 1384 en in 1387 brengt ons er toe nu over de duinvorming te handelen. Na het leggen van vele inlagen bleef er omstreeks 1380 niets meer over van de oudste zeedijk en was het zeefront van Eiesluis bijna over zijn gehele lengte 100 of meer meter achteruitgebracht. Overal vóór de weerdijk, zoals hij in die periode bestond, was het strand breder geworden. De eerste duinvorming wordt in 1347 bij de Beidsweg gemeld.
Circa 1380 had de Oudemaarpolder in enkele sektoren nog meer terrein verloren.
Ondertussen heeft de duinengordel zich volledig gevormd, van Blankenberge tot voorbij Heis. Dat de duinen ook reeds ten oosten van Heis bestonden, wordt bewezen door de mededeling dat de sluismeesters rond Kerstdag van 1387 vanuit het Sluishuis "ghynghen lanx den dune oostwaerd". We wijzen er tevens op dat de Watering Eiesluis jaarlijks een salaris moest betalen aan "den duun-herdre", de toezichter van de duinen. Deze post komt voor het eerst voor in de rekening van 1363/64.
De duinengordel was in de meeste sektoren nog in wording en bood weinig hulp bij het afweren van de zee. Hij kon niet beletten dat de weerdijk in de winter 1387/ 1388 op een paar plaatsen beschadigd werd. Te Uitkerke werkten 21 boeren 244 dagen en 37 spademannen 312 dagen. Te Heis werd tweemaal gedijkt, o.a. na Vastenavond. De som van de prestaties is: 86 boeren met 1.193 dagen, 84 spadelieden met 1.099 dagen, 13.200 bundels stro. Het hoge bedrag van het waterschot van 1388, 1389 en 1390 toont aan dat in deze drie jaren de zee onrustig was en dat de watering veel herstelwerk op te knappen kreeg.
Dank zij de rekening van 1389/90 maken we nog beter kennis met de groeiende duinen. Op de maandag vóór O.L.H.-Hemelvaart van 1389 "waren de sluus-meesters verghadert te Heys, ende van danen ghinghen sy tot Blankenberghe, ende besaghen iof t noot was van potene omme t behoud van de dunen". Vervolgens hebben de werklieden 8.150 schoven "ghepoot van der vierboete te Blankenberghe toot Olivliete" en 6.450 schoven "van vóór Olivliete tot vor de Panne behoosten Heys".
In de winter 1389/90 trad de zee aanvallend op. Enkele stormvloeden hebben veel dijksektoren zwaar beschadigd en zeer veel aangewonnen zand weg gespoeld. Dit alles vertelt ons de ontvanger in twee uitgebreide nota's.
De eerste nota luidt: "s dunderdaghes voor Vastenaonde so waren de sluusmeesters te Heys, ende ghinghen van danen toot Blankenberghe Omme te bescouwene den zeedyc iof hi eneghe noot hadde van boetene; doe vonden zij den dyc te vele steden zeere ghecranct, ende dochte hemlieden noot synde van dikene omme de vreese, die sy hadden ieghen de sprincvloede, die ghemeenleke in maerte pleghen te commene".
De watering liet twee dijkwerken uitvoeren: 1° - "eerst paertdaghen in Huutkerke" 38 paarden met 401 dagen, 52 spadelieden met 544 dagen, 7.900 schoven; 2°- 63 paarden met 686 "paertdaghe te Heys" , 84 spadelieden met 853 dagen, 9.600 schoven.
De tweede nota meldt dat omstreeks dezelfde tijd 4.650 bundels stro gepoot werden "in diversen tyden, daer t meest noot was, van der vierboete te Blankenberghe hoostwaerts". De ontvanger verantwoordt dit werk als volgt: "omme dat t sant zeere was afghevloeyt van den dunen, so dochte den sluus-meesters orborlyc, dat men pootte om t sant te scuttene als t vloghe".
De watering begon in te zien dat de jonge duinenrij een voordeel kon zijn voor de zeewering. Het bestuur besteedde werk en materiaal aan het onderhoud van de duinen. Door het poten van stro probeerde men het vliegende zand vast te houden. Ten oosten van Heys echter, zoals uit het volgende hoofdstuk blijkt, waren de duinen een last geworden voor de polder.
10. De Inlage van 1394
In de tweede helft van de 14e eeuw was de oudste zeedijk van de Oudemaars-polder ongetwijfeld over zijn gehele lengte door een nieuwe weerdijk vervangen. De rekeningen uit de jaren 1370-1390 hebben ons geleerd dat ook deze nieuwe zeedijk herhaaldelijk door de golven zwaar beschadigd werd. Vooral de sektor tussen de Oudengemse Weg en de Beidsweg kreeg het "dikene", het “boetene" en het "potene" geen einde.
Het genoemde deel van de zeewering werd tenslotte onbetrouwbaar. Het Water- schap Eiesluis nodigde het bestuur van het Brugse Vrije uit om de zieke weerdijk te schouwen. Acht schepenen bevonden zich op 1 april 1394 "buten der stede van Blankenberghe an die oostside van der Galghe". Ze zagen dadelijk dat het nodig was "eenen niewen zeedyc te makene beoosten der Galghe van Blankenberghe, omme t behout van den lande ende omme de zee buten dike te houdene" (14).
De schepenen van het Vrije waren niet tevreden met een stukje inlage. De voorziene nieuwe dijk moest in het geheel 1.476 roeden (5.680 m) lang worden, d.i. de afstand van de Galg van Blankenberge tot de Zeesluis van Eiesluis. De dijk zou in drie stukken gebouwd worden.
Het eerste stuk was 214 roeden lang en moest vóór augustus afgewerkt zijn. Het westpunt werd gesteld op een perceel van Wouter Staessin, het oostpunt op een perceel van Clais Riquaert. Tussen de oude en de nieuwe zeedijk moesten drie armen van 34 R opgeworpen worden: een op het westeinde, een op het oosteinde en een halverwege.
Na het beëindigen van dit werk, zou het tweede stuk inlage volgen. Het moest aansluiten bij het eerste stuk en 1142 R. verder oostwaarts lopen. Het aantal dwarsarmen zou later bepaald worden. Het derde deel, 120 R. lang, sloot aan bij het westeinde van het eerste stuk. Ook hier was het aantal armen nog niet vastgesteld.
We hebben nu reeds een paar keren opgemerkt dat in de verloren strook tussen de oude en de nieuwe dijk, op een afstand van 100 tot 200 R. van elkaar, dwarsarmen gebouwd werden. De reden van dit werk is duidelijk. Bij het begeven van een stuk oude dijk werd voorlopig slechts een deel van de verloren strook door de zee overspoeld. De zijarmen beperkten de stromende werking van het water. De breedte van de tussenzone is waarschijnlijk gelijk aan de lengte van de dwarsarmen min de breedte van de inlage: 23 roeden.
De inlage van 1394 moest 11 roeden breed zijn, zoals die van 1347 en die van 1352. De armen waren breder: 6 R. met aan de beide zijden 1 R. berm. Te oordelen naar het matige watergeschot van 1394, nl. 6 schell., heeft Eiesluis de bouw van de nieuwe dijk nog niet in het genoemde jaar aangepakt. Maar de rekeningen van de twee Hospitalen uit het jaar 1395 en de volgende jaren spreken klare taal aangaande de gewijsde inzete.
De ingelanden van Eiesluis hebben in 1395, behalve een hoog watergeschot, bijna 1 pond parisis per gemet betaald "van den dijke te make ne in de Wateringhe van Heyensluus". En in 1396 was de bijdrage voor hetzelfde doeleinde bijna even groot. Daarnaast heeft de ontvanger van Eiesluis genoteerd dat 55 G. 141 R. "wegghedyct syn in 96".
In dezelfde rekening van 1396/97 lezen we verder dat de Watering Eiesluis en die van Reigaarsvliet samengewerkt hebben om de Groene Dijk te herstellen. De aanleiding daartoe was waarschijnlijk het feit, dat de zeewering van Eiesluis ten oosten van Heis reeds een paar honderd meter achteruitgeweken was. Daardoor lag het noordelijk einde van de Pannedijk, en de daarachterliggende Vardenaars-polder, blootgesteld aan aanvallen van de zee. Hoe dan ook, Eiesluis heeft ongeveer 100 roeden van de Groene Dijk “gekramd” en 3.000 schoven "verdyct ende verpoot in den groenen dyc".
Het herstelwerk van 1396/97 omvat verder 6.375 schoven "verdyct beoosten Blankenberghe in de boetinghe"; 1.000 schoven "ghepoot te Blankenberghe benoorden der Vyerboete also oostwaerd"; 2.000 schoven "ghepoot bewesten der Sluus in den dunen".
Ook in 1397 werd een stuk van de inlage gebouwd, die in 1394 gewijsd was. Deze dijk werd vóór halfmaart aanbesteed. Het terrein, waarop de inlage gezet werd, besloeg 4 Gem. 264 roed., d.i. 1.464 vierkante roeden. In de veronderstelling dat ook deze inzete 11 roeden breed was, dan bedroeg zijn lengte ongeveer 130 roeden.
De inlage van 1397 werd te Blankenberge gebouwd. Immers de watering betaalde in dit jaar een landmeter "van dat hi mat t land, datter ute ghedyct es te Blankenberghe binnen desen iare". En inderdaad de ontvanger van het St-Janshospitaal heeft in 1397 betaald "van den dijke te makenen te Blankenberghe".
In de winter 1397/98 was er, tengevolge van een storm, water over of door de zeedijk gelopen. De sluismeesters lieten een zijarm doorsteken "omme dat water ute te latene, dat in den polre ghevloeyt was". Daarna was het nodig dat "men dikede ende boetede ieghen de zee". De schrijver geeft een lijst van mannen, "de welke ghedyct hebben met paerden, met bruwetten ende met spaden in de boetinghe", nl. 37 boeren met 697 dagen en 91 spademannen met 617 dagen.
De Watering Eiesluis kan ons niet meer inlichten over de zomer van 1398. Toch weten we, weerom dank zij het St-Janshospitaal, dat de gelanden in 1398 dijkgeld betaald hebben omwille "van den dyke te makene tusschen Heys ende Blankenberghe" (15).
Na 1398 heeft de bouw van de inlage stilgelegen tot in 1402. Dit verwonderd ons niet, gezien de herhaalde zware financiële inspanningen van de gemeenschappe-lijke ingelanden.
(wordt voorgezet in volgend nummer)
________________________________________________________
Nota’s:
12. St-Janshospitaal Brugge: Charter nr. 560 (1347)
13. Idem " nr. 612 (1352)
14. Idem " nr. 909 (1394)
15. Idem : Rekening nr. 80 f° 34 r° (1398/99)