Oostkerke
V. Eienbroeke
René De Keyser
Vervolg van: Oostkerke - IV Mikhem
Eienbroeke wordt voor het eerst vermeld in 1187 en wel als Eiebrug. Tot rond 1482 schreef men algemeen Eiebruc. Waarschijnlijk is de overgang naar Eienbroeke er gekomen onder de invloed van de Duitse soldaten die Maximiliaan van Oostenrijk ondersteunden in Vlaanderen tussen 1482 en 1490. Het Duitse “brücke" zal immers gemakkelijk aanleiding hebben gegeven tot het meer Vlaamse Eyenbrouck, zoals in 1554 regelmatig geschreven werd, wat reeds klinkt zoals onze tegenwoordige spelling Eienbroeke. We hebben hier dus een bruggenaam in samenstelling met Eie. Dr. Gysseling ziet in het woord Eie de Germaanse waternaam agjön.
De brug die aanleiding gaf tot het tweede lid, aanziet Dr. Verhulst voor de brug die daar over het Oude Zwin zou gelegen hebben in 1187, en daarop steunt hij zich om te bewijzen dat het Oude Zwin toen reeds was doorgetrokken van Pereboom tot Reigaartsvliet. Ik wil niet beweren dat zulks onmogelijk is, maar om dit te bewijzen volstaat deze vermelding niet. Ik ben vroeger in "Rond de Poldertorens", bij middel van andere feiten, tot het besluit gekomen dat het Oude Zwin nog niet doorgetrokken was. Nu kan bewezen worden, dat er op de wijk Eienbroeke, behalve de brug over het Oude Zwin, op korte afstand van die brug, nog een tweede brug heeft bestaan, die ouder was omdat de waterloop waarover ze lag, ouder was dan het Oude Zwin bij Eienbroeke. Het kan dus die oudere brug zijn die in 1187 wordt bedoeld.
Deze watergang is de Rechte Ader die van noord tot zuid door de Kerkwatering loopt. Hij wordt in 1459 genoemd de Grote Vliet. De Grote Vliet ligt ten westen van Eienbroeke en loopt west van het dorp en van het kasteel, naar de plaats waar vroeger de Scheure en de Municareda samenvloeiden in de afvoerbedding naar de zee, die waarschijnlijk de in 1089 vermelde Budanflit was. Evenals de ader van Steenkin of de Ede bij de Amelinebrug, liep ook de Grote Vliet noordwaarts door, in de Watering van Groot Reigaartsvliet, vóór het delven van het Oude Zwin. (nevens de Heerweg naar Dudzele, op de kaart).
Op de kaart van Groot Reigaartsvliet door Drubbele in 1838, en ook in de oudere ommelopers, is de ader te volgen langs het Rattekot en Arzele naar Stapelvoorde, ten noorden van Dudzele, voorbij het vroegere kasteel van Dudzele, tot in de streek van Ter Doest. Die watergang verdiende dus wel de naam van Grote Vliet, want hij voerde het water van een uitgestrekt gebied af. Hij behoort dus evenals de Ede bij Amelinebrug tot het eerste ontwateringssysteem van het noorden van Brugge, omdat hij afgesneden werd bij het delven van het Oude Zwin dat tot het tweede systeem behoort.
Zeer waarschijnlijk is de Grote Vliet, de Ede of Eie waaraan het eerste lid van Eienbroeke ontleend is. Ook de Ede of Watergang van Steenkin, in het vorige hoofdstuk beschreven, wordt in de ommeloper van 1447, eenmaal de Vliet genoemd, als begrenzing van het 163e Begin van Groot Reigaartsvliet. Noordwest van Eienbroeke liep in de Grote Vliet een ader die kwam van bachten Eiewerve, dat ongeveer 1 Km ten noorden van Eienbroeke ligt.
De weg van Oostkerke naar Dudzele liep ten westen van Eienbroeke over de Grote Vliet en aan de oudheid van deze weg moet evenmin getwijfeld worden; zodat hieruit volgt dat de brug waar die weg over de Grote Vliet passeerde, zeker ouder is dan de brug over het Oude Zwin. Het is heel goed te begrijpen dat men later, toen het Oude Zwin doorgetrokken was tot aan de Bloedlozendijk op Westkapelle, de brug over de nieuwe vaart ook Eiebrug is gaan noemen. De woonwijk behield ten andere haar naam, en de nieuwe brug over het Oude Zwin had meer belang dan de eerste. Daarover moesten immers niet alleen de voorbijgangers naar Dudzele, maar ook die naar Westkapelle, naar het Tiendenhof en naar het Ammanshof.
De wijk Eienbroeke is door de aanwezigheid van het Tiendenhof en ook door het verblijf van de Amman aldaar, ekonomisch belangrijker geweest dan het dorp zelf, en dit overwicht is nog zeer lang nagevoeld geworden. Zelfs na 1316, wanneer de Amman daar niet meer verbleef en nadat de tienden daar niet meer in natura moesten samengebracht worden in de tiendenschuur, werden deze laatsten daar nog telken jare verpacht, wat dan ook elke keer een grote volkstoeloop teweeg bracht. De drinkput die langs de straat lag tussen de Eiebrug, het Tiendenhof
en het Ammanshof, zal wel druk gebruikt geweest zijn door de paarden van de boden die naar de Amman kwamen, en door die van de boeren die naar de tiendenverpachting kwamen. Paarden moesten beslagen worden, wagens die de tienden aanbrachten hadden herstelling nodig, en voermannen hebben immer dorstige kelen of hebben innerlijke verwarming nodig.
Dat alles kon bij Eienbroeke verholpen worden, want de oudste vermeldingen van deze neringen op Oostkerke, komen op Eienbroeke voor. Er woonde een smid, een wagenmaker, en "De Roode Leeuw" (nu Café Eienbroeke) was een herberg en brandewijnstokerij. Later werd ook gebrouwd in de Kroone (nu hoeve J. Tilleman). Zelfs de eerst bekende winkelier Pieter Neyts, woonde in 1658 op Eienbroeke.
Het is slechts in de XVIIIe eeuw, als het Oude Zwin tussen Brugge en Pereboom in verval kwam, dat deze stielmannen zich langzamerhand in het dorp zijn komen vestigen. In de goede oude tijd (?) was Eienbroeke meer bevolkt dan nu en er bestond in de XVe en XVIe eeuw een "O.-L.-Vrouwegild t'Eyebrouck" met een eigen kapelaan.
De taveernen of herbergen op Eienbroeke kenden een goede tijd tussen 1586 en 1648. Dan immers diende het Oude Zwin als bevoorradingskanaal voor de versterkingen, de kampementen en de Cantelmolinie op Westkapelle, Knokke en Sint-Anna-ter-Muiden. Maar die bootslieden dronken dikwijls zonder te betalen, en de rekening die door de soldaten niet betaald werd, viel ten laste van de "Ghemeene prochiaenen" zoals men de gemeente toen noemde. Om dat bevoorradingskanaal te beschermen bestond zelfs "het fort van Eienbroeke" dat vermeld staat van 1628 tot 1640. Het lag waarschijnlijk op de hoge weide tussen de weg naar Westkapelle en het Oude Zwin. Bij elke bezetting van de streek door vreemde soldaten, kreeg Eienbroeke zijn deel. Zo lagen er van 8 maart tot 9 juni 1696 verschillende kompagnies dragonders van het regiment van Markies de Mieremon op Oostkerke ingekwartierd. En de gehele parochie moest bijdragen in de huur van de kamer in de herberg van Pieter Wieme te Eienbroeke, die gehuurd was om er de predikatie voor de soldaten te houden; terwijl in het huis van Pieter Van Horebeke een gevangenis was ingericht.
Maar ook ten dienste van de plaatselijke behoeften vaarde men voorbij Eienbroeke door het Oude Zwin. In 1594 brachten de schippers van Westkapelle latten, roeden en wissen mede om het kerkedak te Oostkerke met stro te herdekken.
En in 1607 bracht Rogier Heinckens, schipper te Westkapelle, hout mede voor de kerk, dat ook te Eienbroeke gelost werd. Ook de 17 voeren schorren of blauwe vloertegels van 14 duim vierkant, om de herstelde kerk te vloeren, werden in
1642 te Eienbroeke door schippers aangebracht. Rond 1675 moet er iets gebeurd zijn dat de Westkapellenaren moeilijkheden veroorzaakte in het varen op het Oude Zwin, want in dat jaar komt een uitgave voor van verteerkosten "in het resolveren over het sas te Peereboom"; maar nadere inlichtingen kon ik er niet over vinden. Nadien vind ik geen schippers van Westkapelle meer vermeld.
Rond de tweede helft van de XVIIIe eeuw zijn de ambachtlieden van Eienbroeke zich beginnen in het dorp vestigen en rond 1800 zal het er helemaal stil geworden zijn bij het afschaffen van de tienden door de Fransen.
Eienbroeke herwon iets van zijn vroegere bedrijvigheid door het aanleggen van de steenweg Koolkerke-Eienbroeke-Westkapelle in 1870, maar het grote verkeer tussen Brugge en het opkomende Knokke, was reeds gewoon om langs de steenweg te rijden die deze plaatsen reeds eerder verbond over Dudzele. Ook de later gekomen stoomtram, elektrische tram en autobus volgden de baan over Dudzele. Die ronde kassijstenen die men van Koolkerke, over Eienbroeke naar Westkapelle had gelegd, hadden zoveel geld gekost dat men, zoals dan gebruikelijk was, de onkosten wilde terugwinnen met doorgangsgeld of barrieregeld te vragen. De houten paal· waaraan het tarief van die barrierrechten bij Eienbroeke werd vastgemaakt, verbrandde in mijn schooljaren "per ongelukke".
Tot voor enkele jaren bakte men op de 2e zondag van oktober Koekebrood aldaar, want dan werd Eienbroeke-kermis gevierd. Het was een drukbezochte wijkkermis waarop de drie herbergen goede zaken deden. Sedert de aanleg van de betonbaan in 1949 is het aantal woningen rond die wijk zeer snel toegenomen.
Maar nu werd de drinkput voor paarden en vee, vervangen door het een eindje verder gelegen, benzinestation. Er vestigden zich in de omgeving ook reeds twee bouwondernemers en er staat al een keurig reclamebord van een iets verder gelegen tuinbouwonderneming. Waar eens de tienden van heel de streek werden samengebracht, woont nu de zaakvoerder van de machtigste Belgische boerenorganisatie nl. de Boerenbond.
De nieuwe baan heeft echter een huisje doen onteigenen, west van Eienbroeke, dat opgericht was in 1811. Gedurende de oorlog 1914/18 woonde daarin Christiaan Bossaert en zijn vrouw Stefanie met hun talrijk gezin. Alle leden van dat gezin werden met de voornaam van hun vader bedeeld: Miel Christiaan , Stefanie Christiaan, enz. Op het einde van de oorlog, in de hongerwinter 16/17 meen ik, had men zelfs Christiaans geit gestolen. Gelukkig was het nevensliggende Oude Zwin, door de Eienbroekenaren het Varretje genoemd, toen nog bijzonder rijk aan paling, die juist in de winter best kon gestekt worden langs een “lomme in het ijs”. De laatste bewoners van dit huisje, de familie Anseeuw, hadden als beveiliging tegen de overstroming in 1944 door de Duitsers veroorzaakt, een dam gelegd rond hun woning. De dam had echter op een nacht begeven en wanneer de bewoners 's morgens ontwaakten kwamen ze met hun blote voeten in het water terecht.
Tegenover dit verdwenen huisje staat de hoeve van A. Standaert-Vande Sompele, en op die hoeve heeft de enige hondenkarn gestaan, die mij op Oostkerke bekend is. Het groot houten wiel waar de hond in liep, was vast aan de oostgevel van het woonhuis. Dat was in de tijd van dè grootvader van Adhemar, Pieter Standaert, die daar dan woonde. En omdat Pieters zonen dan nog klein waren haalde hij alle jare in de oogsttijd een hele wagen "Zuwerlingen" om de oogst te helpen “pekken en inhalen”, want er waren nog geen pikdorsmachines.
De "Zuwerlingen" behoren tot het verleden, evenals de tiendenschuur waar nu koeien vreedzaam grazen boven de grondvesten, terwijl de jeugd van Oostkerke, telkens het vriest, op de schaatsen rijdt rond de wal van de Amman op het Wallant.
Lees verder: De kapel en de Sint-Antoniusdijk te Monnikerede
00000 000000 00000