Verkopen van de geschillen omtrent de tienden van Koudekerke
Jacques Larbouillat
Uit een reeks oorkonden van de Sint-Bertijnsabdij te Sint-Omaars, die het patronaat bezat van de parochie Koudekerke (Heist), blijkt dat er omtrent de tienden van laatstgenoemde, verschillende verkopen en geschillen zijn ontstaan. Geschillen die door de tussenkomst van geestelijke en wereldlijke "arbitren ende effenaers" geregeld werden.
De tienden te Lissewege en Koudekerke waren oorspronkelijk in leen gegeven door de graaf van Vlaanderen, aan Gillebert, ridder en kasteelheer van Sint-Winnoksbergen in Frans-Vlaanderen. Deze tienden werden door deze in 1222 voor 10 jaar verpand aan de Sint-Bertijnsabdij (1). In 1223 liet Johanna, gravin van Vlaanderen deze tienden aanslaan omdat men haar de verschuldigde eer niet had bewezen. Zij wilde wel, ten titel van aalmoes, om haar zielezaligheid te vermeerderen, er gedurende 10 jaar het vruchtgebruik van laten aan de Sint-Bertijnsabdij (2).
De zoon van Gillebert, ook Gillebert genaamd, verkocht reeds vier schoven van de tienden te Lissewege en Koudekerke aan de Sint-Bertijnsabdij in 1242. Alhoewel we geen eigenlijke verkoopakte gevonden hebben, zijn er volgende redenen om dit te veronderstellen:
- In de maand augustus van het jaar 1242 gaven Tomas van Savoie en de gravin Johanna van Konstantinopel, aan Gillebert en Maroie zijn vrouw, de toelating om vier schoven van de tienden der parochies Lissewege en Koudekerke te verkopen aan de abdij van Sint-Bertijns, waarop deze laatste het patronaat uitoefende (3).
- Op 25 augustus van hetzelfde jaar, oorkondigde Gillebert dat hij beloofd had aan de Sint-Bertjjnsabdij, waaraan hij tienden te Lissewege en Koudekerke verkocht had, van 50 pond die zijn grootmoeder als lijfrente had op deze tienden, over te brengen op het “banturf” van Sint-Winnoks-bergen (4).
- In een gelijkaardig document gedateerd van 27 augustus 1242 wordt nog eens deze verkoop vermeld (5).
Het is pas in 1244 op 1 september, dat nogmaals vier schoven verkocht werden (uitdrukkelijk vermeld in de oorkonde) door Gillebert aan Sint-Bertijns (6).
Trouwens uit een scheidsrechterlijke uitspraak van 1411 blijkt dat de Sint-Bertijnsabdij acht schoven bezat van de tienden te Koudekerke: ”Es tewetene dat de vorzeide van sinte Bertins zouden hebben de viere eerste scoven.... ende daernaer de vorzeide van sinte Bertins den zevensten, achtsten, neghensten ende tiensten sco”.
In maart 1246 beginnen de moeilijkheden, want in verband met de bezit-tingen van de tienden te Lissewege en Koudekerke, wordt er een scheidsrechterlijke uitspraak geveld door Jakob, Kanunnik van Sint-Donaas (7).
In augustus van hetzelfde jaar vernemen wij uit een oorkonde, dat er omtrent de schattingen ven de tienden en nieuw ontgonnen landen, van hierboven vernoemde parochies, een meningsverschil was gerezen tussen Gillebert en Sint-Bertijns. Want zij onderwerpen zich aan een scheidsrechterlijke uitspraak (8).
Gillebert oorkondigde op 20 juli 1247 dat hij en de Sint-Bertijnsabdij zich zullen onderwerpen bij beslissing van scheidsrechters, wat betreft de waarde en de prijs van de tienden te Lissewege en Koudekerke, die hij hen verkocht had (9).
In november oorkondigden de scheidsrechters, ridder Boudewijn van Haveskerke en meester Simon Aurélien, de minnelijke schikking die door beide partijen aanvaard werd (10). In dezelfde maand verklaart Gillebert dat hij de prijs van de verkoop heeft ontvangen, gelijk aan de schatting gedaan door de voornoemde scheidsrechters (11)
De strijd om de tienden te Koudekerke staat niet stil, want in 1249 moet Margareta Mols, echtgenote van Ridder Wouter, de tiendenschuur die zij te Koudekerke had opgericht, afbreken, en de tienden die ze ten onrechte geïnd had, teruggeven aan de abdij van Sint-Bertijns (12).
Groot proces in het jaar 1411 (13) tussen de monniken van Sint-Bertijns enerzijds; en de Broeders en Zusters van het Sint-Janshospitaal te Brugge, Hendrik van Meetkerke voor zich zelf, en de voogden van Gillekine van der Vlamingpoerte anderzijds. De reden van het geschil behelst het verzamelen, het bergen in de “tiende scuere”, en het verdelen van de tienden van zekere polders in de parochies Koudekerke en Knokke.
Het is in dit document dat we gelezen hebben dat Sint-Bertijns van zekere polders te Koudekerke en te Knokke, acht schoven had van de tienden: de vier eerste en de zevende, achtste, negende en tiende schoof; “de vorzeide broederen ende zusteren vanden hospitale voorseid, ende Heinric van Meetkerke, de vijfsten ende zesten scoven..., van welken tiensten scove een vierendeel; ende de zelve van Sinte Bertins van dien tiensten scove de drie deel draghende”.
Hoe het Sint-Janshospitaal in het bezit gekomen is van deze “tiendescoven”, en Gillekine van der Vlamingpoorte in het vierde deel van een schoof, blijft tot nu toe een open vraag.
Heinric van Meetkerke, moet zeker een erfgenaam zijn van Wouter van Meetkerke. Deze had reeds in 1388 de vijfde of zesde schoof van een tiende te Koudekerke in leen van de Burggraaf van Sint-Winnoksbergen (14).
Ten einde de twisten omtrent de tienden van “Heyse” te vermijden, gaf Filips de Goede in 1457 “amortisatiebrieven” aan de monniken van Sint-Bertijns (15).
Bronnen
- Les Chartes de Saint-Bertin, door E.H. Dan. Haigneré, 1886, deel 1 nr 620,p 270
- Idem T, deel T, nr 641, p 279,
- Recueil des Chartes du prieuré de Saint-Bertin à Poperinghe et de ses dépendances à Bas-Warneton, éd. F.H. D’Hoop, Bruges 1870, nr 71, p 69.
- Idem 1, deel II, nr 876, p 5.
- Idem 5, nr 70, p 68.
- Idem 5, nr 72, p 71.
- Idem 1, deel II, nr 912, p 25.
- Idem 1, deel II, nr 916, p 24.
- Idem 3, nr 75, p 76.
- Idem 3, Kr 76, p 77.
- Idem 3, nr 77, p 78.
- Idem 3, nr 83, p 87.
- Idem 3, nr 160, p 210.
- Idem 3, nr 149, p 193.
- Idem 1, deel III, nr 3075, p 428.