Dit is een voorlopige ge-OCRde versie zonder verbeteringen.

Staat van Goed van een Boer van het Boerenhof te Heist 1776

Lic. Maurits Coornaert ([1])

  • [LINK] Vervolg van: [1] Vervolg op "Rond de Poldertorens" jg XXVI 1984, p. 13-22.
  1. De Bezittingen van Jan Quintans II en Paschasia Vandeweerde

Paragraaf 2 heeft reeds gemeld dat Jan Quintens II op 27 december 1775 te Heist overleden is. In opdracht van de weduwe en van de schoonzoon, maakte men op 19 en 20 maart 1776 de "staet ende inventaris van alle de goederen, soo meuble als immeuble, baeten, actien ende credieten, mitsgaders commeren ende lasten bleven ende bevonden ten sterfhuyse van Jan Quintens fs Jan Quinten Weyts by Joanne van Houtte, vrylaet van den lande van den Vryen".

Daar Paschasia Vandeweerde op 24 juni 1776 stierf, werd de inventaris op 27 juni 1776 aangevuld. Tenslotte heeft men "de presye meublen ende catheylen (= onroerende goederen) van den sterfhuyse"op 20 maart 1777 definitief gepubliceerd. De in leiding tot de inventaris luidt: "Immeuble goederen by den over leden, met wylent de overledene besittighe (14) ten desen sterf huyse tsaemen in huywelicke zynde, geconquesteert, die alsoo aen den rendant 05) ende drye noch minderjarige moeten volgen, tot dhelft uyt den hoofde van desen overleden hunnen vaeder, ende wederhelft aen de ghewesen besittighe ten desen sterfhuyse"

(f° 8r°).

  1. De_onroerende_goederen
  2. "Eene schoone ende wel behuysde hofstede (=Boerenhof), oost jegens het kerckhof", groot 43 G, "onder gars, boomgaert ende zayelanden" in het 30e,~ 31" en 34e Eie. Er lag o.m. een weide van 6 G in het 34e Eie, belast met de jaarlijkse rente, "die men gelt aen de abdye St. Baefs tot Ghent (zie par. 1). De helft van dit perceel was "een bilckxje, dat door Gillis Tarrasse gepacht word. De genoemde woonde op de hoeve A. Desmidt (16).
  3. "Eene wel behuysde hofstede met den nombre van 38-2-67 R lants (=38 G 267 R), onder gars, boomgaert ende zayelanden daer mede gaende, gestaen ende gelegen ter prochie van Heyst verre zuytoost van de kercke, onder de waeteringhe van Eyensluys, in het 30 en 31 begin". Die hoeve stond'' in de zuidwesthoek van het 30e Eie, langs de Izabellavaart, maar is ca. 30 jaar later verlaten en afgebroken. In het perceel B 390 zit het puin van de gebouwen. De vroegere waterput voor het vee is niet helemaal opgevuld.

3.. Enkele losse percelen: "een behuysde hofstedeken" van 6 G in het 30e Reig. nl. C 350 langs de Sleelmansweg; dit hoeveke is een tweetal eeuwen geleden verdwenen; 5 G in het 9e Reig, een achterleen van Opschote (17), nl. C 249-51 langs de Izabellavaart; 3 G "taillie bosch genaemt de Speelman" (C 437-38) (HE,p. 453); 2-§ G "taillie bosch" in het 28e Eie, C 515-16 langs de Waterstraat(18);

  • G weide in het 33e Eie in Lissewege; daarna vormden 3 0 285 R de achterlenen nr 20 en 21 van "de heerelyckhede van Arzeele"; het Hof te Herzele bevond zich 2 km ten noordoosten van Dudzele.
  1. Uit haar huwelijk met Kornelis Meyers had P. Vandeweerde de volgende onroerende goederen meegebracht: een huis langs de hange Reie te Brugge, "jegens over het Clooster van Sarepten";

"een vette bilckxje" van 3 G in het 26e bg Bazelishoek in Hoeke;

  • G 103 R "vette gars" in de zuidwesthoek van het 69e Reig,in Ramskapelle naast "het barderen huyseken" (WR, p. 373); 15 G in

een hoeve te Oostkerke; "de drye deelen van achte van eenen coornewyntmeulen, huys" en 47 R grond, in het 27e kg van "St.

Jobs polder", ten noordoosten van Lapscheure; maar de echtelingen hadden die 3/8 op 7 augustus 1761 verkocht voor 184 pd„

17 s. 5 ½  gr, (f° 33r° en vlg).

  1. De_roerende_goederen

"Andere baeten van presye meublen ende catheylen van. den sterfhuyse, hebbende de overledene gewesen besittighe ten desen sterfhuyse, met kennesse ende ter presentie van de vooghden, op den 19e en 20 maerte 1776 gedaen prysen ende extimeren door Laureins de Maecker ende Pieter Mareyt, beede gesworne prysers van desen lande (=het Brugse Vrije), alle de meublen, catheylen, graen op de soldere en in de scheure, vruchten, bestialen, ende gedaen labeur van den sterfhuyse, alsmede cleederen ende linwaet van den overleden, geene gesondert nochte gereserveert, uytwysens de acte presye by hun danof geformeert ende onderteeckent alhier gheexhibeert, waervan de leste overledene, gewesen besittighe ten desen sterhuyse, den inhouden van dieren daerby vervat aenveert hebbende, soo worden deselve tot juste liquidatie van de hoirs in desen alhier verantwoort.

"In den Keuken (= winterkeuken) bevonden: angelketen; tanghe viersehippe; blaespype; rooster; drye lampen; twee stryckysers , met hun bouten; drye tafels; veerthien stoelen; twee kooper ketels drye aeckers; twee lauwers; moor ende breckpodt; twee vierketels; twee candelaers; twee toomgebyten; achtensestigh stucks gheleyerswerck; vyf time cannen met een pinte; menagierken met al het theallaem; twee bardels met vierentwintigh tinne lepels; twaelf forcetten; 63 pont roose en hamerthin; een staende staele horloge; een bruyne rebbanck; een spinde; een delle casse; pluyme bedde met syne toebehoorten; gordynnen en rabat, met cleyne muniteyten alles appart gepresen en de stuckx byeen ghebrocht, weerdig tsaemen" 28 pd. 13 s. 3 gr. (19).

"In den platte caemer bevonden: een lidecant met pluymen bedde met zyn toebehoorten; een idem bedde met de slaepinghe; gordynen voor de vensters; rabat; een rebbanck; een kleerkasse; twee tafels; seven stoelen; vyf schilderien: een spegel; eenen twintigh stuckx gheleyerswerck; sesthien pont thin; een fusicque; een kiste; een sluytmande; een wafelyser; yser croone; 3 wynruymers, met andere cleyne muniteyten al appart gepresen"; samen 26 pd. 70 s. 4 gr. (20).

“Op de Hooghcaemer bevonden: een ledecant met pluyme bedde met syn toebehoorten; een kleerkasse; vyf schilderien; drye ta— fels; veerthien stoelen; twee peerdearnassenren; menagierke met wat theallaem; 7 6 stuckx gleyerswerck; 'een spegel; gordynen en rabat; 2 coolvaeten; camervertreck; wat appels; 26 ydel teelen en andere cleyne muniteyten al apart oversien"; samen 78 pd. 72 s. 2 gr. (27).

"In den backkeucken (zomerkeuken) bevonden: trogh; paele; en loete; broodttafel; geernaartngtp pluymen bedde met syn toebehoorten; yser raecke (rakel); een yser pot; een cuype; een angel met een angelketen; keiren (melkkarn) met syn toebehoorten; 2 spydts (=spitten); 2 lantteirens (lantaarns); 2 heymers; twee gronsel messen (groentenmessen); yser latte; een rooster; blecke gietere; drye stoelen; een hantsage; twee cooper pannen en caffoir; een schuymspaen; acht stuckx gheleyerswerck; drye spaen (spaden); wat aerdewerck"; smaen 5 pd. 75 s. 4 gr. (22).

,,In den kelder bevonden: eenentwintig theelen; een cuype met room; vyf aerde potten; drye met swynevlaghe; een met booter; vier ydel cuypen; twee vleeschstanden met ses hondert vyftigh pont swynevleesch, a ses groote te ponde; twee gantieren; kouckyser en braepanne; yser pot; twee steene pullen; een met azyn; seven sacken aerdeappels; ses ydel fresschen, met kleine muni­teyten al apart ghepresen"; samen 26 pd. 7 s. 8 gr. (23).

“Op den solder bevonden: dertigh graensacken; ses seefden; twee vaeten; drye schippen; een ryesaele (=rijzadel) en thoom; een bedde met de spaelinge; een meulenhengsel; een heertyser; rapkoecke (=raapkoek); yser spille en slodt; een (hoop) van tweeenvyftig hoet suycerjoen gepresen by den hoede, a negenthien schellingen thoet; ses en twintigh hoet aver, a vyfthien schellingen thoet; veerthien vaeten eerweten a een pont vyf schellingen thoet; tweeenveertig hoet peerdeboonen, a een pont groote thoet, comt saemen te bedraegen hondert elf pont twee schellingen en negen grooten" (24)

“Op een ander solder bevonden: vierensestig hoet terwe, die gepresen a acht schellingen en ses groote de maete, court te bedraegen" 108 pd. 16 s.gr.

"In  de scheure bevonden: een vleck terweschoven, die gepre­sen a acht schellingen en ses grooten de maete, comt te bedraegen over dertig hoet drye maeten" 51 pd. 12 s. 8 gr.; voorts een clamp suycerjoenschooven, geextimeert negenthien schellingen thoet comt over eenendertig hoet" 29 pd. 8 s.gr.; voorts een clamp peerdeboonen in schooven, gepresen a een pont groote thoet, comt over achtentwintigh hoet ses vaeten" 28 pd. 15 s.gr. (25).

"In het wagencot bevonden: een backwagen met twee Cazanswagens, gelyck die ter marckt en te velde ryden; een bruwette; drye plougen met yser riesters; een yser heeghde met twee houten heeghden; een mollebart; een hoop hout yser; korte en lange ketens; vier nieuwe wielen met vier oude wielen; al de diltepersen en andere prondelinghe al apart geextimeert? samen 39 pd.18 s.gr. (26).

"Int peertstal bevonden dese naervolgende werckpeerden, yder apart gepresen met hunnen amasseure: eerst een baye merrie met een kachtel, oudt negen jaer", 25 pd.gr.; voorts een swarte rnerriepeert, met kachtel, oudt ses jaer", 26 pd. 10 s.gr.; voorts een swarte merriepeert, oudt vyf jaer", 20 pd.gr.; voorts een dryejaersche bayde merriepeert", 21 pd.gr.; voorts een swarte merriepeert mat kachtel, oudt 20 jaer", 12 pd.gr.; voorts een cuype met knechteslaepinghe", samen 1 pd. 13 s. 4 gr. (27) en baye merriepeert,d’oude van acht jaer.        

“In den bilck bevonden: een baeyde dryejaers ruynveulen, 24 pd.gr.; "voorts een swarte tweejaers ruynveulen", 13 pd. 10 s.gr. (28).

“In het koyestal bevonden: een swarte blaerde melckcoe, met een swarte grimmelde,apart gepresen", samen 16 pd.gr.; "een swar­te grimmelde,met een swarte blaerde koye", samen 20 pd.gr.;"een grisde melckcoe, met een swarte blaerde", samen 21 pd.gr.; "twee swarte blarde koyen, appart geextimeert", 16 pd. 10 s.gr.; "een grimmelde koye, met een molde", samen 15 pd. 10 s.gr.; "een Witte koye, met een swarte grimmelde", samen 15 pd. 10 s. groot; "drye tweejaersche verssen, twee bekalft, ider appart gepresen", sa­men 19 pd. 10 s. gr.; "een :Stier met vijf tweejaersche ossen,

*ook in peertstaleen baye merriepeert ,d’ oude van acht jaer", 25 pd.gr.

appart geextimeert", samen 40 pd.gr.; "twaelf dryejaersche ossen, ider appart ghepresen, en byeen genomen zyn tsaemen weerdig" 132 pd.gr. (29).

"Int_jaerlinckstal hevonden twaelf jaerlingen onder ossen en verssen, yder appart oversien", samen 35 pd.gr.; "negen dryhcklinck calvers", samen 3 pd. 12 s.gr.; "voorts in den selven stal: een leere (=ladder); schroobanck; wascuype; vleeschblock; mesplancken; vier greepen (=mestvork); twee messaecken; ses vorcken; cordewaegen; hoy; pelnet; al de diltperssen; wat' ryet; al appart gepresen"; samen 6 pd. 1 s. 8 gr. (30).

“Op de hofplatse bevonden thien mager swyns; seventh!en haenden (=eenden); dertigh hennen; een clamp hoye; een boonvimme, gepresen a vier guldens thondert; negenthien hondert drooghe en groene houten, onder harte en sochte blocken in busschen (=bundels), gepresen a vyf guldens thondert; een meschberrie; een swynsrenne; een hoyespae; asschepudt; een put met wat draf; baillien; thuynen en vermaecken; alles apart oversien"; samen 43 pd.15 s. 4 gr. (31).

"Op dander hofstede gebruyckt door de besittighe, bevonden:

Op den solder; sevendertigh hoet seven vaeten terwe, gepre­sen a acht schellingen ende ses grooten de mate; elf hoet een : . maete suycerjoen a negenthien schellingen thoet; een fatho; een kiste; een vat; schippe, een spae; angelketen; blaespype; klyfhamer en weggen; een bille; comt tsaemen" 76 pd. 13 s. 10 gr. (32).

"In Koyestal bevonden een grisde melckcoey", 6 pd. 10 s.gr.; twee vyfjaersche ossen, yder appart gheextimeert", samen 32 pd. 10 s.gr.; "Vier twee jaersche verssen, yder appart oversien",samen 16 pd.gr.; vier jaerlingeen onder ossen en verssen™, samen 8 pd.gr.

"In de scheure bevonden: een vleck terwe schoven, die ghepresS1 a acht schellingen en ses groote de maete, comt te bedraegen over seventwintig hoet vyf vaeten", 46 pd. 19 s. 3 gr.;"een clamp suycerjoen schoven, gepresen a negenthien schellingen thoet, comt over eenentwintig hoet vyf vaeten" 20 pd. 10 s. 10-ggr. ; "de vitsen gepresen a seven schellingen de maete, comt over seven hoet vyf maeten en half", 10 pd. 15 s. 3 gr.

“Int wagencot bevonden: Cadzandsche wagen; een wyntmoelen;

een leere; een back; een greep en messaeck; een schippe; al de diltepersen, met wat hoye; al apart oversien"; samen 12 pd. 10 s.gr. (33).

"In den bilck bevonden: een tweejaers swart merrieveulen", 14 pd. 10 s.gr.; "een swart jaerlinck merrieveulen, met een hengstveulen, apart oversien", samen 15 pd. gr.

"Labeur en zayegraen": 11 G "braecke vant jaer 1775 ghevalt met twee peerden, en viermal met drye peerden, en besayt met suycerjoen, comt over labeur en zayegraen" 42 pd.gr.; 40 "brae­cke van den selven jaere, gevalt met twee peerden, en viermal met drye peerden, en besayt met terwe, comt over labeur en sayegraen" 17 Pd. 12 s.gr. (34).

“comt alhier pacht en oncosten der geseyde twee partyen braeckelanden gelegen hebbende ten soomer saysoene 1775? danof de oncosten prochielasten ende de gonne wesende in pachte het selve jaer, verschenen Bavo (=1 okt.) 1775, hiernaer in has­ten te brengen". Van de vermelde 11 G braakland behoorden 5 G 28 R aan de kerkfabriek van Heist en "dheer Blanckaert". Het pachtgeld van die partij bedroeg 5 pd. 11 gr. per jaar. Verder pachtte het sterfhuis 4 G van de kerkfabriek, tegen 3 Pd. 1 s. 9 gr. per jaar. De rest van het braakland was " proprieteyt van den sterfhuyse".

De bovenvermalde "oncosten" voor de 15 G braakland samen beliepen 10 s. 1 gr. per gemet.

"Voorts 6 G boonstoppels gevalt met twee peerden, en eens met drye peerden, en besayt met terwe, comt over labeur en saye­graen" 12 Pd. 18 s.gr.; 9 G "boonstoppels en vitsestoppels gevalt met twee peerden, en eens met drye peerden, en besayrt met terwe, comt over labeur en sayegraen" 19 pd. 7 s.gr.

"Voorts over aerbeytdloon van seven dagen en alf mesch te voeren met drye getrecken peerden; hondert en vyftigh roeden gegrypt; twee dagen gemolt met een getreck peerden; 293 roeden reegrachten ghedolfen a twee groote de roede; 30 roen koegracht gedolfen a vier stuyvers de roede", samen 19 pd. 18 s. 10 gr. (35).

“Wynterlabeur: 6 G gevalt met twee peerden en gewynterheert met drye peerden, comt over labeur" 6 pd. 8 s.gr.; 5 G "gevalt met twee peerden, en eens met drye peerden, comt over labeur"  5 pd. 6 s. 8 gr.; 11 G "gevalt met twee peerden en eens met drye peerden, comt over labeur" 11 pd. 14 s. 8 gr.; 12 G 100 R "gevalt met twee peerden, en niet geslecht (geëgd), comt over labeur" 4 Pd. 2 s. 2 gr.; 2 G "gevalt met twee peerden, en eens met drye peerden, en geheert met vier peerden, comt over labeur" 3 pd. 13 s. 4 gr.; "voorts bevonden beth dan een gemet bosch, aen den selven sterfhuyse competerende, van doude van vyf jaer schooten, dat gepresen by den gemete is weerdig 12 pd.gr. (36).

“De linwaeten van tmenagie:seven paer laeckens; ses bonte tafeldoecken; elf serveeten; vier hammelaeckens; drye bonte en twee grouwe hantdoecken; twee paer gordynen; drye schouwkleets; al apart oversien"; samen 5 pd. 7 s. 4 gr. (37).

“De cleederen en de linwaeten van den overleden: achthien

hemden; drye witte alsdoecken met een zyden; twee verstine vesten twee calmanden hemtrockx; een laecken veste met een dagh casacke; drye broecken; vleeschcoleure veste; sluysche serse casacke en veste en broeck; een blauwen laecken casacke; een samagie veste; twee capoten; twee hoen; drye paer cousen; twee schoen; een paer mutsen; een neusdoeck; al appart ghepresen, ende de stuckx byeen gebrocht"; samen 18 pd. 4 s. 6 gr. (38).    (f° 43v°-58v°)

  1. De Kostbaarheden van_Paschasia_Vandeweerde

Het derde deel van de bezittingen dateert van 27 juni 1776, en luidt "anderen baete van contanten gelde ende juweelen, als medebaeten van inschulden ende goetvinden van de sterfhuyse:

Hebbende den rendant ter presentie van zyne medevooght, als oock de oudtste weese, mitsgaders ter presentie van den heer pastor van Heyst ende voorder getuygen, tsaemen den inventaris geteeckent hebbende op den 27 juny 1776, als dese gewesen besittighe daeghs te vooren was begraeven, heeft hy rendant met de sloters van de cassen, die hy ter overlyden van dese gewesene besittighe met hem tzynen huyse genomen hadde, geopent.de cassen alwaer in eene casse gesepareert van haere eyghe penningen, soo de weesen en kinderen in desen te kennen gaeven te zyn de pen­ningen vant sterfhuys van hunnen vaeder, als de overledene hunne moeder besittighe ten desen sterfhuyse die neit hadde overgetelt int doen de presye, nochte daervan eenighe hadde vermindert, soo als de kinderen en weesen van hunne overledene moeder hadde vernoomen.

Bestaen.de de selve in: ses dobbel fransche guineen a acht croonen yder; een enckel guinee a vier croonen; een croone; tsaemen dryenvyftigh fransche croonen doende" 24 pd. 45 s. 9 gr. "wisselgelt"; voorts acht fransche croonen en alf doende" 3 pd. T9 s. 4 gr.; "sesendertig koninginne croonen en achtensestigh halve croonen doende" 34 pd. 40 s.gr. wisselgeld; "een alve souverain met andere cleyngelt tsaemen doende" 2 pd« 45 s. 5 gr. wisselgeld; alles samen 62 pd. 19 s, 6 gr. wisselgeld; "gereduceert in courant bedraegende" 73 pd. 9 s. 6 gr., "die alsoo alhier door den rendant alhier worden gebrocht" (39).

"Gevende den rendant te kennen, dat desen overleden wylent geweest hebbende rendant ende uytreedende de gemeenen sterfhuyse van Carel Bulcke ende Isabelle Meyers, ter welcke sterfhuysen behoorende diversche juweelen, door den silversitiet Sr. Ryelant gepresen, die in de venditie niet en hebben connen vercocht wor­den, als tot de presye niet gegolden, soo dat den overleden deselve heeft aanveert, ende danof het import by den staet van goede ter gemelde sterfhuysen van f° 14 tot f° 47 verantwoort, wanof ter overlyden van desen overleden. noch in wesen ende onvercocht waeren eenighe stuckx, die als eene gemeene baete aen de gemeensaemheydt te verantwoorden doet.

"Bestaende deselve conforme aen den presyebrief van den gemelden Ryelant in: een goudde slottre wegende 3 eng. 4 als weerdig" 4 pd. 2 s.gr.; een diamanten rynck met seven steenen (2 pd. 5 s.gr.); goude trouwrynck wegende 4 eng. (4 pd. 8 s. 6 gr.); goude mooderynck wegende 3 eng. (ipd. 9 s.gr.); schaere met silverhoogen keten en haeck" (1 pd. 48 s.); silver naelde wegende 47 eng. (9 s. 40 gr.); een senteurgispe (=ceinturegesp) wegende 4 3/4 eng. (42 s. 6 gr.; een paer gispen wegende 4 onze 7 engelschen (45 s. gr.:); een vingeroet; twee paer cnopkens en rietnaelde, tsamen wegende twaelf engelschen ( 6s. 6 gr.); een kerckeboeck met silver beslagh (1 pd. 6 s.gr.); een paer gispen met stale platen (47 s.gr.); een paer idem coussebantgispen (9 s.gr.) gebrooken beugels met anders" (7 s.gr.); alles samen 43 pd. 5 s.

4 gr., "die alsoo alhier ten fyne van liquidatie in eene gemeene baete worden gebrocht" (40). (f° 59r°-63r°).

 

  1. De vereffening van het sterfhuis

Het hoofdstuk 2 van de staat van goed somt de "commeren ende lasten van den sterfhuyse" op. Boven zagen we reeds dat de overledenen in het geheel 133 G bezaten. Dank zij de posten, die de belastingen van het Vrije, het Kanunnikse en de parochies bedoelen, komen we te weten hoeveel gemeten grond Jan Quintens II in het geheel uitbaatte. De genoemde betaalde: 10 s. 1 gr. per gemet "uytsent en hinnecosten van het gebruyck" van 186 G in de parochie Heist; idem belastingen op 8 G in de parochie Ramskapelle; 7^s.gr. per gemet op 10 G 295 R kanunnikland, "wesende de kercke bilck ter prochie van Heyst" (HE, p. 428). Het totaal van het gebruik bedroeg 205 G. Van dit cijfer moeten we de 3 G aftrekken, die G. Tarrasse in pacht had. Tenslotte blijkt dat Jan Quintens II, 75 G pachtgrond gebruikte.

Daar J. Quintens lid van de schuttersgilde was, voldeed het sterfhuis 3 s. 4 gr. aan Pilip Lems, "deken van de Oudemans St. Sebastiaens gilde in Heyst, over geteeckende doodtschult van den overleden" (41). Op 22 april 1776 had men 3 pd. 3 s. 4 gr. betaald aan de berijder Heems, "over deckgelt geseydt hengstgelt van de merrien".

De overige uitgaven slaan op het overlijden van J. Quintens: 12 s. gr. aan chirurgien J.B. Deloose, "over visiten en medicamenten aen den overleden in zyn doodtsieckte"; op 21 januari 1776 2 pd. 3 s. 8 gr. aan Frans Vandermeiren, koster van Heist, "over clocke luyden, costerele diensten en anders ten dienste van den uytvaert, begraven en anders voor den overleden"; 3 pd. 2 s. 8 gr. aan Ignatius Bockstael, pastoor van Heist, "over pastorele diensten ende het celebreren van missen voor den overleden".

Hier beëindigen we de opsomming van de baten en lasten. Op de bovenstaande bladzijden hebben we alle nuttige gegevens geciteerd, maar de onbelangrijke posten onvermeld gelaten. Ten­slotte komen we tot de eindafrekening: "Somme totaele van lasten" 416 pd. 5 s. 7 ½  gr.; ende degone van baeten bedraeght" 1.645 pd. 16 s. 2 ½  gr. ; "dus meer baeten dan lasten" 1.229 pd. 10 s. 7 gr. ; "wanof aende gebleven besittighe toecommende d'helft; comt over de wederhelft voor alle d’hoirs ten desen sterfhuyse" 614 pd. 16 s. 3 gr.; "comt alsoo over elckx vierde" 153 pd. 13 s. 9 gr. 18 miten. (f° 86 v°)

Hier kunnen we even het bedrijf van Jan Quintens kort samenvatten. De genoemde boer baatte twee middelgrote hofsteden, een kleine hoeve en verscheidene percelen weide, akkerland en 1 hakhout uit. Hij bewerkte zijn akkers met zes paarden, die alle merries waren. Die zes paarden konden drie koppels vormen. Voor elk koppel was er een wagen, een ploeg, en een eg. De rundveestapel omvatte: 12 melkkoeien; 3 vaarzen; 1 stier; 17 ossen; 12 eenjarige runderen; 9 kalveren. Op het neerhof liepen 10 varkens, 30 hennen en 17 eenden. Op de hoeve langs de Izabellavaart, waar geen gezin woonde, bevonden zich de volgende dieren:

3 jonge paarden; 1 melkkoe; 2 ossen; 4 vaarzen; 4 eenjarige runderen.

De inventaris geeft een overzicht van de hoeveelheden graanschoven, granen, veevoeder en brandhout, zoals die bestonden in de maand maart, d.w.z. op het einde van de winter. Op de zolder lagen hopen gedorsen tarwe, sukrioen, haver, erwten en paardebonen; In de schuren van de twee hoeven rustten een niet nader bepaald aantal bunders tarwe, sukrioen, paardebonen en vitsen.

We ontmoeten de volgende soorten veevoeder: hooi, gesneden stro, draf en raapkoek. Op de twee hoeven beschikte men over allerlei gerief, dat nodig was om de vele aktiviteiten op de velden en op de hoeve zelf te verrichten.

We komen wel niet te weten hoe groot de oppervlakte van het akkerland was, maar we zien wel dat het nog steeds als noodzakelijk beschouwd werd, om een deel van de akkers een jaar te laten rusten. In de zomer van 1775 had 15 G braak gelegen. Die percelen werden enkele keren omgeploegd, om die te zuiveren van het onkruid. Daarna werden ze in het najaar bezaaid. Verder geeft de inventaris aan hoeveel het kostte om een partij land te ploegen of te eggen, en om andere werken te velde te verrichten.

In de kamers van het woonhuis bevonden zich vele voorwerpen, die er nodig waren voor het stoken, karnen, koken, broodbakken, kleden, slapen en wonen in het algemeen. In de kelder waren . ruime voorraden vlees, boter, room en aardappelen voorhanden.

We vestigen echter de aandacht op twee stuks gerief: het garnaalnet in de bakkeuken , en het pelnet in de jaarlingstal.

We kennen niet de beschrijving van een pelnet maar we vermoeden wel dat men met zulk een net paling ving in de waterlopen ronde de bewuste twee hoeven.

In verband met het garnaalnet wijzen we op de omvang van de strandvisserij, die in de 17de en 18de eeuw op vele plaatsen langs de Vlaamse kust beoefend werd (HE, p. 19T-192; 203-211). Totnogtoe konden we te Heist slechts een geval vermelden, nl. een "geernaert vanghster" in 1729 (HE, p. 186). De bovenstaande inventaris bewijst echter dat, evenals te Oostduinkerke, Westende en Middelkerke, ook te Heist enkele boeren de strandvisserij lieten bedrijven door hun knechten.

Hierboven gingen we na hoe groot het bedrijf van Jan Quintens was, en hoe het ca. 1775 uitgebaat werd. Daartegenover stellen we nu het Boerenhof, zoals het ca. 1950 als hoeve bestond en bericht werd. Emiel Goormachtigh bewerkte zijn 29 G akkerland met drie merries. Voor het landbouwwerk beschikte hij over 3 boerewagens; 2 driewielkarren; 2 sleden; 1 aalbak; 5 eggen; 1 saksploeg; 2 eenscharige ploegen (balancen); 1 driescharige ploeg; 1 zaaimachine; 1 ijzeren rol; 1 kuismachine; vanaf 1925 een maaimachine; vanaf 1938 een pikdorser; 70 hooiruiters.

  1. Goormachtigh gebruikte 30 G weide waarin de volgende runderen liepen: 6 melkkoeien; 6 eigen en 6 gekochte kalveren; 12 eenjarige en 12 tweejarige runderen. Op de hoeve waren er 2 zeugen en +/ 50 hennen.

De volgende werktuigen dienden voor het voederen en andere aktiviteiten op de hoeve: 1 kalvermachine; vanaf 1947 1 melkmachine; 1 mekanische boterkarn; vanaf 1925, 1 ontromer; een haverpletter; 1 schromolen; 1 bietemolen; 1 windemolen; vanaf 1925 een kleinere dorsmachine; 2 zakkenwegers; 1 zolderwagentje. Daar E. Goornachtigh naast zijn 3 merries steeds 2 tot 3 veulens en 2 tot 3 jonge paarden bezat, was hij bij de paardenverzekering "Kust en Grens" aangesloten. Op haar hoogtepunt telde die vereniging +/- 400 leden, nu nog een tiental.

  1. Goornachtigh verschafte ons ook toponimische gegevens over zijn eigene en over aanpalende percelen. Daarmee kunnen we ons alfabetisch register (HE, p. 407-468) enigszins aanvullen. Vooreerst de namen van vier weiden:

10 de HOPBILK, 6 G groot, aan de oostzijde van het hof (B 348); daar staan nu de huizen van de Koudekerkelaan, de Oudstrijdersstraat, de Vuurkruisersstraat en de Bondgenotenlaan;

2° de PAARDENWEIDE, 9 G met een grote drinkput, aan de zuidzijde van de Beynestraat; daar liepen vroeger hoofdzakelijk paarden; op die weide staat het spoorwegstation; zie ons register nr 433 en 448: OOSTMAAT en ZOETE PUT;

3° de HEULEWEIDE (A 210-14), 6 G bij de noordwesthoek van de Heulbrug, die in de Heistlaan over de Izabellavaart ligt; was een achterleen van bet Hof van Heis (HE, p. 370);

4° het STERRETJE, 9 G even ten zuidwesten van de Koppesluis (A 143).

De boer noemde zijn stukken akkerland als volgt:

1° het SCHELFHOF, 3 ½ G aan de oostzijde van de Paardenweide; op de westkant stonden de schelven (=stapels) met graanvruchten; 2° de ZES GEMETEN (B 361-66°; 3° de DUIZEND ROEDEN (B 381-82); 4° de E1P GEMETEN (B 467-73; 483); 5° het UILENEST, 4i G (B 374-77); zie nr. 368 van ons register; 6° CLAISSENS LAND (B 459-60; 462), 5 Gemet groot, behoorde wel bij de hoeve, maar was verpacht aan een derde; zie nr. 40 van ons register. E.G. vermeldt verder de HALVE MAAN (B 554), een halfcirkelvormig stukje, dat in 1656 door de Iza­bellavaart afgesneden werd. De laatstgenoemde zes percelen liggen in de ruimte tussen bet Schelfbof en de Izabellavaart. E.G. wijst erop dat het MOLENSTUK aan de noordzijde van de HOPBILK tot 1925 bij de hoeve behoord heeft; zie nr. 227 van ons register.

  1. Devliegher, o.c. p. 62, tekent de plattegrond van het Boerenbof. De hoeve omvat vier losstaande vleugels. Aan de noordzijde staat het woonhuis. De westvleugel was een runderstal, die ca. 50 dieren kon bevatten. Van noord naar zuid, bestond de oostvleugel uit: een varkensstal; een wagenbuis; een paardestal; een hengstestal; een schaapskooi. Aan de zuidzijde bevindt zich de schuur, die nog steeds een strooien dak draagt (42). Van west naar oost bestond dit gebouw uit: de lenteschuur met een dorsvloer en een vlek voor de eerste vruchten; de winterschuur met twee vlekken, en een doorrit met een dorsvloer. De t twee vlekken konden elk ca. 5000 schoven bevatten (43).
  1. Hoe werd een jaargetijde gefundeerd?

Nadat aide eigendommen geprezen en genoteerd waren, alle onkosten van het sterfhuis vereffend waren, en het aandeel van de legatarissen bepaald was, meenden de erfgenamen en de voogden dat de staat van goed volledig afgewerkt was. Toen verscheen Ignatius Bocxtael, pastoor van Heist, en toonde een testament van Jan Quintens II, waarbij deze een hypoteek van 400 pd. gr. vastzette op zijn hoeve. Die som moest jaarlijks 8 pd. gr. interest opbrengen.

"Testament_van_den_overleden_becommen_van_den Heer Pastor van Heyst, sydert den opstel van den voornoemden staet van goede.”

Opden sevenentwintighsten dagh van decembre van den jaere 0ns Heeren Jesu Christi seventhien hondert vyfentseventig, compareerde voor my onderschreven Ignatius Bocxtael, pastor der prochie van Heyst, ende ter presentie van getuygen hiernaer genoemt, Joannes Quintens, fs Jan by Joanna van Houtte, sieck van michaem, maersyn sinnenverstand noch seer wel machtigh synde, gelyok het noch seer wel scheen en bleecke.

Den welcken considererende de broosheydt van s’menschens leven, en hoe datter veele onversients door de doot uyt de weirelt geruckt worden, heeft hy syn selven hiertoe willen bereyden, en onder andere dit syn testament met rype sinnen willen maecken.

Alvooren wilt en ordenneert hy testateur en fondeert een euwigh licht om te branden voor het alderheylighste sacrament des authaers binnen de kercke van Heyst; item datter naer syn to doot alle jaeren eeuwighdeurende sullen gecelebreert worden twee gelesen missen van requiem, de eene voor syne ziele, en de andere voor de ziele van syne huysvrauwe Paschasia Vandeweerde, in ider van welcke missen aen den aermen der prochie van Heyst sal uytgedeelt worden een maete terwe in brooden gebacken; en voor ider misse aen de celebrant sal betaelt worden de somme van thien stuyvers, en aen den coster drye stuyvers.

Tot voldoenighe van dese bovenstaende lasten beseth, fondeert en hipotequeert hy testateur op syne hofstede, huys en landen, by hem actuelyck bewoont en gebruyckt, eene somme van vier hondert ponden grooten croiserende tegen twee ponden grooten ten honderde courant, en losselyck tegen twee ponden grooten courant ten honderde, welcke somme van vier hondert ponden groo­ten bovenschreven jaerelyckx sal uytbrengen de somme van acht poponden grooten courant, waermede de bovenschreven lasten jaerelyckx sullen moeten betaelt worden, en het gonne bovendien overschiet, sal moeten gegeven worden aen de dischmeesters van Heyst, om aen de aerme menschen aldaer uytgedeelt te worden.

En commende daermede tot de generate dispositie van alle syne andere resterende goederen, haeve en erfve, hoedanigh die zyn ende tot wat platse gelegen, heeft hy testateur alle de selve gelaeten ende gemaeckt aen syne kinderen, met liber en vrye dis­positie hun aldus noomende en instituerende voor syne rechte en universle erfgenaemen met vollen rechte en justitie. Begeerende dat dit zyn testament sal achtervolght worden, en syn volcommen effect sorteren, tzy by forme van testament, codicille, donatie mortis causa oft andersints, soo het best can en magh, niettegenstaende eenighe costuymen ofte lantswetten ter contrarie, aen dewelcke hy voor sooveel in hem is, hy is derogerende mits desen.

Aldus ghedaen ende gepasseert binnen de prochie van Heyst desen 27 decembre 1775. Den testateur gevraeght synde of konde schryven, heeft ghedeclareert dat hy tegensoordigh niet schryvan en konde, mits debiliteyt en geweldigh beven, en heeft nochtans dit eygenhandight onderschreven hantteecken geformeert "Jan Quintens" onleesbaerelyck gheschreven.

De getuygen gevraeght synde ofsy konden schryven, hebben geantwoort jae, en dit eygeenhandigh onderteeckent, ons onder­schreven present, Gillis Terrasse, Joseph Baervoets; ita est quod attestor Ignatius Bocxtael, pastor in Heyst. Naer colatie deser gedaen jegens de originele, die bekleet is met eenen zeghel van ses guldens, is dese bevonden daermede te accorderen; quod attestor, ende was onderteeckent: Ignatius Bocxtael, pas­tor in Heyst". (f° 78r° 82v°)

De uitvoering van deze "uytterste wille" werd echter enige tijd uitgesteld, daar Jan Bulcke liet noteren, dat "hy rendant voor als nogh niet het minste gedaen, als daertoe noodig zynde de affectatie ende belastinghe te gebeuren voor schepenen ter notarie van desen lande (= Brugse Vrije), waertoe de noodighe author!zatie sal loeten becommen alle het gonne tot rekeninghe piigative is blyvende onverleth". (f° 83 v°) Die zaak blijkt daarna wel door het Sc'hepenkollege geregeld te zijn (44).

Met de jaarlijkse interest van het aangehaalde testament moesten de volgende diensten bekostigd worden: een gedurig licht branden voor het H. Sakrament in de kerk; een jaarlijkse gelezen mis voor de zielerust van Jan Quintens II, en een voor zijn vrouw na deze missen een hoeveelheid brood, gebakken uit een maat tarwe, uitdelen aan de armen van de parochie; per mis een vergoeding van 10 st. aan de celebrant en 3 st. aan de koster. We kunnen de fundatie van Jan Quintens II vergelijken met die van zijn zoon en die van zijn kleinzoon, dank zij het feit dat L. Devliegher, o.c. p. 58-59* de tekst van hun grafzerken gepubliceerd heeft.

  1. Jan Quintens III, gehuwd met Maria Dewitte, overleden op 5 maart 1833, heeft "gefondeert voor eeuwig een jaergetyde ten laste van den Disch dezer gemeente; s'avonds en s'morgens een alf ure geluyd met de klok; 24 steen (45) terwemeel gebakken in brood voor de armen; daegs daernaer een gelesen misse; waervooren ge­fondeert is 30 guldens Nederlands s'jaers op 6 gemeten gars in Lissewege; voorts 4 gerecommandeerde gelezen missen s’jaers

ten laste van de pastorie dezer gemeente, gefondeert op den grooten hof (46) by het kerkhof".

  1. Jakob Quintens, gehuwd met Johanna Dhondt, overleden op 16 november 1858, heeft "gefondeert voor eeuwig een jaergetyde ten laste van den Disch dezer gemeente, op den eersten maendag naer 16 juny; s’avonds en s'morgens een'alf eure geluyd met de klok; 24 steen terwemeel gebakken in brood voor den armen; waervoor gefondeert is 63 francs s'jaers op 6 gemeten en 6 roeden maeygars en zaeyland in Heyst, west van de kerke".

VERWIJZINGEN :

  1. De uitgang -ege/ige duidt een vrouwelijk beroep aan;vgl. hergherege, besemmakeghe, lateghe, wasscheghe.
  1. Larousse: rendant= celui qui rend un compte; de bier bedoelde rekening werd voorgelegd door Jan Bulcke.
  1. In onze bijdrage "De boekhouding van een Heistse boer uit de XVIIe-XIXe eeuw", R.d.P. 5e jg. p. 24-32, bespreken we Gillis als een vooraanstaande schapeboer.
  1. HE, p. 375, en de letter U op de Toponimische Kaart.
  2. De parochie Heist kende eerder weinig bebossing; alleen in de zuidoosthoek werden enkele percelen beplant.
  1. De Bo 357: hangel, haal, beugel; idem 39: aker, "een koperen vat met ijzeren hangsel, zonder deksel; idem 598: lauwer, "koperen ketel om melk te dragen"; idem 332: gleierwerk, "vaatwerk van fijne witte aarde, met tinasch verglaasd; idem 748: pinte, "eene vochtmaat die fr. pinte heet; bardel, bard, berd, boord, plank; rozenen hamertin droegen respektievelijk" een roos eh een hamer als kenmerk; De Bo 795: rebbank, aanrechtbank; spinde = etendkast; idem 7 94: "de. lie, soort Hoorsch hout;wordt 00k grienenhout genaamd"; idem 908: rabat, "strook stof die hangt om de hemel of de voorsponde van een bed, of over het mantelhout van schouw".
  1. Een platte kamer bevindt zich op het gelijkvloers; De Bo 292: "fuzike, vuurroer, geweer; idem 835: "rummer, roemer, kelkvormig glas of beker om wijn of likeuren te drinken".
  2. Een hoogkamer bevindt zich boven het keldergewelf; de harnasseuring is het-trektuig van een paard; De Bo 7 725 : "vertrek, kakhuisje, aisement, gemak".
  3. Een trog is een kneedbak voor de brooddeeg;De Bo 709: pale, "platte houten schop om het brood in den oven te schieten"; idem 564: loete,"bij bakkers, ijzeren ovenkrabber"; idem 536: lat,"een keukengerief van blinkend ijzer of koper waaraan een schup, de tang, de rooster, de blikken sulferdoos, enz. aan hangen"; Verwijs -Verdam III, 7706: chauffoir, komfoor, vuurpan.
  1. Vlage of vlakke is ingelegd varkensvlees, vooral hoofdvlakke; De Bo 944: stande, "een staande vat uit duigen vervaardigd, van onbepaalde grootte, doch altijd hoger dan wijd";idem 297: gantiere, "houten gestoelte waar een ton bier of wijn op rust in den kelder, anders 00k fontiere genaamd"; idem 600: pulle, "kruik met nauwen hals".
  1. Verwijs-Verdam II, 342: hengsel, weegschaal; idem VII, 2477: sukrioen, "eene soort van gerst, zomergerst"; De Bo 379: hoed, "eene graanmaat die te Brugge omtrent gelijk staat met 7 3/4 hectoliter; er gaan vier maten in eenen hoed";

Dr. J. Mertens wees ons op de "Tresoir van maten, van gewichten, van coorn", die in 7590 te Amsterdam gepubliceerd werd; op p. 96 staat: "te Brugghe... elc hoet 4 maten; mate = 4 quart; elck quart 2 spinten; oock een mate is 2 vaten"; bijgevolg 1 hoed = 4 maten of 8 vaten.

  1. De Bo 883: "eene schuur is gemeenlijk verdeeld in drie deelen het middendeel is de nere of dorsvloer; de twee andere dee­len zijn ruime plaatsen waarin men de graanschoven tast, en heeten winkels of schuurvlekken of schuurvakken"; idem 460: klamp, "vierkante rechtopgaande blok of hoop van aarde, van mest, van steenen, enz.zie Uitk. p. 116: het Klampstuk, een perceel waar steenklampen gehakken werden.
  1. Bruette, kruiwagen, van het Franse brouette; Verwijs-Verdam

VI, 1378: riester, "het strijkbord van den ploeg, het deed van den ploeg dat de losgemaakte aarde op zijde schuift";

De Bo 619: "molbard, een vierkante getuig van hout en ijzer, zonder wielen, plat van boven, en voorzien van onder met eenen ijzeren schepbak, dienstig om te mollen"; mollen, "eenen akker effen brengen met het molberd"; idem 205: dilt, "zoldering van pertsen boven een koeiof peerdestal, enz. dienende om daarop hooi en stroo te bergen"; idem 777: prondeling, "oude kleeren, oud ijzer, enz.".

  1. De Bo 61: baaide, bruinrood bij paarden.
  2. Ruin = gesneden hengst.
  3. De Bo 122: blaarde, "zwart met witte vlekken of wit met zwarte vlekken; idem 241: grimmel, "naam dien men geeft aan eene zwarte koe, die gemeenlijk een wit voorhoofd of witte neus heeft"; idem 619: "mollegrauw, ashkleurig, achgrauw".
  1. Een drinkeling is een kalf, dat nog melk te drinken krijgt; De Bo 879: "schrooling, kortbesneden stroo tot voedsel van de peerden, gfesnijd"; het stro wordt kort gesneden op de schrobank; mesthaak, een haak waarmee de mest uit de stal getrokken werd; Verwijs-Verdam III, 2117: kordewagen, kruiwagen, "elke wagen die geduwd wordt"; 2170: kruden, I kruien, voorduwen.
  1. Vimme/vumme = stapel stro of hout; De Bo 1095: "verkensrenne, groote kooi of soort van houten kist uit riggels, latten of schee’n verveerdigd, waarin men de verkens opsluit, om ze aldus op eene kar te stellen en naar de markt te voeren"; Verwijs-Verdam II, 374: draf, bezinksel; hier gaat het om wat van het bezinksel overblijft na het brouwen; in Rond de Poldertorens 22e jg. p. 25, lazen we verkeerdelijk "drast"; daar werd wel de draf van de brouwerij bedoeld; de termen tuin en vermaak beduiden beide de omheining van een weide of boomgaard.
  2. De Bo 276: "fatouw, soort van zeef, 00k trezelaar genaamd" idem 1025: trezel, graanzeef; de kliefhamer, de wiggen en de bijl dienden om hout te klieven of te hakken.

33* De Bo 1209: "windemolen, eene schuurof zoldermolen om graan te winden, kafmolen, windel".

  1. De Bo .1068: "valken, met de valke het land ploegen, slooven, schrijvelen; valke, soort van ploeg zonder wielen om den akker open te breken"; blijkbaar wordt de eenscharige balanceploeg bedoeld.
  2. Verwijs-Verdam IX, 567, vitse, "naam van eene peulvrucht, eene soort linzen"; grippen = greppels trekken; De Bo 799 reegracht, "kleene gracht tusschen vochtige akkerlanden om bet water af te leiden; de reegrachten zijn gemeenli.ik lijk twee voet diep en anderhalf voet greed"; een koegracht is een bredere en diepere gracht, vooral rond een koebilk.
  1. De Bo 256: "eerden, ploegen, akkeren"; wintereerden is een perceel nog v66r de winter omploegen; schote = het opschieten van tallie of hakhout; men gaf een aantal jaren schote aan, omdat een taillebos na zeven jaar schote "ten hauwe" kwam; zie Uitk. p. 54-55.
  1. De Bo 46: "amelaken, tafelkleed, eertijds ook schoonlaken geheeten". 380 De Bo 503: kazak, "jas, gxjpot overkleed voor mannen"; Verwijs-Verdam VII, 163; sege, "licht gekeperde stof"; De Bo 492: kapote, "groote soldatenjas, groote priesterjas".
  1. Uit de geciteerde cijfers leiden we af: 1° een Franse guinee = 4 kronen; 2° een Frans kroonstuk = 9 s. 1/3 gr.; 3° een Frans koninginnekroonstuk = 9 s.gr.
  1. Vandewiele, De Parochie Zwevezele tot 1795, p. 39" 1 pond (gewicht) = 464 gram; 1 ons = 1/16 pond = 29 gram; 1 engelse = 1/320 pond = 1,45 gram; van Dale geeft:Engels
  1. De doodschuld was de som geld, die een lid van de schuttersgilde schonk of beloofde op de dag van zijn inschrijving; dit diende om bij zijn overlijden een begrafenismis te bekostigen.
  1. Coornaert, HE p. 38 :een foto met de schuur, net voordat het strodak in 1965 vernieuw werd p. 34: twee foto’s van het kerkhof van Koedekerke
  2. De indeling en het gebruik van de gebouwen werden ons verstrekt door Emiel Goormachtigh.
  3. RAB, Brugse Vrije, Staat van Goed, 2de reeks, nr 9814.
  4. Een steen = 6 ponden = ca. 3 kg.
  5. Deze hof is de reeds in, 1670 vermelde tuin of "“bogaerdekin" (paragraaf 2).

Afkortingen :

HE     M.   Coornaert, Heist en de Eiesluis.

KZ     M.  Coornaert, Knokke en het Zwin

RAB   Rijksarchief Brugge.

R.d.P. Rond de Poldertorens Uitk. M.     Coornaert, Uitkerke.

WR    M.   Coornaert, Westkapelle en Ramskapelle.

1 pd.gr.= 1 pond groten = 20 schellingen;

1 s. = 12 deniers groten.

1/6 pd.gr. = 1 gulden = 20 stuivers;

1 st. = 2 gr.

Staat van Goed van een Boer van het Boerenhof te Heist (1776)

Maurits Coornaert

Rond de poldertorens
1984
02
067-085
2023-06-19 14:37:15