Sissen de Swies en zijn bedevaarten
René De Keyser
Bejaarde mensen vinden het dikwijls een genot als ze de gelegenheid krijgen om te vertellen uit hun vroeger leven. Wie hen weet te beluisteren, kan veel belangrijke aanwijzingen vernemen over het vroegere dorpsleven. Al zouden wij, mensen van nu, het leven uit “den goeden ouden tijd” als een slavenleven aanzien, toch hadden ze vroeger een groot voordeel op de meesten van ons, en dat is dat ze, ondanks de lange en zware werkdagen, de moderne gejaagdheid niet kenden. Van hetgeen ik aldus vernam van Frans Oreel (geboren te Oostkerke 1874 en er overleden 1959), die een uitstekende memorie had, wil ik een en ander mededelen.
Onze verteller is 32 jaar ‘suisse’ geweest te Oostkerke en werd dan ook algemeen “Sissen de Swies” genoemd. Buiten de kerk had hij geen vijanden, en binnen de kerk had hij geen vrienden. Als de suisse in de kerk was viel er niet te babbelen. Hij is ook lange jaren grafmaker geweest; en hij had in die hoedanigheid Frans Eismoortel, zijn schoonvader, opgevolgd. De triestigste begravingen waren deze van achter op ‘t kerkhof zonder paster, zei Sissen.
Maar we willen liever vooraan beginnen. Sissen is zijn levenswandel begonnen op het kasteel, dat toen aan Cies Mabesoone behoorde. De Mabesoone's waren rijke boeren die op de hofstede van Alois Claeys gewoond hebben. Op het kasteel hadden ze een grote koestal ingericht waar wel 80 beesten konden staan. De rest van 't kasteel was bewoond door twee of drie arbeidersgezinnen die bij de Mabesoone’s werkten en de beesten in de winter ook moesten verzorgen. De vader van Sissen stierf daar van de pokken, als Sissen vijf of zes jaar was. Zoals het toen de gewoonte was bij dergelijke sterfgevallen, werd de man 's avonds begraven, zonder in de kerk te komen. En vermits er niemand dierf helpen dragen, werd het stoffelijk overschot met een kruiwagen vervoerd. Ondanks zijn prille jeugd op dat ogenblik, is dit vreeslijk gebeuren onze verteller voor ogen gebleven tot in zijn laatste dagen.
In zijn jonge jaren ging de Suisse te voet naar “den traveaux”: dat was het zeekanaal helpen delven van Brugge naar Zeebrugge. Gedurende die dagelijkse wandelingen waren er ook wel af en toe rustpozen in de talrijke, tot herbergen omgevormde huizen, waar de delvers voorbijkwamen. Er bestond ook een aan hun werk aangepast liedje, maar de tekst hiervan kon ik tot nu toe niet verkrijgen.
De zondagse ontspanning werd voornamelijk gevonden op de krulbolbanen, prijskampen op de bolbaan werden na de noen aangekondigd door een rond het dorp trekkende trommelaar. Om in het muziek van Pastoor Van Den Driessche mee te blazen, schijnt Sissen echter niet te vinden geweest te zijn, alhoewel hij er wel toe kwam een liedje te zingen bij een glaasje bier.
De grote gebeurtenis van het jaar was de dorpskermis. Ze begon de zaterdagavond in het scheerhuis en eindigde de woensdagmorgen bij het vervangen van de zondagse kleren met de werkkledij.
Er waren echter zondagen dat het er treffelijker aan toe ging. Zo vertelde de suisse mij in zijn laatste levensjaar ook over de jaarlijkse bedevaart van een groepje Oostkerkenaren naar Wijngene.
Sissen vertelde alzo:
“ Mijn stiefvader Seppen De Smedt had in zijn jonge jaren lange ziek geweest. Hij is genezen gerocht met een belofte te doen. En sedertdien ging hij alle jare gaan dienen naar Antonius te Heist, naar Magriete te Knokke, naar Livinus te Westkapelle, naar Cornelius te Lapscheure, naar ‘t Kruis van Damme, naar Lenaart te Dizele en naar Onze Vrouwe van Assebroeke. Hij vertelde dikwijls dat er op een keer vier jonge mannen op een Klaaikermesse te Westkapelle, St-Niklaai begraven hadden om er de zot mee te houden en dat ze eer dat jaar tenden was, alle vier dood en begraven waren. Hij ging ook alle jare naar Wingene gaan dienen. Als mijn stiefvader ouder wierd, begon hij hem dat te ontzien en ik zijn dan beginnen meegaan in z’n platse. Ik he’n den eersten keer mee geweest als ik 17 jaar was. We waren altijd met tienen of twaalven: ikke, Ko Cromeecke en z’n vader, Sissen Van Loo, Omere Ameele, Djostje Lootens; Jan-oom m’n vaders broere was ook dikwijls mee. En Nathalie, de zuster van Louis Van Poucke de wagenmakere, ging ook altijd mee. Ze was getrouwd mee Pol Cassel en dat was de taaiste van al. Ze ging den zaterdag eerst naar de mart in Brugge en ze was maar achter de noene thuus. En ‘s avonds ten tienen zetten we aan naar Wingene. Dat was altijd den eersten zundag van meie. Nathe kwam altijd een einde achter: ‘k peize dat dedie las onderwege. Ons eerste statie was bij De Brune’s in ‘t Haantje nevens den Jambon in de Spanjaarstrate. Jantje De Brune is ook ne kee meegeweest maar hij had er genoeg van: z’n voeten waren kapot omdat hij ze niet ingesmeerd had met keerseroet lijk wieder. Van daar gingen we voort al de Katelijnestrate, over Ooskam en Hersberge naar Wingene. Dat was zes euren gaan. Snuchtens ten vieren waren we daar, maar in ‘t passeren hadden we nog eerst geten in de Schare. ‘t Was ton messe en ommegank en er waren daar vijf pasters. Ze dienden daar voor al da je nodig had, gelijk waar dat ‘t zeer deed. Daar achter gingen we nog een kee rond de kramen en de koten gaan kijken want het was daar kermesse en der stond daar van alles. Maar we bleven nie lange, want tegen ‘s achternoens ten tweeën waren we were thuus. Er waren er dikwijls die op hun blote voeten werekeerden want het zand kon dan al warm he’n in ‘t zuden. Ik zijn den enigsten die nog leve van dedie die meegingen. Mijn stiefvader kon nog beter gaan of ik. Hij is in z’n tijd dikwijls te voete naar Halle geweest. Dat was haast altijd voor een ander dat hij ging: vo mensen die dat beloofd hadden en die zelve zo verre nie kosten gaan. Hij wierd dan daarvoor betaald. Hij ging daar drie dagen aan en ‘s nachts sliep hij in boere-scheuren. Hij bleef dan een dag in Halle, en drie dagen om were te keren: dat makt dat hij altijd een weke weg was. Dat zwart kruse dat mijn zuster Romanie nog heeft is er één dat hij meebrocht uit Halle; en hij zei altijd dat Ons Heer ginder in burger buiten de kerke staat, gelijk dat Hij op de wereld was. Kotje De Bel van Damme is ook nog naar Halle geweest. Den dezen sliep in de ruggestikken upt land. Maar sedert dat de velo’s upgekommen zijn, kunnen de mensen zo verre nie meer gaan.”
Dat verhaal stemt helemaal overeen met de werkelijkheid. Volgens E.H. M. English in Biekorf 1958 nr 1, had de bedevaart naar St. Markoen te Wingene, plaats op de eerste zondag van mei en was de beevaartmis die dag wel degelijk te vier uur ‘s morgens. In verband met de bedevarende Oostkerkenaren is er in de bijdrage in Biekorf echter nog een punt dat belangstelling verdient: E.H. Roger Vynagie is pastoor geweest te Wingene van 1771 tot 1818, en hij heeft daar veel gedaan om de verering van St. Markoen in stand te houden en aan te wakkeren, door het altaar van deze heilige te vernieuwen en een kunstig beeld aan de kerk te bezorgen. Pastoor Vynagie kende Oostkerke goed, want hij was er kapelaan geweest van 1764 tot 1769 en hij was geboren te Brugge in 1738. Hij kende zeker ook al die eigenaardige naam Markoen of Marculfus in ‘t latijn, vóór hij te Wingene kwam. Want Marculf de Corte was heer van het kasteel te Oostkerke geweest van 1745 tot een eind in de vijftig; maar hij was ‘seer crancsinnig”. Na zijn dood werd er elk jaar een jaargetijde gedaan te Oostkerke, en kapelaan Vynagie zal daarbij ook nog geholpen hebben.
De stiefvader van Sissen de Swies, Jozef De Smedt, die al van in zijn jonge jaren meeging naar Wingene, was de grootvader van mijn vrouw, en hij was geboren te Oostkerke in 1855 als zoon van Sebastiaan die ook een Oostkerkenaar was. Tussen het sterfjaar van Pastoor Vynagie en het geboortejaar van Jozef De Smedt liggen dus slechts 15 jaren. En ik meen dat die bedevaart van de Oostkerkenaren naar Wingene kan zijn ontstaan onder impuls van Pastoor Vynagie.
Men ging ook uit de omgeving van Oostkerke mede naar St. Markoen, want de grootvader van mijn werkgezel, Jozef Van Pamel die op het fort woonde te Lapscheure, was ook menigmaal naar Wingene geweest, te voet door de nacht, met een olielampje op de borst vastgemaakt, als verlichting.
Is er iemand onder onze lezers die beter weet: sedert wanneer de Oostkerkenaren Sint Markoen gingen vereren?