Oostkerke Ambacht en het Ammanschap van Oostkerke in de 13de en het begin van de 14de eeuw

René De Keyser

Rond 1300 bevatte het graafschap Vlaanderen vijf "goede steden" t.t.z. grote steden met een uitgebreid zelfstandig gezag. Dat waren Brugge, Gent, leper, Rijsel en Dowaai. Daarnevens waren er een aantal "smalle steden" of kleinere steden, dikwijls gedeeltelijk onder de voogdij van de goede steden: b.v. Damme, Monnikerede.

Het graafschap was onderverdeeld in 16 kastelnijen of landelijke besturen. De kastelnijen zelf waren onderverdeeld in ambachten. Bijvoorbeeld: de Kastelnij Kassel bevatte 17 ambachten met 54 parochies.

De Kastelnij Brugge of het Brugse Vrije had daarenboven een speciaal statuut en het vormde eeuwenlang, samen met Gent, Brugge en leper "de Vier Leden van Vlaanderen". Het platteland van het Brugse Vrije was in 1317 verdeeld in 35 ambachten. Wij kennen in onze streek Lissewege Ambacht, Dudzele Ambacht en ook Oostkerke Ambacht. Aan het hoofd van 't ambacht stond de amman. Een ambacht was een bestuurlijke, rechterlijke en financiële instelling, die bij ons onder toezicht stond van het College van Schepenen van het Brugse Vrije (1).

Oostkerke Ambacht wordt, voor zover bekend, voor het eerst vermeld in 1274 (2). Het strekte zich uit op de parochies Oost­kerke, Westkapelle, Lapscheure en Ste-Katelijne-bij-Damme. Een deel van de parochie Heile behoorde er ook bij in 1279 (3). Ook een deel van de parochie Moerkerke behoorde bij Oostkerke Ambacht in 1298 (4), evenals het deel van de parochie Koolkerke gelegen tussen de Reie en het Oud Zwin (5). De delen van de parochies St.-Anna-ter-Muiden, Hoeke en Damme, die buiten de stadspalen lagen, behoorden eveneens bij Oostkerke-Ambacht. Oostkerke Ambacht moet echter reeds voor 1274 bestaan hebben. De amman van Oostkerke bezat immers het schoutetendom binnen de Nieuwe Keure die in 1272 bij de stad Damme gevoegd werd; alsook binnen de smalle steden St.-Anna-ter-Muiden, Hoeke en Monnikerede die respektievelijk stadsrechten verkregen in 1242, in 1250, en vóór 1266. De amman van Oostkerke Ambacht heeft het schouteten­dom binnen deze plaatsen behouden omdat deze plaatsen, vooraleer ze stadsrechten verkregen, behoorden tot Oostkerke Ambacht. Het behoud van het schoutetendom was wellicht een soort schadeloosstelling voor het verlies van grondgebied dat de amman leed bij het verlenen van die stadsrechten. Er is nog een voorbeeld bekend in die zin. Toen Oostende in 1265 uit Woutersmans Ambacht genomen werd, werden aan de ambachtsschout Wouterman uit Gent zekere voorrechten verleend om zijn verlies schadeloos te stellen (6). Het merendeel van de gegevens over het ambacht en over het ammanschap van Oostkerke, worden ook vermeld in 1316, in de tekst waarbij wordt gezegd dat in dit jaar Willem van Lissewege en zijn vrouw Machteld, samen met Zeger van Bonem en zijn vrouw Marie, het ammanschap van Oostkerke Ambacht, dat een leen was van de Burg van Brugge, verkochten aan Louis van Oostkerke (7). Deze tekst vermeldt niet hoe Willem van Lissewege en Zeger van Bonem in het bezit waren gekomen van dit ammanschap. Vermoedelijk waren zij aan elkaar verwant. We denken hierbij dat de vrouw van Willem van Lissewege zou kunnen een zuster geweest zijn van Zeger van Bonem.

Het ammanschap van Oostkerke schijnt al vóór Zeger van Bonem in het bezit te zijn geweest van deze familie. Rond 1262 werd tussen Gent en Damme de Lieve gedolven. Magda Cafmeyer schreef daarover het volgende (8): "Het graven van de Lieve bracht niet alleen ontreddering van het waterwegennet, maar bovendien de onteigening van de gronden nodig voor de loop van de nieuwe vaart, de aanleg van een nieuwe hoofdwatergang en andere waterwegen; ook tal van wegen moesten heraangepast worden. Over al deze onkosten reizen moeilijkheden. In 1286 brachten de voornaamste gerechtigden van de Watering de zaak voor de schepenbank van het Brugse Vrije. Onder de eisers was ook de Heer van Bonem, tevens Heer van Oostkerke. Hij verscheen over hem selven ende over die van Sinte Katelinen polre en Brunhals polre ende over die van Hoestkerke die ten ambachte vanden Vrien behoren ende sheren van Boenhem meenters (9) syn’. De zaak werd uiteindelijk aan een scheidsgerecht onderworpen en de partijen stelden zich akkoord op Simon Lauwaert, baljuw van Brugge, als scheidsrechter. Deze sprak uit op 13 juli 1286. Aan de eisers kende hij ten titel van schadevergoeding een bedrag toe, te weten ’den here van Boenhem te syn selves bouf 200 pnd ende sinen meenters 100 pd’..." Tot hier M. Cafmeyer. De Heer van Bonem die in het geschil over de Lieve, in 1286 vermeld wordt, is ongetwijfeld Willem van Bonem die voor het eerst vermeld wordt in 1271 (10). Willem van Bonem wordt voor het laatst vermeld in 1312 , zoals we verder zullen zien.Vermits Willem van Bonem optrad voor de meenters van Oostkerke, was hij zo goed als zeker ambachtsheer van Oostkerke, wat hetzelfde is als amman. Aangezien Willem van Bonem waarschijnlijk kort na 1312 stierf, is het niet zo verwonderlijk dat in 1316 Zeger van Bonem een van de medeverkopers was van het ammanschap van Oostkerke, samen met Willem van Lissewege die vermoedelijk gehuwd was met de zuster van Zeger. Zij verkochten wellicht een deel van hun erfdeel.

Aangezien Oostkerke Ambacht reeds bestond rond 1250 - zoals we hierboven aantoonden zal Willem van Bonem wel niet de eerste amman van Oostkerke Ambacht geweest zijn. Dit ambacht droeg ook niet de naam van Bonem Ambacht, maar wel heette het "Oostkerke Ambacht". De oorspronkelijke hoofdplaats van het ambacht zal dus in Oostkerke geweest zijn. Het ammanschap van Oostkerke was een bediening waarvan uiteraard inkomsten vast waren en het was een leen van het grafelijk leenhof van de Burg van Brugge. In de eerste helft van de de dertiende eeuw behoorde ridder Willem van Oostkerke tot de landadel van Vlaanderen. Hij wordt in de bronnen vermeld van 1219 tot 1247 (11).

Zijn zuster Aelides was getrouwd met Andries, die herhaaldelijk baljuw van Brugge was en die door zijn huwelijk met de dochter uit de familie ’van Oostkerke", zichzelf Andries van Oost­kerke noemde. Vermits hij herhaaldelijk baljuw van Brugge werd, was hij aan het grafelijk hof een gewaardeerd ambtenaar (12).

Het lijkt ons logisch te veronderstellen dat het ammandschap van Oostkerke dus ook in het bezit is geweest van de vooraanstaande plaatselijke familie “van Oostkerk". Ridder Willem van Oostkerke was in 1247 in het bezit van het landgoed Bonem. Hij schonk dit jaar een vrije weg, die door zijn bezittingen te Bonem liep, aan de stad Damme (13). Daartegenover staat dat, volgens een bewijsplaats in 1296, Bonem Polder vermeld wordt als een gewezen bezit van ridder Willem van Bonem (14). In 1297 verkocht die zelfde ridder Willem van Bonem ook de achterlenen van Bonem aan Boudewijn van Dudzele (15). Hoe het ammanschap van Oostkerke en het landgoed Bonem in het bezit van Willem van Bonem kwamen, is niet bekend.

Er is wel een gegronde veronderstelling te maken. De plaatsnaam Bonem (=Boonhem) lijkt ouder dan de in onze streek gekende leden van de familie "van Bonem". Bonem wordt, zoals hoger gezegd, vermeld als bezit van Willem van Oostkerke in 1247, terwijl de eerste vermelding van een 'van Bonem" slechts bekend is in 1271. Karel de Flou vermeldt echter wel plaatsnamen Bonem en personen die zich "van Bonem" noemen, doch die hebben blijkbaar met onze streek niets te maken. In de familie "van Oostkerke" en in de familie "van Bonem’, die vermeld worden rond Brugge, komen in de 13de en de 14de eeuw nogal wat gelijke voornamen voor : nl. Renier, Willem, Zeger, Jan en Niklaas. Ridder Willem van Oostkerke was de zoon van Renier van Oostkerke (16). Van ridder Willem van Oost­kerke zijn twee zonen bekend, nl. Willem en Niklaas (17). Behalve Willem van Bonem, is in de 13de eeuw ook nog Renier van Bonem bekend, die vermeld wordt in 1280 (18). Renier van Bonem wordt nog vermeld in 1285 wanneer hij, samen met zijn vrouw Elizabet en zijn dochter Beatrijs, een rente van 14 pd., bezet op zijn goederen te Loppem, schonk aan de Abdij van Sint-Andries (19). We vermoeden dat Renier van Bonem zou kunnen de oudste zoon geweest zijn van ridder Willem van Oostkerke, en dat hij zich op het landgoed Bonem heeft gevestigd en de naam "van Bonem" heeft aangenomen. Het was in die periode zeer gebruikelijk in de begoede standen, om de naam van  de grootvader of van de vader aan de kinderen te geven. Als oudste zoon van ridder Willem van Oostkerke kon Renier van Bonem, samen met het belangrijk landgoed Bonem ook het ammanschap van Oostkerke Ambacht geërfd hebben.

Indien onze veronderstelling juist is, geeft zij ook nog een verklaring voor andere feiten.

A/ In 1263 namen Willem en Niklaas, zonen van ridder Willem van Oostkerke, samen met een burger uit Damme, de hofstede Keuvele, gelegen te Knokke, in pacht van de eigenaars nl. de Abdij van Vaucelles (20). Uit dit feit valt af te leiden dat Willem en Ni­klaas van Oostkerke er financiëel niet zo schitterend voor stonden en dus nieuwe inkomsten zochten. Deze minder goede financiële toestand kan best het gevolg geweest zijn van het feit dat de door ons veronderstelde oudste zoon, die zich Renier van Bonem noemde, het grootste deel van de erfenis van ridder Willem van Oostkerke, nl. het ammanschap van Oostkerke en het landgoed Bonem in bezit had. Wat volgens de toen heersende gebruiken ook zijn recht was.

B/ Volgens het oudste leenboek van de Burg van Brugge van circa 1330, was Zeger van Bonem in het bezit geweest van een leen op Oostkerke, groot 10 gemet en gelegen noord bij Eienbroeke (21).

Op dit leen ligt nu nog een ronde mote, omringd met water. Ook op het leengoed Bonem te Damme, was er ronde mote omringd met water, die nu nog grotendeels bestaat. De gelijkenis tussen die twee oude bewoningen is te opvallend om er hier geen aandacht aan te verlenen. Mogelijks hebben de "van Bonem"s een woning willen hebben op Oostkerke. Meer nog, misschien was dit zelfs noodzakelijk indien zij werkelijk het ammanschap van Oostkerke Ambacht bezaten. Wij hebben veel vroeger reeds de aandacht gevestigd op dit leen bij Eienbroeke, dat eens heeft toebehoord aan Zeger van Bonem. Dat leen, met de door water omringde terp, lag immers recht tegenover het vroegere Tiendehof van de Sint-Kwintensabdij in Vermandois (22). Daarbij willen we doen opmerken dat ook dit vermoedelijk ammanshof op Oostkerke, langs de oude Spegelsweg lag, zoals we die beschreven hebben in het vorig nummer van "Rond de Poldertorens". Langs deze Spegelsweg lagen meerdere bezittingen van de familie "van Oostkerke". De nieuwe familie "van Bonem" heeft het ammanshof op Oostkerke waarschijnlijk mede geërfd van de familie "van Oostkerke" (23).

c/ Er zijn wellicht nog meerdere bezittingen van de familie "van Oostkerke" terechtgekomen bij de familie "van Bonem". De nieuwe familie "van Bonem" heeft de plaats van waar zij vermoedelijk af afkomstig was, ook niet vergeten. In 1331 bestond er in de kerk van Oostkerke één kapelanie. Volgens latere gegevens was dit de kapelanie van Onze-Lieve-Vrouw-van-Bonem. De kapelanie van Bonem was belast met drie missen per week in de kerk van Oostkerke (24). De naam van de kapelanie wijst er op dat zij gesticht was door een lid van de familie "van Bonem". Deze kapelanie genoot van de inkomsten van belangrijke tiendelenen van de St.-Kwintensabdij. Die tiendelenen lagen echter op de noordkant van het Zwin, op de kant dus waar Oostkerke lag, en niet op de zuidkant van het Zwin waar Bonem lag. Op de zuidkant van het Zwin, in de omgeving van Bonem, bezat de kapelanie van Bonem alleen de Kleine Duimpjestiende, die lag op beide zijden van de Spegelsweg (25). In 1651 brachten deze tienden 44 pd.gr. op (26). De kapelanie bezat daarbij verschillende landerijen die merendeels op de noordzijde van het Zwin lagen, nl. 3 gemet op Oostkerke en ongeveer 20 gemet op Dudzele. Het merkwaardige hierbij is, dat de kapelanie ook nog omtrent 4 gemet bezat te Schoondijke in Zeeuws-Vlaanderen (27). Zoals boven gezegd, kunnen we vermoeden dat ook het bezit van de kapelanie van Bonem herkomstig is uit de familie "van Oostkerke".

Van ridder Willem van Bonem wordt gezegd dat hij tijdens de opstand van de Vlamingen tegen Frankrijk rond 1300, kapitein was van het Zwin, om het Zwin te verdedigen tegen vreemde invallers. Hij heeft ook deelgenomen aan de Gulden Sporenslag in 1302; en hij heeft een rol gespeeld in de hele strijd van Vlaanderen tegen Frankrijk (28).

Ook deze rol paste voor Willem van Bonem als ridder; en als amman van Oostkerke Ambacht kan hij wellicht de strijders van Oostkerke Ambacht hebben aangevoerd. In 1303 schonk ridder Wil­lem van Bonem, samen met zijn vrouw Isabella, enkele van zijn bezittingen aan de Wilhelmieten in Brugge, uit dankbaarheid voor zijn behouden terugkeer uit de Gulden Sporenslag. Wellicht ligt deze schenking aan de basis van de bezittingen die de Wilhelmieten hadden op Ste-Katelijne-bij-Damme, in de omgeving van Bonem (29). Nowé vermeldt dat "monseigneur de Boeneem" rond 1305 deel uitmaakte van de grafelijke commissie die de schepenen in de Vier Ambachten vernieuwde (30).

Waarschijnlijk is Willem van Bonem, na de dood van zijn vrouw, in een geestelijke ridderorde getreden. Op een vraag dienaangaande van onzentwege, antwoordde Dr. E. Warlop ons bet volgende, waarvoor zeer hartelijke dank:

"Willem van Boonem wordt vermeld als schepen van bet Brugse Vrije van 24/7/1276 (Brugge, Seminarie, oorkonde Eeckhout) tot en met 19/11/1289 (Brugge, Sint-Janshospitaal, oorkonde nr 134). Van 15/7/1278 af wordt hij ridder genoemd (Brugge, Bisdom, Urbanisten, cartularium, f° 245 v°, nr 438). Men vindt Willem vermeld als baljuw van Gent in 1280 (Kathedraal Doornik, Archief OLV-Doornik, cartularium D, f° 296 r°-v°) en in 1290 (RA Gent, oorkonden Sint-Baafs, V.L. IV nr 37). Waarschijnlijk is hij dan in een geestelijke ridderorde getreden. Gilles li Muisis zegt van hem dat hij een "templarius" was (Corpos Cronicorum Flandrias, II, p 192, a0 1302) en in een oorkonde van 5 april 1310, bewaard in de archievan van de Rekenkamer te Rijsel, wordt hij vermeld als ridder van de Orde van Sint-Jan in Jerzalem (G. Demay, Inventaire des sceaux de la Flandre, II, p 322, nr 750). Ik heb 2 zegels van hem gevonden, nl. a/ Rond, Ø35 mm; wapenzegel: een keper en een barensteel met 5 hangers; randschrift: S' Willelmi.de.Boneem.militis (Brugge, Seminarie, Eeckhout, oorkonde ad datum 7/10/1284; RA Brugge, OLV-Brugge, oorkonde nr 251, 10/12/1283, enz.). b/ Rond, Ø 35 mm; wapenzegel: een keper en een barensteel met 5 hangers; randschrift: + S* Millermi:de:Bone... militis; tegenzegel: schild waarop keper en barensteel met 5 hangers; randschr.:

+ S’ Frîs Willi de Bonem (E. Demay, Inventaire des sceaux de la Flandre II, p 322, nr 7540, a0 5.4.1310)." t.h. Dr. E. Warlop.

Wat mede onze aandacht trok in de mededeling van Dr. Warlop, is dat er op het wapenzegel van Willem van Bonem, behalve de ke­per, ook een barensteel met 5 hangers voorkomt. In het Prismaboek "Heraldiek en Genealogie" (1969) behandelt C. Pama ook de barensteel en de breuken in de wapenkunde. Hij zegt o.a.: "De barensteel wordt meestal gebruikt om een wapen te breken, d.w.z. om wapens van jongere zonen of takken te onderscheiden van de hoofdstam". En verder: "Volgens Christijn zou de oudste zoon tijdens het leven van zijn vader, een barensteel gevoerd hebben, die na de dood van de vader, naar het schild van de tweede zoon verhuisde". Uit deze gegevens en de vele andere die C. Pama mededeelt, blijkt in elk geval dat de barensteel op het wapenzegel van Willem van Bonem wijst op een merkwaardig feit in verband met zijn afstamming.

Willem van Bonem wordt bij mijn weten, voor het laatst vermeld op 10 januari 1312, n.st. Op deze datum oorkondde (d.i. getuigde) Broeder Willem van Bonem ridder, met vijf andere leenmannen van de graaf van Vlaanderen, dat één der vier wissels in Brugge en één vierde van het muntmeesterschap van Brugge, in het bezit werden gesteld van Lysbet, dochter van Pieter Raloos (31).

Ook over de verkopers van het ammanschap van Oostkerke in 1316 kennen we enkele bijzonderheden. Willem van Lissewege wordt vermeld als knecht-handelaar van Pieter Gherois in 1292. Maar hij dreef blijkbaar ook wolhandel voor eigen rekening. Willem van Lissewege werd als lid van de Hanze opgenomen op 23.6.1294.

Hij was dus blijkbaar een handelaar (32). Zeger van Bonem, leenman van de graaf van Vlaanderen, en vijf andere leenmannen, oorkondden op 6 maart 1311 dat Willem van Bonem een leengoed van 101/2 gemet, gelegen in Ste-Katelijne-bij-Damme, had overgedragen aan Nikolaas De Wulf, poorter van Damme. Volgens een schepenakte in het archief van het St,-Janshospitaal in Damme, was Zeger van Bonem in 1315 schepen van de stad Damme. Om aldaar schepen te worden moest hij poorter van Damme zijn.

De meest aanneembare reden voor dit poorterschap is, dat Zeger van Bonem ook handel dreef. Zeger, zoon van Zeger van Bonem, wordt door Karel de Flou vermeld in 1331. De familie "van Bonem" behield het Hof van Bonem niet. Volgens het oudst bewaard leenhoek van de Burg van Brugge, gemaakt ca. 1330, behoorde het leen Bonem in deze periode aan Jan van Hemsrode (33).

Louis van Oostkerke, die in 1316 het ammanschap van Oostkerke Ambacht heeft gekocht, schijnt zijn inkomen gezocht te hebben in betaalde ambten. Hij was schepen van het Brugse Vrije van 1302 tot 1322. In 1307 had hij met veel anderen zijn goedkeuring verleend aan het verdrag van Athis-sur-Orge, waardoor Vlaanderen grote bedragen moest betalen aan Frankrijk, als schadevergoeding voor de opstand van de Vlamingen. 0m die strafbetalingen gelijkmatig te verdelen, werd in 1308 het transport van Vlaanderen opgesteld, waarin werd bepaald hoeveel ieder stad of heerlijkheid moest betalen ten gevolge van het verdrag van Athis. De belastingen werden vastgesteld per ambacht. Per 1000 pond groten die het Graafschap Vlaanderen in 1308 poest opbrengen aan belastingen, was Oostkerke Ambacht belast met 49 pd 16 sch. Daarmede kwam Oostkerke Ambacht op de 6de plaats onder de 35 ambachten van het Brugse Vrije (34). Het moet dus aantrekkelijk geweest zijn voor Louis van Oostkerke om amman te worden van een der grootste ambachten van het Brugse Vrije. Tezelfdertijd werd hij dus, behalve Heer van Oostkerke, ook Ambachtsheer van Oost­kerke Ambacht, zoals zijn voorvader ridder Willem van Oostkerke het wellicht ook was. Het ammanschap van Oostkerke Ambacht bleef in het bezit van de familie "van Oostkerke" tot deze uitstierf in 1462 (35).

Het grote vraagteken in de geschiedenis van de familie "van Oostkerke", namelijk hoe het goed Bonem en het ammanschap van Oostkerke Ambacht rond 1250 uit de familie "van Oostkerke" in het bezit is gekomen van de familie "van Bonem", hebben we niet met zekerheid kunnen achterhalen.

Tot besluit kunnen we zeggen dat veel zaken er op wijzen dat er iets is geweest tussen de beide families. We beschikken niet over het bewijs dat Renier van Bonem de zoon was van ridder Willem van Oostkerke. Maar indien dit niet zo is geweest, lijkt het ons toch dat er dan een andere verwantschap bestaan heeft. Of heeft een lid van de familie "van Oostkerke" het goed Bonem en het ammanschap van Oostkerke toch verkocht? Ook dit is niet volledig uitgesloten.

Nota’s

  1. De Smet, Het bestuur van het graafschap Vlaanderen en het Brugse Vrije, Uitgave Gidsenbond Brugge.
  1. Groot Semin. Brugge, Cartularium Eeckhoutte f° 89.
  2. Doofstommerr en Blindeninst. Brugge, Catularium Spermalie f° 94.
  3. Idem, idem, f° 59.
  4. Oudste vermelding: R.A.B. Blauwe charter 7051, 19 nov. 1300.
  5. Warlop, De Adel van Vlaanderen voor 1300, p 147, nota 245.
  6. De Keyser, Het Kasteel van Oostkerke, uitg. Heemk. Kring St.-Guthago, 1984, p 13.
  1. Cafmeyer, De Wateringen van Zuid- en van Noord-over-de-lieve, Album Dr. J. De Smet, p. 100-101.
  1. Germain Vandepitte deelde ons mede: Meenter (volg. Verwijs en Verdam): deelgenoot, deelhebber, medebelanghebbende; ook: gemeentenaar.
    Meente:1° gemeenschap, mark, markegrond, markgenootschap, meent;
    2° bijeenkomst, vergadering, samenscholing;
    3° gemeente, burgerij, het (hele) volk.

Vergelijk 'meenter' met aanborger, mede-eigenaar in de Gemene Weiden of Loweiden bv in Assebroek-Oedelem.

  1. Maquet, Histoire de la Ville de Damme, p 49. Waar de naam echter foutief geschreven is: hij zegt dat Willem van Bornhm en Jacob van de Woestyne samen het maalrecht had­den te Damme; welk recht zij in 1271 terug afstonden aan de graaf.
  1. De Keyser, Het Kasteel van Oostkerke, 1984, p. 8 en vlg.
  2. Warlop, De baluws van Brugge vóór 1300, Album A. Schouteet, p 223.
  3. Strubbe, Egidius van Bredene, p 59 nota 1.
  4. de Flou, Top. woordenb., deel II, kolom 357.
  5. Sabbe, Heinric Braderic, een Vrugs 'homo novus’ uit de 14de eeuw, Album A. Schouteet, p 173-174.
  6. Strubbe, Egidius van Bredene, p 59.
  7. De Keyser, Het Kasteel van Oostkerke, p 68.
  8. Haignere en 0. Bled, Les chartes de St. Bertin, II nr 1213.
  9. Vervenne, Oude hoeven op Loppem, p 16.
  10. De Keyser, Het Kasteel van Oostkerke, p 8.
  11. Brussel, rekenkamer nr 45925.
  12. De Keyser, De tienden, het tiendenhof en het ammanschap te Oostkerke en te Moerkerke, Rond de Poldertorens, 4de jaarg. nr 2, p 61.
  13. Idem, Een verdwenen stuk van de Spegelsweg op Oostkerke, Rond de Poldert. 26ste jg. Nr 2, p 47-50.
  14. Biekorf, Koornmaand 1922.
  15. Rijksarch, Brugge, Kerkelijk fonds nr 710.
  16. Idem, idem, nr 708.
  17. Idem, idem, nr 707.
  18. De Keyser, Korte historische schets over Bonem te Damme, Sint-Guthago Tijdingen 1972, nr 2, p 1-4.
  19. Gaillard, Bruges et le Franc, deel I, p 20. Op p. 203 deelt dezelfde auteur ook nog mede dat Nikolaas, zoon van Willem van Bonem, in 1320 een schenking deed aan de Abdij van Eeckhoutte in Brugge. De famile "van Bonem" was dus zeer vrijgevig tegenover kerkelijke instellingen,
  1. Nowé, Les Baillis, p 120.
  2. Maréchal, Bijdrage tot de geschiedenis van het Bankwezen te Brugge, p 81.
  1. Wyffels, Peiling naar de sociale stand van een aantal Brugse groot-handelaars, inzonderheid op de Britse Eilanden (1270-1292) , Album. J. De Smet, p 365.
  1. De Keyser, Histotische schets over Bonem, Sint-Guthago Tijdingen, 1971 nr 2.
  1. De Smet, Het Memoriaal van Simon de Rikelike 1323-1336, p 146.
  1. De Keyser, Het Kasteel van Oostkerke, p 17.

Oostkerke Ambacht en het Ammanschap van Oostkerke in de 13de en het begin van de 14de eeuw

René De Keyser

Rond de poldertorens
1984
03
113-124
Charlotte Bogaert
2023-06-19 14:37:15