10. Oostkerke - Het schilderij met de Drie Patronen
(Kortere mededelingen 1692 03)
René De Keyser
Rond de Poldertorens heeft weer een stap vooruit gezet. De bescheiden gestincileerde blaadjes die we ons bij het begin hadden voorgesteld, zijn uigegroeid tot een regelmatige uitgave met passende omslag, en die reeds tot voorbeeld diende bij andere zusterverenigingen. Sedert een tijd was er sprake over het publiceren van fotomateriaaL Nu denkt onze penning-meester dat deze droom mag verwezenlijkt worden. De zorg voor de uitvoering van Rond de Poldertorens is hoofdzakelijk het werk van onze onvermoeibare secretaris. Ik hoop dat hij bij het typen van deze mededeling, die zin niet schrapt.
Het zal wel niemand verwonderen dat we onze illustratie beginnen met Sint-Guthago. We brengen U het St.-Kwintinusaltaar uit de in 1944 vernielde kerk van Oostkerke waarin het schilderij stak met de voorstelling van Sint-Guthago, Sint-Blasius en Sint Kwintin, Het schilderij werd gered, maar van het houten altaar blijft nagenoeg niets over.
Het ontstaan van dit doek, dat voor de kerkelijke geschiedenis van Oostkerke zeer waardevol blijkt, is niet volledig gekend. Ik wil in het kort de gebeurtenissen schetsen die ermede in verband staan.
Vóór de godsdienstoorlogen op het einde van de 16e eeuw, die aanleiding gaven tot de scheiding van Noord en Zuid, bestonden er op Oostkerke, zoals het bijna overal het geval was, verschillende gilden. De totale verdwijning van die gilden, die als confrerieën tot op onze dagen bestonden, voltrekt zich nu stilaan.
Op Oostkerke bestond aldus de gilde van Sint Blasius, patroon van de wevers van Monnikerede. Die gilde wordt reeds vermeld in het begin van 1400.
De parochiepatroon van Oostkerke is Sint Kwintin. Hij is dat maar geworden nadat de tienden van Oostkerke en omliggende, omstreeks 1050 aan de St-Kwintinsabdij in Vermandois werden geschonken.
Voordien werd al op Oostkerke Sint-Guthago, de eerste geloofsprediker in de streek, bijzonder vereerd. Over die verering werden alle gekende gegevens medegedeeld in het eerst nummer van Rond de Poldertorens.
Er bestond te Oostkerke natuurlijk een gild van Sint Kwintin, dat ook al in het begin van 1400 wordt vermeld. Maar dat gild verzorgde ook de verering van Sint-Guthago. Dit blijkt klaar uit wat we weten over de vieringen van de beide heiligen voor de godsdienstsoorlogen. Ommegangsdag was de feestelijkste dag van het jaar. Te Oostkerke was dit de oktaafdag van St-Guthago (3 juli). Daarom ook valt de grote kermis van Oostkerke nog altijd op de eerste zondag na de 3e juli. Het hoogtepunt van de Ommegangsdag was de processie. Begeleid door trompetters, vergezeld door de plaatselijke geestelijkheid en die van het omliggende, werd de rijve met de relikwieën van Sint -Guthago door de straten van het dorp gedragen, terwijl de klokken beierden en de bellen rinkelden.
Het beeld van Sint Kwintin werd van over ouds in de Ommegang mee-gedragen op de schouders van de Dudzelenaren, die jaar op jaar op post waren. Op de Ommegang van 1512 werd de relikwie van Sint -Guthago voor het laatst door de kerkelijke overheid onderzocht. En om nog meer luister bij te zetten, werd dit jaar na de processie een esbattement of openluchtspel opgevoerd, waarin de rederijkers van Oostkerke (?) zullen getoond hebben wat ze konden, en waarvan de kosten door het Sint-Kwintinsgild werden betaald,
Van heel dat feestelijk gedoe bleef na de godsdienstberoerten, die het op de heiligenverening gemunt hadden, niet veel meer over. De rijve van Sint-Guthago was vernield, de kerk was verwoest en verbrand, de kerkelanden lagen vage of overstroomd. De katholieke godsdienst in de Zuidelijke Nederlanden werd hersteld, maar de oorlog duurde voort in gewesten bij onze rijksgrens tot 1648.
Een zeer voorlopig herstel van de kerk had plaats in 1612-13. Slechts in 1639 had de aanbesteding plaats van een tot de helft verminderde kerk. In 1650 kwam de herstelling van de toren.
Binnen was de meubilering tot het allernoodzakelijkste beperkt. Na 1650 kwam ook daarin verbetering. Tussen 1654 en 1656 waren het de kommuniebank en de zitsels voor de heer van Oostkerke en de kerk-meesters, gemaakt door Lodewijk Cools van Brugge. Op 22 juli 1652 had Mgr. Van Den Bosch, bisschop van Brugge, een nieuw altaar gewijd; op 19 nov. daarna, mieken de kerkmeesters akkoord voor een ander altaar; op 22 mei 1667 wijdde de bisschop het Sint-Kwintins altaar en tussen 1673 en 1677 werd er weer een altaar gemaakt. Vóór de godsdienstoorlogen ston-den er minstens vijf altaren in de kerk van Oostkerke. In de vernieuwde kerk was er maar plaats voor drie: het hoofdaltaar, O.L Vrouwaltaar in de noorderbeuk en Sint-Kwintinsaltaar in de zuiderbeuk.
De aparte gildealtaren vonden derhalve geen plaats meer en er moest samen gevoegd worden. De drie O.L.Vrouwegilden van Michem, Eyen-broeke en Monnikerede werden samen één gilde van O.L.Vrouw van het Schapulier. In dit noodgedwongen samenvoegen ligt mijn inziens ook de uitleg voor de aanwezigheid van de drie heiligen op het schilderij van het Sint-Kwintinsaltaar, dat in deze periode tot stand kwam.
Wie het schilderij maakte staat niet vast, maar het wordt toegeschreven aan de Brugse kunstenaar Jan Maes. De kerkrekeningen geven hieromtrent geen inlichtingen, omdat het doek wellicht bekostigd werd door de Sint-Kwintinsgilde; en het archief van deze gilde bestaat niet meer.
Dat het schilderij vervaardigd werd tussen 1652 en 1667 moge ook blijken uit de heropbloei van de Ommegang in die dagen. Er werd gestreefd naar de vroegere luister. Sedert 1649 kwamen daarvoor elke keer speellieden met “violons en schalmeyen”. In 1652 werd brood uitgedeeld aan de maagden uit de processie.
De kerk werd tegen de Ommegang geschuurd en versierd. In 1667 werd een huisje afgebroken dat de processieweg belemmerde. De Dudzelenaars kwamen nog altijd Sint-Kwintin dragen. Sedert 1613 was de kerk weer in het bezit van een relikwie van Sint Guthago, die samen met deze van Sint Kwinten in één vaatje werd bewaard. Dat het Brugse Vrije en het Bisdom, aan de plaatselijke burgerlijke en geestelijke overheid beperkingen voor het verteer op de Ommegang oplegden, bewijst dat er zelfs te ver werd gegaan tussen 1661 en 1666. Dergelijke bloei van de verering van de lokale heiligen, komt later nooit meer voor.
Bekijken we even het mooie schilderij zelf. Boven rechts, God de Vader met de wereldbol, en God de Heilige Geest in de vorm van een Duif.
Op de voorgrond links knielt de Heilige Guthago met zijn specifieke attri-buten. Het is een man van rijpe leeftijd met een ietwat slordige baard en haartooi. Hij draagt een goudbruine koningsmantel met zware hermelijnen kraag, boven een donkerbruine kluizenaarspij; aan de gordel een rozen-krans!; de voeten steken in pelgrimssadalen. Nevens hem liggen zijn koningskroon, zijn scepter en zijn wapenschild. Dit laatste is “van goud beladen met een leeuw van keel, gevat in een dubbele rand binnen het blazoen, bezet met omgekeerde lelies”. Dit is het wapen van Schotland, maar i.p.v. zilver is het veld van goud. Misschien was de bedoeling aan te tonen dat Sint Guthago een koning van Schotland was, maar niet dé koning. (In de tijd van Sint Guthago werd met Scotia eigenlijk Ierland bedoeld). Vóór zijn voeten liggen smakelijke rapen en peeën, symbool van zijn kluizenaarsleven te Oostkerke. Een kleine putto of engeltje biedt een korfje veldvruchten aan de heilige kluizenaar.
Rechts vooraan knielt de Heilige Kwintinus, de schone jongeman, diaken en martelaar. Hij draagt een hoogrode dalmatiek met rijkgeborduurde banden. In de band op de mouw is het wapen van Oostkerke verwerkt. Misschien behoorde die dalmatiek evenals de even mooi versierde manipel, in de 17e eeuw tot de gewaden van de kerk van Oostkerke. In de rechterhand. houdt Sint-Kwintin de martelaarspalm. Zijn putto speelt met een bloemenkroontje en torst twee lange nagels of ijzeren staven waarmede de martelaar werd doorboord van de schouders tot de lenden.
Rechtop staande, half achter Sint-Guthago, is de witgebaarde Heilige Blasius. Hij is gekleed in superplis en een paars schoudermanteltje. Bisschop en martelaar; hier staan minstens drie putti tot zijn dienst: eentje houdt een lauwerkroontje boven zijn hoofd, eentje biedt hem de zegetak en een derde houdt zijn bisschopsstaf vast mooi langs de omlijsting en steekt daarbij boven de rechterhand van de heilige een soort rakel. Dit is vermoedelijk de kam door de wevers gebruikt.
Pater P. Grosjaen meende in 1951 in die voorstelling St.- Arnold van Soissons te herkennen; terwijl Maurits Van Coppenolle in 1953 daarin toch weer de H. Blasius zag. Dat het wel over de H. Blasius gaat, wordt bewezen door een akte van 1685 in het kerkarchief van Oostkerke. De dagen waarop de aflaten te verdienen zijn voor de broederschap van O. L. Vrouw van de Rozenkrans worden er in vastgesteld. En die zijn: Kerstdag, feest van Sint-Blasius (3 febr), 2e zondag van juli (bij St.- Guthago 3 juli) en feest van Sint-Kwintin (31 okt).
Het schilderij is van een levendige en evenwichtige kompositie van diagonaallijnen b.v. mantel van St.- Guthago, zwevende putti, God de Vader, en van vertikale lijnen b.v. de lichte balk van de H.-Geest en naakte putti. Dezelfde eigenschappen van levendigheid en harmonie vinden we in het koloriet.
Let ook eens op de sierlijke ajour van de schone barokke kommuniebank.
00000000000000000000000000000