Jos Ackx, leven en werken te Heist (3)
Dany Vantorre
In de vorige artikels van juli 1977 en november 1977 vertelde Jos. Ackx, geboren in 1900, over zijn kinderjaren te Heist. Hij kende geen onbezorgde en gemakkelijke jeugd maar was als kind daarom niet minder gelukkig dan zijn verwende leeftijdsgenoten, anno 1978. Na het doorlopen van de gemeenteschool was hij, net als zijn vader, voorbestemd voor het vissersberoep.
“Ik was amper zes jaar en half toen ik voor het eerst meeging in zee. Je moest het water geproefd hebben. Hoe vroeger ge begon, hoe beter visser, dacht men omdat de schoolopleiding te beperkt was. Had ik thuis of op school mijn best gedaan, dan mocht ik mee voor een reis. Dat was niet wettelijk, maar mijn aanwezigheid werd niet aangegeven. Vader was toen matroos op het schip van stuurman Pol Mussche (Leopold Vantorre) zijn broer Berten Mussche en ‘Calus’, ook ‘n Mussche. Na het behalen van mijn brevet ging ik mee als lavertje met nonkel Guttepa (August Vantorre) op een platbomer, da’s een vaartuig met platte bodem.
De haven van Zeebrugge bestond nog niet lang (sedert 1907). Daar werd meer en meer aangelegd, omdat de vis gemakkelijker kon verkocht worden. Toch gebeurde dit soms nog op het strand van Heist omdat men daar beter kon manoeuvreren.
Als laver bracht ik allerlei zaken aan boord: koffie, petrolie,... reinigde de lampen... Ik was dus niet direct bij het vissen betrokken. Wel mocht ik, als de korre (= het trechtervormig sleepnet voor o.a. kabeljauw) werd binnengebracht, de touwen helpen trekken. Ondanks de handschoenen had ik ‘s winters dikwijls dikke handen van het koude water.
Later stapte ik als half-man over op de H. 10, het vaartuig waarop vader stuurman was voor Debra. Den Dullens (Desmidt) en Ko Brouckaert waren de twee andere bemanningsleden.. Juist voor de eerste wereldoorlog vaarden mijn vader, mijn jongere broer Gérard en ikzelf, soms aangevuld door Ko Brouckaert op de H. 31.
Voor de eigenlijke motorvaartuigen doorbraken, werden er nog Engelse donkey’s gebruikt, dit zijn kleine stoommachines om pompen en takels te bedienen en touwen binnen te halen; veel diensten konden deze echter niet bewijzen. Wel bestond het gevaar dat de ketel zou springen! Maar over de visserij zelf vertel ik later nog wel.
Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog zat hier de schrik erin voor de komst van de Duitse huzaren, meestal ex-gevangenen die in ‘t leger werden opgenomen en berucht waren om hun wreedheid. Vader en moeder waren van plan om naar Engeland te vluchten, maar de wind kwam uit ‘t noorden en de overtocht ging niet door. Letterlijk alles werd aan boord gebracht: kledij, konijnen, patatten, varkens… Met karretjes trokken ze naar Zeebrugge, al dan niet getrokken door paard of ezel. Dan maar met de Z. 31 naar Vlissingen...
Op ons schip bevonden zich vader, moeder en hun 5 kinderen, alsook Jeannette, Charles en Theophiel Haerinck, die ons later verlaten hebben. Eens we in Vlissingen gemeerd lagen, gingen we uitvaren. Het was vaders broodwinning! Zekere dag werd de mast door de Duitsers afgeschoten. De Nederlandse kustwacht heeft ons toen naar binnen gesleept. Vader wilde wel een nieuwe mast om te herbeginnen, maar moeder was ertegen en ik voelde er ook niets meer voor om mee te gaan. De gevangen vis werd in het mijntje van Vlissingen aan de man gebracht.
De garnalen werden naar België vervoerd om tenslotte in Frankrijk te belanden. De families Huysseune en Debra - gevlucht naar Frankrijk - zorgden daarvoor. Zij bevoorraadden ons ook vanuit Frankrijk door voedsel aan te brengen met treilers. Vooral spek en bonen werden in Middelburg opgeslagen. De aanwezigheid. van de Heistse vissers viel niet in de smaak van de Arnemuiders. Ze meenden vooral dat hun plaats afgenomen werd in de haven. Uit Vlissingen werden we tenslotte naar de binnenhaven van Middelburg gesleept. Ook daar werden we een hinderpaal, voor de marineschepen. Een tijdje lieten ze ons wat verderop in het kanaal liggen, maar sleepten ons toch tot aan Vere. Van daaruit bereikten we de bestemming: Zierikzee, een havenstadje op het eiland Schouwen-Duiveland. Een dertigtal Heistse vissersvaartuigen deelden ons lot. Een hele kolonie zou daar ruim 4 jaar verblijven.
De kinderen gingen naar school. Wie kon werken, kreeg een geschikte arbeidsplaats. Vader werkte in de mossel- en oesterbanken, ikzelf ging mee varen op de Oosterschelde om de kreeftenkorven te lichten. Bij lage tij zochten we scharren in de banken, die we in een mand op de rug verzamelden. Na ‘t werk volgde ik ook avondschool. In Zierikzee werden we in tegenstelling met Vlissingen goed ontvangen. Er heerste een andere mentaliteit. De bewoners gedroegen zich behulpzaam en menslievend. Ze bewonderden ons, dat wij de moeilijkheden tot in Zierikzee zo goed hadden doorstaan. We waren inderdaad op de dool geweest, maar nu in een veilige haven beland. Veel kinderen werden tijdelijk in gezinnen opgenomen.
Geheel ons gezin verbleef op ‘t vaartuig Z 31. Als kielboot lag ze met de neus naar de kade die langs een brugje te bereiken was. De mosselen die vader meebracht werden op het dek gekookt en uitgedaan. Zoals gezegd was de bevolking gastvrij, maar toch hadden ze hun eigen gewoonten. Bij bezoek boden ze U koffie en koekjes aan. “Neem maar hoor”, zegden ze…”maar als we een tweede maal grepen, sloeg het deksel van de koekedoos dicht”.
Ik herinner me nog goed het duiken naar geldstukjes dat mensen in het water wierpen. De Belgen waren hun te vlug af en dat verwekte enige na-ijver. Het spelletje werd toen verboden.., omdat duiken in zeewater slecht voor de ogen was.
Tijdens de zomerfeesten grepen er allerlei wedstrijden plaats: zwemmen, roeien, worstelen, mastklimmen. Ik heb verschillende keren een eerste prijs gewonnen. “Tijdens één van de feesten redde ik ook twee kinderen uit 't water. De eerste is nog maar pas op het droge of de tweede was bijna verdronken. Ik kreeg ervoor een medaille... en een geldsom die moeder natuurlijk binnenrijfde. Ze was niet gierig… maar erg spaarzaam.
Eten was er genoeg in Zierikzee. De mensen lieten ons nooit in de steek. Ook wanneer we met een boer hielpen kregen we steeds groenten naar huis mee. De vergoeding voor het werk konden we daardoor grotendeels aan de kant leggen. Vader kon zelfs naar het einde van de oorlog toe een eigen vaartuig kopen. In I9I9 ging ik mee met hem naar Scheveningen om de aanwinst naar Zierikzee over te brengen. Met Heist hadden we contact door brieven van Pietje Beste aan de grens doorgegeven met wat tabak en sigaretten. Ondanks ons lang verblijf buiten Heist hadden we nooit spijt naar Zierikzee te zijn gevlucht. Met vader en moeder kreeg ik wel wat meningsverschillen toen ik vóór mijn 'klas' mij wilde laten inlijven bij 't Belgisch leger.
Sommige mensen kwamen in Holland propaganda maken om dienst te nemen. Ik was 18 jaar. Mijn ouders waren er hard tegen. Maar de kerels deden zo'n mooie beloften. Had ik het gedaan dan was ik na enkele maanden soldaat-af met allerlei voordelen erbij. ‘t Kon natuurlijk ook slechter afgelopen zijn. Naderhand ben ik twee jaar soldaat geweest… zo gaat dat in ’t leven.
De periode van zijn legerdienst speelde een belangrijke en dramatische rol in het leven van Jos. Ackx.
Het waarom verneemt U in het decembernummer 78 van ons tijdschrift.
Jos. Ackx
Interview: Dany Vantorre