Het stadhuis van Heist - Een halve eeuw oud
Pierre Vantorre
In het arduin van het Heistse stadhuis zijn de letters S.P.Q.H. gegrift. Destijds waren die letters in goudgeel geschilderd en zodoende van op afstand leesbaar. Nu zijn ze al lang vergrijsd met het arduin en gaan de mensen er achteloos aan voorbij. De betekenis van deze initialen, is het latijns citaat: “SENATUS POPULUS QUE HYSTIENIS“ - (Senaat en het volk van Heyst).
Een halve eeuw geleden - op zondag 24 juli 1932 - werd dit stadhuis met grote luister ingehuldigd, amper negen jaar nadat het “Kursaal-Palace-Hotel” werd aangekocht en waarvan een gedeelte als stadhuis werd ingericht. Maar zowel de aankoop als de verkoop van het casino-complex en het bouwen van een splinternieuw stadhuis langs de Vrièrestraat hebben heel wat “politieke“ stof doen opwaaien, waarover we het zullen hebben in een afzonderlijke bijdrage. Toch even in een kort bestek een chronologische opsomming van wat er aan het bouwen van het huidig stadhuis is voorafgegaan.
Reeds in 1884 groeide bij de gemeenteoverheid het idee om een stadhuis te bouwen en kreeg architect Pazijs uit Brussel de opdracht een plan te tekenen.
Grond zou gekocht worden aan Pieter Mengé, maar uiteindelijk was het verzet tegen dit project in de gemeenteraad te sterk en moest Heist het nog enkele jaren zonder stadhuis stellen en kon de gemeenteraad verder zetelen in het hotel St. Anne op de hoek van de Kerkstraat en de Vuurtorenstraat (Nu huis Demuynck).
Met de snelle ontwikkeling die Heist kende rond de eeuwwisseling kwam ook de noodzaak om alle gemeentediensten in een zelfde gebouw onder te brengen. Er moest een “echt” stadhuis komen. In 1896 kocht het gemeentebestuur aan bankier Alphonse Demeester uit Brugge het huis op de hoek van de Kursaalstraat en de Pannestraat en ontleende aan het “Armbestuur“ daarvoor een nominaal kapitaal van 19.700 fr, tegen 3,50% interest. Op 8.2.1897 kwam de gemeenteraad in een ambtelijke inhuldigingszitting bijeen onder het voorzitterschap van burgemeester Leopold Desutter. Waren ook aanwezig de schepenen Leopold Standaerd en Eduard Troffaes, de raadsleden Leopold Verlinde, Karel Bailyu, Rector Vandeputte, Leon Vanhove, Eduard Demon en Frans Dejaeger, alsmede secretaris Dubois.
Tijdens zijn feestrede zei burgemeester Desutter in verband met het doel van deze inhuldiging:
“Hierin ligt het bewijs dat onze gemeente eene dappere uitbreiding neemt en eene der belangrijkste gemeenten van Vlaanderen wordt“.
Met betrekking tot de belangrijkste verwezenlijkingen citeerde hij:
"Het kalsijden der Boulevards, het verfraaien van de statieplaats, de kalsijde naar “Begië“ (Westkapellestraat), het onteigenen en openen der Hermans-Lybaertstraat, het bouwen van een slachthuis, het maken van een hospitaal met lazaret (strijd tegen smetziekten) en het onteigenen van het schuldhof. Verders in het verschiet de waarschijnlijke verplaatsing van de staatsijzerenweg.”
De burgemeester eindigde zijn toespraak met de kreet “Leve de Koning, leve Heyst, leve den voorspoed en het welzijn van alle ingezetenen!“ De harmonie “De Noordenklank“ speelde de Brabançonne, waarna raadslid Vandeputte tot slot van de feestzitting de burgemeester dankte namens de raad. Vanuit het stadhuis op de hoek van de Kursaalstraat en de Pannestraat werd gedurende 27 jaar het gemeentebeleid gevoerd in functie van een snelle uit bouw van de badstad “Heyst”. In 1912 werd Robert de Gheldere burgemeester met een katholieke meerderheid, maar de eerste gemeenteraadsverkiezing na de oorlog 14/18 op 24 april 1921 bracht een liberale meerderheid aan de macht, met 6 zetels tegen 5 voor de katholieken. De liberalen waren: Henri Debra, Theophiel Degroote, Constant Vantorre, Edgard Millecamps, Victoor Coornaert en Alfons Rahier, Bij de katholieken hadden we Robert de Gheldere, Henri Gheyle, Victor Dhondt, Dr.E. Leclercq en Leopold Lapère. Henri Debra werd burgemeester en vormde college met Theophiel Degroote en A. Rahier.
De liberalen hadden onmiddellijk oog voor het “Casino-Kursaal“ dat reeds sinds 1919 in ongebruik was. In 1922 kreeg het schepencollege van de gemeenteraad de machtiging om het “Casino-complex“ aan te kopen en meteen een gedeelte er van om te vormen tot stadhuis. Op 26.6.23 werd op het vredegerecht van Ukkel door de notarissen de Ro en Sohet de akte van verkoop verleden van het “Hotel Kursaal Palace“ dat bij de heropening eenvoudig “Casino-Palace” zou genoemd worden. Het gebouwencomplex, dat toebehoorde aan Mevr. R. Lambiotte-Waeyenburgh en Wed. Jules Waeyenburgh, bevatte de gebouwen langs de Zeedijk, de Statieplaats, Kursaalstraat en Prins Albertstraat met een oppervlakte van 1850 m2. De instelprijs bedroeg 550.000 fr en is ook de verkoopprijs geworden bij gebrek aan opbod. Burgemeester Debra, gemeenteontvanger Edmond Vanbesien en gemeentesecretaris Richard Gobert hebben de akte van aankoop namens het gemeentebestuur ondertekend. In de akte werd ook het volgend citaat opgenomen “Moge, onder Gods zegen, dit grootse initiatief bijdragen tot den welstaat en den bloei van Heyst en de lof- en dankbetuigingen der tijdgenoten en der nakomelingen oogsten “.
Het verwerven van het “Casino-complex“ zou aan de gemeentekas niet 550.000 fr kosten, maar na de aanpassingswerken oplopen tot 1.350.000 fr. Het was voor de gemeente een niet geringe financiële aderlating, die men gedeeltelijk kon stelpen met de verkoop van het stadhuis op de hoek van de Kursaalstraat en de Pannestraat. Dit gebeurde op 29 november 1924 aan de heer Maertens uit Brugge, mits de som van 55.000 fr. De eerste raadszitting in het “Casino-Stadhuis” had plaats op 16 mei 1924, maar pas op 6 juli ‘24 werd het “Casino-Palace“ plechtig ingehuldigd. Intussen was het gedeelte “Casino-Hotel“ met de feestzaal verhuurd aan Georges Kahn uit Brussel en René Koppenhaque uit Parijs en.... heerste weldra onenigheid onder de politieke mandatarissen, vooral dan in de schoot van de liberale meerderheid. De “blauwen“ strompelden naar de volgende gemeenteraadsverkiezingen en burgemeester Debra bood zelfs zijn ontslag aan in raadszitting van 26 juni 1926, nadat enkele partijgenoten hem dit reeds hadden voorgedaan.
De Heistenaars trokken op zondag 10 oktober 1926 naar de stembus en verkozen een uitgesproken katholieke meerderheid met 9 zetels tegen 2 voor de liberalen.
Bij de katholieken werden verkozen: Robert de Gheldere, Henri Gheyle, Victor Dhondt, Leopold Lapère, August Bailyu, Edmond Daveloose, Karel Dejonghe, Philip Vanhulle en Emiel Lampo. Het liberaal duo was Constant Vantorre en Frans Degroote. Het homogeen schepencollege werd gevormd door burgemeester Robert de Gheldere en de schepenen Henri Gheyle en Edmond Daveloose.
De nieuwe bewindsploeg had op haar programma de uitvoering van belangrijke Openbare werken met centraal het bouwen van een nieuw stadhuis en de aanleg van een marktplein. Het bleef zeker niet bij beloften, want tijdens de ambtsperiode van 6 jaar zouden bijna 6 miljoen frank besteed worden aan openbare werken, met inbegrip van het project “Nieuw Stadhuis“, waarover we het nu meer in detail zullen hebben.
EEN NIEUW STADHUIS EN OMGEVING.
Het lag in de bedoeling van de katholieke gemeentebestuurders dat het bouwen van een nieuw stadhuis, de aanleg van een marktplein en het uitrusten van de omliggende straten geen financiële strop zou worden voor de gemeente en de bevolking van Heist.
De plaatskeus van het nieuw stadhuis was toen reeds gericht op de omgeving waar het treinspoor en een stationsgebouw zou komen, waarvoor toen al ruim 25 jaar een administratieve strijd gestreden werd. Voor de gemeentebestuurders was er dus wel een gemotiveerde gelegenheid aanwezig om het door de liberalen aangekocht “Kursaal-Palace“ van de hand te doen, om met de opbrengst ervan de buitengewone uitgaven te dekken. Aldus besloot de gemeenteraad op 18 april 1029 het “Kursaal-Palace“ (zonder aanpalende eigendommen) uit de hand te verkopen aan de heer Davico, mits de som van 1.600.000 fr en nog drie jaar vruchtgebruik voor het gemeentebestuur. De verkoopsom werd aangewend om het saldo van de vlottende schuld bij het Gemeentekrediet van 813.839,42 fr aan te zuiveren en de eerste uitgaven te financieren van de gezondheidswerken in het zuid-oostkwartier. Later zou blijken dat de verkoop van het volledig “Casino-Complex“ met uitzondering van de, villa bewoond door de heer Buylaert, iets meer dan 2 miljoen zou opbrengen. Het was geen verrassing dat de liberalen gekant waren tegen het bouwen van een nieuw stadhuis. Ze deden zelfs een voorstel om het kasteel van Karel Dejonghe, langs de Kursaalstraat, als stadhuis in gebruik te nemen en een marktplein rondom het kasteel aan te leggen. Dit voorstel werd uiteraard terzijde gelegd en de gemeenteraad besloot op 9 september 1930 een overeenkomst af te sluiten met de maatschappij “Traveaux et Entreprises“ met zetel te Beernem, waardoor de gemeente over de nodige gronden beschikte om de vooropgestelde werken uit te voeren. In de overeenkomst was o.a. voorzien:
- kosteloze afstand aan de gemeente van 2.300 m2 grond voor het bouwen van het stadhuis
- een lap grond van 8,200 m2 voor het aanleggen van een marktplein tegen 5 fr de m2. Tegen over de maatschappij ging de gemeente de verplichting aan van:
- de omliggende straten te plaveien en uit te rusten met water- en rioolleidingen,
- de maatschappij te ontlasten van de plaveitaks
Intussen werd er, onder de Heistse architecten, een wedstrijd uitgeschreven. Deze leverde vijf ontwerpen op voor de bouw van het stadhuis. De jury bestond uit senator VanCaillie tevens voorzitter van de bond van West-Vlaamse bouwkundigen en de heren Vaerewyck en Verbeke, Provinciale bouwkundigen, respectievelijk van Oost- en West-Vlaanderen. Het bekroond ontwerp werd deze van de architecten Gustave Bailyu (Heist) en Langeraet (Gent) onder de schuilnaam “Heraldieke Leeuw B“. Architect Gustave Bailyu werd aangesteld als “besturende bouwkundige“ voor het tekenen van de plans en het “besturen“ der bouwwerken.
Onmiddellijk werd de aanbestedingsprocedure ingezet en de toewijzing van de werken van ruwbouw werd reeds beslist op 31 juli 1931. Er waren 13 aanbieders en de werken werden toegewezen aan aannemer Camiel Vanhaverbeke uit Middelkerke met het laagste bod van 959.850 fr (raming 994.473). De werken dienden aangevat op 31 augustus 1931 en de aannemer kreeg een vergoeding van 300 fr per dag vervroegde voltooiing op de termijn die in het lastenboek voorzien was.
De eerste steenlegging had plaats op 8 oktober 1931, terwijl de aanbestedingen voor de binneninrichting van het stadhuis ook reeds uitgeschreven waren. De elektriciteitswerken, 18.070 fr, werden toegewezen aan Arthur Coppens en verder hadden we de centrale verwarming A. Maudens, Oostende, 85,100 fr, het mobilair, M.Vanthournhout, Izegem, 84.156,60 fr en de schilderwerken door Louis Gheselle, mits 6.762,50 fr. De bevloering van het nieuw marktplein en de opschik van de omliggende straten door aannemer P. Hollevoet uit Brugge, beliepen 421.398 fr. Aanvankelijk was de ontzoding van het terrein toegewezen aan de onderneming Berger-de Hulst, maar om reden dat de werken niet naar wens uitgevoerd werden en de datum van voltooiing niet gerespecteerd werd, werd ook dit deelwerk aan aannemer Hollevoet overgedragen. De kalsijdewerken waren voor rekening van aannemer Blanckaert uit Brugge tegen de prijs van 478.437,75 fr met daarenboven ook nog de overwelving van de evendijkader die een bijkonende kost betekende van 100.914,77 fr. De uitrusting van de straten met riool- en waterleiding was het werk van aannemer A. Boi uit Lissewege, mits 130.558 fr.
Hoe dan ook, het gemeentebestuur heeft het klaar gespeeld dat tussen de aanbestedingsdatum en de dag van de inhuldiging van het nieuw stadhuis nog geen vol jaar verliep. De naderende gemeenteraadsverkiezingen van I0.I0.32 zaten daar wel voor iets tussen.
DE INHULDIGING.
Op 1 juli 1932 zond het schepencollege een manifest aan de bevolking waarin aangekondigd werd dat de inhuldiging van het nieuw stadhuis zou plaats hebben op zondag 24 juli 1932. In de aanhef van dit manifest werd gewezen op de buitengewone offers die gebracht werden om onze badstad te verfraaien, met als bekroning het nieuw stadhuis en de nieuwe markt. We citeren letterlijk uit het manifest:
"en wij zullen niet trachten te weerleggen wat den kritiek tegen deze werken al naar voren heeft gebracht. Op één punt echter mag in geen enkel Heystenaars hart den minste twijfel overblijven. Daarom bevestigen wij u plechtig dat het nieuw stadhuis geheellijk betaald zal worden met de opbrengst van den verkoop van het Kursaal-Palace-blok en dat, bij middel van dezen verkoopprijs ons bestuur daarenboven eene vroegere aangegane schuld van ACHT HONDERD DERTIEN DUIZEND FRANK nog heeft afgelegd en eene zeer aanzienlijke som heeft besteed aan de volledige herziening en herstelling der inrichtingen van het waterkasteel.
Het manifest besloot met: “HEIST VOORUIT! - HEYST BOVEN! “ Drie weken later, op zondag 24 juli 1932, werden de lokalen ingezegend door onderpastoor Masschelein die pastoor Froidure, belet wegens ziekte, verving. Waren nog aanwezig onderpastoor Bonne, E.H. Ivlaenhoudt, directeur van liet klooster, de directrice van deze school, de katholieke mandatarissen van het gemeentebestuur, architect G. Bailyu e.a. Van de liberale gemeenteraadsleden was geen spoor..
Na de middag werd een stoet gevormd op de Square Albert (nu Kinkhoorn) en om 14,30 u, had een bloemenhulde plaats aan het gedenkteken van de gesneuvelden. De overheden en genodigden waren samen gekomen in de salons van het Kursaal-Palace-Hotel om dan verder op te stappen in de stoet met de vertegenwoordigers van de plaatselijke maatschappijen, folkloristische groepen, de schoolkinderen en drie muziekkorpsen. In de St. Antoniuskerk werd een Te Deum gezongen en zat achter het orgel de heer Joris, orgelist aan het Casino-Kursaal van Oostende.
Bij de aankomst aan het stadhuis werd de Brabançonne uitgevoerd door het muziekkorps van het 3e linieregiment van Oostende en zongen de kinderen onder de leiding van de heer K. Ackx. Na dit buitengebeuren begon in de raadzaal van het nieuw stadhuis de academische zitting, waarvoor heel wat personaliteiten achter de raadstafel zaten, zoals o.a. de heer Carton, Minister van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid, Oud-Minister Baels, de Gouverneur van West-Vlaanderen Janssens de Bisthoven, arrondissementscommissaris Coppieters ‘t Twallant, de senatoren VanHoestenberghe en VanCoillie enz.. Het was al 16 u geworden toen burgemeester Rob de Gheldere het woord verleende aan gemeentesecretaris Richard Gobert.
REDE VAN DE SECRETARIS
De toespraak van secretaris Richard Gobert was in feite een ambtelijk relaas van wat de katholieke meerderheid in de voorbije 6 jaar verwezenlijkt had, maar met een ruime plaats voor zijn eigen visie op sommige toestanden en gebeurtenissen die door de politieke twisten ontstaan waren. We vinden het niet opportuun de volledige tekst van de toespraak af te drukken en beperken ons tot de meest interessante passages.
Na gewezen te hebben op het bouwen van 31 sociale woningen door “t’ Heysts Best” (de tuinwijk ) en de financiële bijdragen om de werkingskosten van het onderwijs op peil te houden, zinspeelde spreker op de politieke sfeer, die al geruime tijd heerste, met de volgende beeldspraak: “De tijd is niet zo verre, geachte vergadering, dat kwaadwillige geruchten, misschien wel geïnteresseerde, de ondergang onzer badstad in ‘t verschied stelden en zoo, op een vage manier, gesproken werd van archeologische vondsten daar waar het oude Coudekerque stond en waar in een afzienbare tijd ook Heyst stilaan onder den bodem der zee zou wegzinken…” Na duiding van feiten en cijfers in verband met toerisme en openbare werken bracht de secretaris de beweegredenen die in de beslissingen rond het bouwen van een nieuw stadhuis werden aangehaald:
“De openbare opinie legt natuurlijk het zwaartepunt dezer politiek in den bouw van het nieuw stadhuis en de bijkomende werken die hier ter plaatse werden uitgevoerd, o.a. de nieuwe markt. Het betaamt niet mij te mengen in den strijd die rond die kwestie ontstaan is. Ik onderlijn alleenlijk enkele van de beweegredenen die in de officiële verslagen teruggevonden werden.
- dat de oude markt sedert lang ontoereikend geworden is.
- dat de grond van de markt aan de stad afgestaan werd voor 5 fr de m2; de grond waarop het stadhuis opgebouwd werd, voor niets.
- dat het samenwonen in één gebouw van de stadsdiensten en van een groot hotel met afhankelijkheden van allen aard, tot vele ongemakken aanleiding geeft.
- dat de verkoop van het Kursaal-blok toegelaten heeft meer dan 800.000 fr schuld te delgen en dit gebouw zonder lening of zonder verzwaring van eenige welkdanige belasting te bouwen.
- dat het bezit van het Kursaal-blok niet meer een winstgevend bezit , maar wel een lastpost in de rekening bleek te zijn
- dat het aanleggen van het nieuw stadhuis en marktkwartier een ideale verbinding zou daarstellen tusschen de ontworpen statie en de oude agglomeratie, en eindelijk, dat het eene geldelijke en harmonische ontwikkeling van heel Heyst zou begunstigen.
Wanneer de driften bekoeld, het strijdgeweld over, en het stof uit de lucht zal zijn, wanneer deze horizont niet meer zal afgesloten zijn door groene weiden en velden, wanneer deze ruime markt zal omlijst zijn door lange rijen gevels van moderne gebouwen, eerst dan, geachte toehoorders, zal de volle betekenis van de daad van heden tot ons komen, in alle hare duidelijkheid, en ons toelaten het werk te beoordelen dat uw gemeenteraad van 1926-1932 hier heeft tot stand gebracht.“
Daarna ging spreker op de financiële toer met erop te wijzen dat in de periode 1926-1932 de gewone ontvangsten en uitgaven aangegroeid waren met 1.696.343 fr. Het cijfer van de opcentimes werd van 50 op 60 gebracht en de wegenistaks (de z.g.n. plaveitaks) kwam in de plaats van de rioolbelasting. Alles bij alles waren 400.000 fr bijkomende belastingen voldoende om de stijging van de uitgaven op te vangen.
Naar het einde van zijn lange toespraak had de secretaris het over de “Statie". Hij zei daarover o.a.
“Het spijt mij, geachte vergadering, dat ik om te besluiten, over zooveel licht en zon, over zooveel hoop en durf en wil een floers van grijsheid moet trekken...
Van hier uit staren de Heystenaars verlangend en hoopvol naar de plaats waar het nieuwe spoorwegstation moet verrijzen.... “
In 1925/26 was een beslissing omtrent het verplaatsen van de spoorweg ogenschijnlijk nakend, doch er rezen van staatswege onverwachts financiële moeilijkheden op. Eerst in 1928 zag het gemeentebestuur opnieuw het licht op groen om deze, voor Heist, belangrijke kwestie opnieuw vlot te krijgen.
De Secretaris vervolgde:
“Op 31 juli 1930, had een gezamenlijke bespreking plaats en werd een voorlopig akkoord vastgesteld. De onkosten van uitvoering waren bepaald op 15 miljoen. De staat zou er 10, de nationale maatschappij 2 en de stad Heyst DRIE van dragen. Hoe zwaar ook, werd dit akkoord eenparig door den gemeenteraad goedgekeurd in zitting van 9 sept. 1930. Enkele maanden nadien waren wij in volle crisis en voor de tweede maal moest de hoop op een onmiddellijke oplossing opgegeven worden”.
Spreker eindigde met een oproep te doen tot de aanwezige minister, teneinde met zijn medewerking de levenswens van de Heistenaars toch in vervulling te zien gaan. Twintig later werd die wens werkelijkheid.....
TOESPRAAK VAN DE BURGEMEESTER.
“Ge hebt het allen genoemd, dit steedje is: Heyst-aan-zee.”
Zo begon burgemeester Robert de Gheldere zijn feestrede om te vervolgen met de verwelkoming van alle personaliteiten. Tot de Gouverneur van West-Vlaanderen zei hij o.m.:
"Meer dan eens hebt gij mij willen zeggen, dat uw zomerverblijf te Heyst U steeds zo nauw aan het harte lag, dat uwe kinderen hier opgegroeid waren tot frissche kloeke telgen waarover hun heervader terecht wel fier is.....“
Uit het gedeelte waarin de burgemeester zich richtte tot zijn trouwe vriend kamerlid en gewezen minister Baels, pikken wij de volgende zinsnede :
“de prachtige laan door de duinen tusschen Heyst-Duinbergen en Knokke die de bewondering van onze bezoekers verwekt en die - indien ze niet volgens “uwe” wens de naam had gekregen van “ Koninklijke Laan” - door ons bestempeld zou geweest zijn met den naam “Hendrik Baelslaan"
Na enkele zinnen in de moedertaal (frans) van minister Caton, vervolgde Robert de Gheldere in het Nederlands en las de tekst voor die in het guldenboek geschreven werd:
"Dit gulden boek waarin het handteeken der voornaamste bezoekers onzer badstad ten dankbare geheugenis zal opgenomen worden, werd voor het eerst opengeslagen en voorgelegd op den 24 juli 1932 ter gelegenheid van de inhuldiging van het nieuwe stadhuis, in de dagen van Albrecht I, Koning der Belgen, dien God en lang beware, toen Baron Janssens de Bisthoven Gouverneur was in West-Vlaanderen en Jonkheer Jan-Baptiste Coppieters ‘t Wallant, Commissaris van het Arrondissement Brugge, onder het burgemeesterschap enz. ,”
Naar het einde van zijn toespraak ging de burgervader op de poëtische toer:
“Geen rijker kroon dan eigen schoon
zegt de dichter en dit zal ons stadhuis verkonden.
Maar ook met het zedelijk schoon wil Heyst zich tooien, het wilt
zich tooien met deze driedubbele krone die mijn vader zaliger bezong.
Wat zijt gij Vlaanderen schoone
in uw eenvoude praal
met uw driedubbele brons
van Godsdienst, zeden en taal"
Hij eindigde zijn levendig toegejuichde toespraak met de woorden van dichter Ledeganck:
"Bemind gelijk een spruit van adellijken bloede
gelijk een rijken diamant
in d’eerekroorn van ‘t Vaderland
gelijk de schoonste telg die ‘t schoone Vlaanderen voedde,"
Na het antwoord van minister Carton, die op het nationaal vlak bleef en crisis getint was, werd door hotelier Viaene een keurig “Raout“ met schuimwijn opgediend. De plechtigheid op het stadhuis had drie uren geduurd.
—0—0—0—0—0—0—
Minder dan drie maanden na de inhuldiging van het stadhuis, het marktplein en aanpalende straten, verloor de katholieke vier zetels en de meerderheid in de gemeenteraadsverkiezingen van 10 oktober I932. Het werd een liberale-socialistische coalitie. Zes jaar eerder (1926) had het kiezerskorps ook de casino-operatie afgekeurd...
Om deze bijdrage af te ronden vermelden we nog dat het schepencollege op I2.I2.I932 besloot aan de straten in het stadhuiskwartier volgende namen te geven:
- STADHUISSTRAAT: De straat die de Kursaalstraat met de Hermans-Lybaertstraat verbindt. In ‘t frans Rue de l’Hotel de Ville,
- MOLENSTRAAT: “Rue Moulin “. De straat gelegen ten oosten van het stadhuis en verbindende de Stadhuisstraat en de steenweg naar Ramskapelle (nu Marktstraat).
- van MAERLANTSTRAAT: Aan de tot hiertoe zo genaamde Boomjesstraat, verbindende de Vrièrestraat en de Hermans-Lybaertstraat, “Rue van Maerlant“.
- OUDE MARKT: “L’Ancien Marché “. De plaats begrensd ten noorden door de Vlamingstraat en te westen door de K. Mercierstraat. (De marktdagen gingen nog door op de “Oude Markt” tot het einde van het zomerseizoen 1932).
Pierre Vantorre
Bron : Gemeentearchief
DE OOSTKUST VAN TOEN
Den prachtig fotoboek met 300 bijna nooit voorheen gepubliceerde foto’s van het Zoute tot Bredene, MEER DAN 50 FOTO’S OVER HEIST
Auteur: Georges Devent (Bestuurslid Heyst Leeft )
Prijs 1.200 fr
Dit nummer 1982-03 werd gerealiseerd met
Teksten: Pierre Vantorre, Dany Vantorre en Cyriel Vantorre
Fotoreproductie: pvba Eddy-Druk, Type/Offset
Stencilreproductie: Cyriel Vantorre