Het land achter de Evendijk : deel 4 - Waterwegen, Landwegen, Grenslijnen
Vervolg van: Het land achter de Evendijk : deel 3 - De Evendijk
1. De Afwatering langs de Eiesluis
We hebben reeds geschreven dat er geen openingen in de Evendijk gelaten werden, voordat een andere dijk ervóór kwam te liggen. Tot zolang moest de afvoer eerst langs de Munecareda, vervolgens langs de Reygersvliet gebeuren. In die nieuwe dijk waagde men het wel een zeesluis te bouwen, omdat er achteraan nog de Evendijk stond om bij een mogelijke ramp de zee tegen te houden.
Nu kon het overtollige water van Lissewege Ambacht, Uitkerke Ambacht en zelfs Zuienkerke Ambacht een kortere weg naar zee nemen. Het werd gericht naar de twee takken van de Eede, die zich kort voor de zeesluis verenigden.
Tegenover de oostelijke tak, de Oost-Eede, werd in de Evendijk de Coppesluis gebouwd. Naar die sluis werden twee watergangen gericht. De ene waterloop komt uit zuidoostelijke richting - we zullen die voor het gemak de “Zuidoost-watergang” noemen. Hijzelf neemt enkele mindere aders op, die reeds in de XVIe eeuw vervallen waren.
De andere ader, die tot aan de Coppesluis doorgegraven werd, had veel meer belang. In de ommelopers heet hij meestal de Kemelader; hij noemt ook “Moerader”. Bij dit laatste toponiem kunnen twee etimologieën aangevoerd worden: a) vermoedelijk was de Kemelader aanvankelijk de voornaamste of "moeder"-ader van de Watering van Eyensluys, b) hij vloeit door een gebied met veel turfputten of “darynckmoeren".
De Kemelader komt uit de richting van het dorp van Lissewege en, samen met zijn zijtak de Kyfader, kon hij een groot deel van Lissewege, Ramskapelle en Heist ontwateren. De Kyfader zelf had drie vertakkingen: de Westkapelle-wegader, de Markvliet en de Scheidingsader.
De westelijke arm van de Eede, de West-Eede, kreeg de Boudin Weitinssluis als aanvoerweg. Van zeer groot belang voor de afwatering van het westelijk deel van de "Watering van Eyesluys” was de Lange Smalle Watergang. Deze ader begint in de omgeving van Zuienkerke en ontwatert een deel van het grondgebied van deze gemeente, van Uitkerke en van Lissewege.
Genoemde ader bereikt de Evendijk ten noordoosten van de Koutermolen en vloeit lang de zuidzijde van de dijk tot Boudin Weitinssluis. Onderweg neemt hij de Lisseweegse Watergang op. Deze laatste liep eerst slechts tot Zwankendamme, maar werd later doorgetrokken tot de Evendijk en verbonden met de Olievliet. Dit verlengde deel noemt de Noordvaart.
Het afwateringsstelsel dat we zoëven beschreven hebben, werkte niet steeds vlot. Het moet zelfs al in het begin gehaperd hebben, daar in 1288: "die van Heyensluus begheerende waren hare sluus ute te doene, ende ute te waterne mettien [met die] van Reinghersvliete". Doch de Graaf besliste dat Eyesluys verder zelf voor zijn afwatering moest zorgen en van Reigersvliet gescheiden blijven (1).
De moeilijkheden sproten niet voort uit het verdelven van de watergangen.
De zee veroorzaakte de last. Zolang de wind uit het zeegat waait, kan men bezwaarlijk de zeesluis openzetten en dus geen polderwater lozen.
Ondertussen blijven de grachten vol en de velden nat. Storm van uit het noorden beschadigt een van de sluisdeuren of slibt de sluis vol zand en, terwijl men de zeesluis herstelt of ruimt, kan er geen water afgelaten worden.
Tenslotte begon ook het strand vóór de sluis op te slibben en werd het bijna onmogelijk langs de Eyesluys uit te wateren. Een drastische maatregel moest genomen worden: de Eyesluys afschaffen en een nieuwe afwaterïngssloot graven om het waterschap van zijn moeilijkheden af te helpen.
2. De Afwatering langs de Izabellasluis.
Er werd een nieuwe afvoerweg aangelegd van uit Uitkerke, over Lissewege, Heist en Knokke, tot aan het Zwin. In de ommelopers is zijn naam "sluysvliet" of "nieuw gheleet van Eyesluys". Nu noemt hij algemeen "Izabellavaart", naar het Izabellafort, dat naast de nieuwe uitwateringssluis, de Izabellasluis, stond.
Het grootste deel van de Izabellavaart volgt de bedding van vroegere watergangen.
Laten we de loop van de vaart volgen van Uitkerke uit. Ter hoogte van het 63e, 62e, 61e, 60e en 52e Bg. van Eyesluys is men in 1650 begonnen de Lange Smalle Watergang te verbreden. Aan de noordzijde van het 47e en 46e Bg. liep genoemde ader langs de zuidzijde van de Evendijk. Hier werd hij in 1657 2/3 roede (ong. 2,5 m) breder uitgegraven (2).
De ommeloper brengt bijzonderheden aangaande het betalen van de schade-vergoeding. De onteigende grond werd betaald aan 50 pnd groten per gemet. De aanpalende landerijen hadden gedurende 2 jaar schade geleden door de gravingswerken. Daarom betaalde men, voor een strook van 2 roeden breedte, een vergoeding van 2 pond 10 schellingen per gemet per jaar.
Even ten oosten van Boudin Weitinssluis moest men een verbindingsstuk dwars door het land delven tot aan de Kyfader. Dit stuk is gegraven in 1656. Als breedte werd 2 tot 2,5 roeden genomen. Verschillende partijen verloren dan ook veel grond. In het 35e Bg. Eye. staat bij een perceel een nota: "1656 afghedolfven dweersduere, lanck 56 roeden, breet 2 roeden, es 112 roeden in ‘ t gheleet". In het 34e Bg. Eye. werd van de Wallebilk van de Heer van Maldegem 124 roeden afgedolven; van de partij ernaast 140 roeden.
Tussen het 30e Bg. Eye. en het 25e Bg. Reyg. werden 2 bochten van de Kyfader rechtgetrokken. Daardoor geraakten twee stukjes grond van Ramskapelle afgesneden; ze werden bij het grondgebied van de parochie Heist gevoegd, maar bleven bij de Watering van Reygersvliet opgetekend. De Izabellavaart volgt verder de bedding van de Kyfader en van de Markvliet, die beide verbreed werden.
Ook verder oostelijk, doorheen de Vardenaarspolder, heeft de bedding van de Markvliet gediend voor de nieuwe vaart. De meest aannemelijke verklaring voor "Markvliet" is "grensvliet". Op de noordoever is geen enkel perceel leenland te vinden, terwijl langs de zuidoever alles leenland is. De waterloop vormde een grens tussen een strook feodale en een strook allodiale grond.
De Izabellavaart nam het water mee van alle aders, die hij langs zijn weg doorsneed, o.a. de Kemelader. De loop van de Oost- en de West-Eede moest nu zuidwaarts gericht worden.
Het afwateringssisteem dat hierboven werd beschreven heeft slechts beperkte tijd gewerkt. Het Zwin verzandde meer en meer; door dit feit verslechtte de afvloei langs de Izabellasluis. Reeds rond 1720 was de sluisvliet buiten de Izabellasluis, volledig verslijkt. In 1784 werd dan ook ten zuiden van het Izabellafort een nieuw kanaal gegraven en werd de grote Hazegrassluis gebouwd.
Ook politieke moeilijkheden belemmerden de afwatering daar de Nederlanders, na de gebeurtenissen van 1830, met moeite toelieten dat afvoerwater van het Belgisch grondgebied langs het Nederlandse gebied afvloeide.
3. De Afwatering langs de Heistse Sluizen
Weerom moest een nieuwe afvoerweg gezocht worden. Hij kwam er onder de . vorm van de Leopoldsvaart, die gegraven werd van de Braakman tot aan de zee te Heist, waar sterke zeesluizen de afvoer regelen. Het kanaal werd beëindigd in 1843. Het zorgt voor de afwatering van de polders in het noorden van Oost- en West-Vlaanderen. De loop van de Izabellavaart moest van oost naar west omgekeerd worden.
Naast het Leopoldskanaal werd in 1852 het Afleidingskanaal van de Leie of de Schipdonkvaart aangelegd.
Een laatse watergang die we moeten beschrijven, is de antitankgracht. Deze bevindt zich in het 35e Bg. Eye. en verloopt van de Izabellavaart naar de hofstede "te Zandschere”. De gracht is ongeveer 10 m breed en werd in de laatste oorlog door de Duitsters gedolven.
Wanneer we het verloop van de afwatering nogmaals overschouwen, dan kunnen we 5 fazen onderscheiden. In de allereerste periode na de indijking gebeurt de afvoer langs de Munecareda; daarna gaat het langs de sluis van Reigersvliet. Van in de eerste helft van 1200 tot het midden van 1600 heeft men de afvloei langs de Eyesluys; van 1657 tot rond 1845 langs de Izabella-sluis en de Hazegrassluis; in de 5e of laatste faze langs de Heistse sluizen.
4. De Bevaarbare Wegen
In de Middeleeuwen waren onze landwegen in slechte staat. Vooral in de winter waren ze onbruikbaar. Het water was het beste vervoermiddel. Het Brugse Vrije zorgde er al gauw voor dat een uitgebreid waterwegennet ten noorden van Brugge werd aangelegd. Bijna alle parochies in de polders werden door een watergang met Brugge verbonden.
Schets met de bijzonderste Wegen en Waterwegen van Stapelvoorde naar Zee
— — — — weg. —•—----: watergang,
Van uit Brugge werd de Eevoorde gedolven tot Stapelvoorde, ten noordoosten van Dudzele. Deze plaatse was een belangrijk knooppunt van water- en landwegen. Stapelvoorde was verbonden met Westkapelle langs de Zuid-watergang, met Ramskapelle langs de Noordwatergang . Dit knooppunt werd met de Lisseweegse Watergang verbonden door het graven van de Dudzeelse Watergang: deze verbinding is enkele jaren voor 1284 tot stand gekomen. In genoemd jaar is er een betwisting tussen Eyesluys en Reygersvliet aangaande de onderhoudskosten "van ere niewer schipleet die beghinnet in de Lissewegher Hee" (3).
Voortaan vormden de Lisseweegse en de Dudzeelse Watergang de verbinding te water van Brugge met de noordelijke parochies. De Eevoorde verviel als waterweg.
De Noordwatergang had een vertakking, die ten westen van Ramskapelle noordwaarts liep, de Poortersgatader. Deze laatste was verbonden met kleinere aders, die oostwaarts strekten en waarlangs steenbakkerijen en turfputten lagen. Langs de Noordwatergang stond "der stede (Brugge) teghelhoven te Raemscapelle". Langs beide waterlopen was er dus een druk vervoer van bakstenen en turven naar Stapelvoorde en Brugge.
Brugge wilde zijn waterwegennet nog verder uitbreiden, nl. tot aan de zee.
Om die reden werd Jan Dreeling in 1414 door de stad Brugge naar Ramskapelle gezonden om daar te verkrijgen vanwege de ingelanden van de Watering van Reigersvliet "dat de waterganc, beghinnende te Stapelvoorde, ende also streckende in de zee, ghedolven mochte wesen" (4). Ten westen van Ramskapelle was er een watergang, die men kon doortrekken naar het noorden, nl. de Poortersgatader.
In de landboeken van de XVIe eeuw vinden we geen aanduiding dat de verbinding met de zee bestaan heeft. De enige plaats waar Brugge zijn kanaal, in die streek en in die tijd, in zee kon laten uitmonden was de zeesluis ten westen van Heist, de Eyesluys. Deze vaarweg naar de zee moest misschien een hoger waterpeil hebben: er zouden dus grote moeilijkheden ontstaan zijn in verband met de afwatering van de omgeving. De ader langs de Heistse Heerweg, die van Stapelvoorde in noordelijke richting loopt, heet de Heistse Ader. Daarom zou men geneigd zijn aan te nemen dat die watergang toch tot Heist gestrekt heeft. Hij kan eenvoudig zo genoemd zijn, omdat de Heistse Heerweg, over een grote afstand, er naast lag.
Indien Brugge geen verbinding met de zee en met Heist heeft kunnen tot stand brengen al over Ramskapelle, dan heeft het toch een waterweg geschapen naar Heist alover Lissewege. De Lisseweegse Watergang werd doorgegraven tot de Evendijk. De dam te Zwankendamme moest blijven bestaan, daar de Lisseweegse Vaart een hoger waterpeil had. Het verlengde deel, de Noordvaart, bezat het gewone peil der wateringaders. Te Zwankendamme werd een "overdracht" gebouwd, een plaats waar de schuiten overgeladen werden (5). Om het verkeer te vergemakkelijken werd het overdracht later vervangen door een sas.
Ten noorden van Zwankendamme vaarden de schippers in de Noordvaart tot de Evendijk; langs de zuidzijde van de dijk volgden ze de Lange Smalle Watergang tot Schellewaertsheulbrug. Daar staken ze hun platte schuiten onderdoor, dan stuurden ze langs de noordzijde van de dijk recht tot in het binnenhaventje van Heist, "het Sas ofte Schipvaert", gelegen aan de westzijde van het huidige marktplein.
Gans het einde schipvaart vanaf het overdracht te Zwankendamme tot in Heist heette de "Heystschen Waterganck". Deze watergang diende niet alleen om de voortbrengselen van de zee en van het land, van Heist naar Brugge te voeren, maar ook om benodigdheden van Brugge naar Heist aan te brengen. Een paar voorbeelden van dit laatste halen we uit de kerkrekeningen.
Na de verwoesting van de kerk gedurende de godsdiensttwisten moest veel materiaal voor het herstellen van de kerk aangevoerd worden. Een post in de rekeningen luidt als volgt: "Betaelt an Jacob Vandenbroucke, schipper tot Swanckendamme, over de vrecht van calc ende voetstenen van Brugghe tot Swanckendamme … " Een andere post: "Betaelt an Andries Lansens, schipper tot Swanckendamme, over de vrecht calc, scalien ende voetsteenen te bringhen van Swanckendamme tot Heyst...” (6).
De Heistse Watergang die rond 1840 definitief afgesneden werd door het graven van de Leopoldsvaart, was de belangrijkste vaarweg te Heist en de onmiddellijke omgeving. Maar ook de aders van minder belang werden gebruikt voor het vervoer van stenen uit de steenbakkerijen, van turf uit de "darinckwaeken”, en ook wel van landbouwprodukten van uit verafgelegen velden.
5. De Landwegen
De voornaamste verbinding tussen Heist en Brugge te water vormde de Heistse Watergang, te land de Heistse Heerweg. Stapelvoorde was ook een knooppunt van landwegen. Van uit Stapelvoorde loopt de Heistse Heerweg in noordelijke richting tot ter hoogte van de Grote Hofstede; daar is er een vertakking noord-Westwaarts naar Zandschere, en een noordoostwaarts naar Heist. Het stuk weg dat oost-west ligt heet ook Moerstraat: het ligt midden in een gebied met veel darinkmoeren, de "Heist-Moere" (7).
Van af de Moerstraat heette "den Heysschen Heerwech, die van de kercke van Heyst loopt voorby Bueckemaere landt, alsoo naar Brugghe", eigenlijk de "Vischwegh" of "Vischdreve" of "Vischstraete”, omdat hij, vanaf het ontstaan van het vissersdorp Heist, de weg vormde waarlangs de Heistse vissers hun vis naar Ter Doest, Brugge en andere plaatsen voerden. Voorbij de kerk van Heist gaat de weg verder naar de dorpskom van Heist.
De Visweg, die we de Visweg A gedoopt hebben, om die te onderscheiden van een andere gelijknamige weg, die ongeveer 1 km zuidelijker ligt, werd afgesneden door de Izabellavaart. Vanaf dit ogenblik moest men langs de Moerstraat, van Heist naar Brugge reizen. De Visweg B geraakte ondertussen vervallen.
De Moerstraat werd onderbroken door het graven van de Leopoldsvaart. Sedertdien moesten de Heistenaars langs Ramskapelle en Zelzatebrug naar Brugge. Bedoelde weg was reeds enkele jaren tevoren de beste verbinding met Brugge geworden, aangezien hij in 1773 werd rechtgetrokken en gekassijd.
Voordien waren alle wegen aardewegen, ook de weg naar Ramskapelle, die geen nadere bepaling had dan "den heerwech die van Heyst naer Ramscapelle loopt”. Er was ook een binnenweg “de Ramscapelsche Stie" een landwegje dat voetpad was.
Genoemde wegel had nog een andere naam: "de Oostwynckelstie", omdat hij liep doorheen een “jeghenoode gheheeten den Oostwynckele" (8). Deze "winkel" vormde de oosthoek van het dorp Koudekerke, binnen de Evendijk. Het oostelijk deel van het dorp Heist, buiten de dijk, heette het Oostdorp.
Langs de Evendijk en de Zomerweg ging men naar Westkapelle. De Zomerweg of Brede Weg heeft drie zijwegen: de Speelmansweg, waarin de Speelmans-heule ligt, de weg naar Spletelingsheulbrug, en de Noordwatergangwegel. Deze laatste verbond de Noordwatergang met de Zomerweg. Hij is al vroeg vervallen: de atlas van de buurtwegen van Heist (1849) geeft alleen nog een wegel. Een s tukje weg is nog te zien in de weide langs de Zomerweg.
Volgde men de Evendijk in westelijke richting, dan bereikte men aan de Zandscheerheule de Zandscheerweg, die naar het Dorp Lissewege liep. Ook de Evendijk werd onderbroken door de Leopoldsvaart. Zolang de Schipdonkvaart er nog niet was, onderhield een brugje de verbinding. Dit brugje staat vermeld als "Pont" op de bovenvermelde atlas. Van de Evendijk tot de Zandscheerweg, was daar nog de Groene Weg, ook Brede Weg genoemd.
Ten zuiden van de Evendijk verliepen twee voetwegels: het Boudin Weitins Wegelken ten zuidoosten van de hoeve Zandschere, en het Papewegelken. Dit laatste begon aan de Kemelader, waar "wylent de Lenebrugghe" of "de Heebrugghe" of "de Landtbrugghe" lag. Dat was een voetbrug over de Ee of waterloop, voorzien van een leuning. Het wegelke mondde uit recht tegenover de kerk.
Het werd Papewegel geheten omdat de prochiepape, d. i. de pastoor, twee bezittingen langs die wegel had: a) een perceel waar de eerste pastorie van Koudekerke "d’ oude priestragie" heeft gestaan (A 153 west); b) een grote weide die de Papenbilk heette (A 173-185).
Een andere schrijfwijze is "Scapenweghelken" (8). Het kan best een wegje geweest zijn waarlangs schapen gedreven werden naar de weiden. De hofstede, die langs de Papenwegel staat, bezat inderdaad een grote kudde schapen. Scapenweghelken kan ook een verschrijving zijn van " ’s Papen-weghelken".
6. De Grens tussen de Wateringen Eyesluys en Reygersvliet
Het Middelland vormde aanvankelijk één waterschap, dat al spoedig genoemd werd naar zijn uitwateringssluis te Reigaartsvliet. Ook het feit dat verschillende watergangen in beide wateringen doorlopen, wijst er op dat het gebied van beide vroeger een eenheid vormde.
Bij het indijken van de Oudemaerspolder in de eerste helft van 1200, begon de afwatering langs de Eede met zijn Eyesluys. Het westelijk deel van de Watering van Reygersvliet kreeg zodoende de gelegenheid om af te vloeien naar de Eyesluys.
De waterlozing te Eyesluys werkte niet altijd voorbeeldig. Daarom verlangde Eyesluys reeds rond 1300 om opnieuw te mogen uitwateren langs Reigersvliet. Maar de Graaf wilde dat beide wateringen gescheiden bleven. Toch is Eyesluys verplicht geweest zijn sluis op te geven; het heeft de toelating bekomen om een nieuw geleed te delven doorheen het gebied van Reigersvliet en uit te wateren langs de Izabellasluis (1657). Het heeft geduurd tot 1735 alvorens beide wateringen weer verenigd werden.
De grens tussen de Watering van Eyesluys en die van Reygersvliet is niet overal in het oog lopend. De noordoosthoek van Eyesluys werd zeer duidelijk afgebakend door de Pannedijk en de Zomerweg. Ten oosten van Veldegoede keert de grens af van de Zomerweg. Hier wordt hij gedeeltelijk gevormd door een grachtje, en is hij gedeeltelijk "Vuerghemeens" d.i.: slechts aangegeven door een ploegspoor [ “vuergemeens” betekent eigenlijk: met gemeenschap-pelijke voor]. De gemeentegrens tussen Heist en Westkapelle loopt niet gelijk met de wateringgrens; hij ligt ongeveer 100 m ten westen ervan.
Ten zuiden van Veldegoede begint een zeer duidelijke scheidingslijn tussen Eyesluys en Heist enerzijds, en Reigersvliet en Westkapelle-Ramskapelle anderzijds, nl. de Scheidingsader en de Kyfader.
Er zijn echter een paar punten waar de grens van de wateringen en de gemeenten niet samenvallen: a) ten zuidwesten van Veldegoede ligt, ten zuiden van de Scheidingsader, een partij van 3 Gemet, die wel bij het 28e Bg. Eye. geboekt staat, maar thans bij de gemeente Westkapelle behoort; b) de Izabellavaart heeft van 2 percelen in het 25e Bg. Reig. in Ramskapelle een stukje afgesneden; beide stukjes werden bij Heist aangehecht, maar ze bleven verder bij Reigersvliet geboekt.
De Kyfader vormt de wateringgrens niet verder dan tot aan de weg van Ramskapelle naar Heist. Van hier af tot de eerstvolgende hoeve is de watering- en gemeentegrens opnieuw "vuerghemeens". Ten westen van deze hoeve vormde een voetstie (wegel) de scheiding tussen beide wateringen, maar door het rechttrekken van de gemeentegrens is een deel van het 62e Bg. Reig. bij Heist terechtgekomen.
Wat verder westelijk wendt de wateringgrens plots naar het noorden. Ook hier vormt een “voetstie” de scheiding. Vanaf deze voetweg is de afbakening tussen het 33e Bg. Eye. en het 63e Bg. Reig. niet precies vastgelegd. De grenslijn loopt ongeveer halverwege door een zestal percelen. Landmeters, die een kaart van deze omgeving tekenden, moesten bij elk van die percelen, opgeven hoeveel roeden in ieder van beide wateringen lag.
De scheidingslijn bereikt de Heistse Heerweg, volgt die eventjes en wordt dan, tussen het 40e Bg. Eye. en het 91e Bg. Reig. opnieuw "vuerghemeens".
7. De Grens tussen de Parochies Heist en Lissewege
Ten noorden van de Evendijk volgde de parochiegrens de West-Eede, uitgezonderd nabij de Eyesluys, waar de grens ongeveer 100 m ten westen van de Eede verliep.
Van Boudin Weitinssluis tot de Kemelader was de parochiegrens, tot in het begin van 1600 nooit heel juist vastgelegd geworden. De lijn was zeer kronkelend, zodat de opstellers van de parochielandboeken bij sommige percelen twijfelden aan welke zijde van de grens ze lagen. Zo leest men nota’s als: "in Heyst van outs", "light in de thiende van Heyst".
In 1619 werd tussen beide parochies een akkoord bereikt, waarbij bedoeld gedeelte van de grens werd rechtgetrokken. De ommelopers van Eyesluys maken op verschillende plaatsen gewag van deze rechttrekking: "nu ghenomen in Heyst 1619 per accordt", “Heyst zuidtwest per accordacie 1619".
Vanaf de Kemelader is de grens steeds de Kyfader geweest. Doch ten zuiden van de Moerstraat was er een deeltje van Heist dat in het grondgebied van Lissewege vooruitsprong.
In 1899 werd Zeebrugge samengesteld uit een deel van het grondgebied van de gemeenten Heist en Lissewege en Uitkerke. De bovenbeschreven gemeentegrens viel helemaal weg. Sedertdien vormt de westelijke dijk van het Schipdonkkanaal de scheidingslijn tussen Heist enerzijds, en Zeebrugge en Lissewege anderzijds.
Het bovenvermelde vooruitspringende stukje bleef evenwel bij Heist. De oppervlakte ervan is ongeveer 8 Gemet.; er staat één hofstede op!
LEES VERDER: Het land achter de Evendijk : deel 5 - De Leengoederen
8. Bronnen
- C. Carton, Ann. Soc. Em., 1e reeks, deel III , p 117.
- Ommel. Eye. 41e Bg., Aanw. 3650.
- Keure Nr. 462, Arch. St. Janshosp. Brugge, kopie van 1284 (1333)
- Rek. stad Brugge (1413-14) f° 72 r°, Stadsarch. Brugge
- Ommel. Eye. 41e Bg., Reg. Vrije 15958
- Kerkrek. Heist, Reg. Vrije 12147 f° 55-56 (1630) R.A.Brugge.
- Verzam. Mestdagh Nr. 1320 (1727)
- Ommel. Kerk Heist, f° 40 v° (1525)
- Leenboek Burg Brugge Nr. 2 (1501) f° 106 r°, R. A. Brugge.
000000000000000 000000000000 00000000000000