Duitse schapers te Zuienkerke (1815-1855)
Dr. Jos De Smet
In de folklore van het Brugse Vrije zijn de Duitse Schapers goed gekend als tovenaars. Deze mensen gingen weinig om met de andere lieden. Zij spraken ook een vreemd dialect, waardoor zij vrees en ontzag inboezemden aan de andere inwoners.
Zoals H. Stalpaert schreef in zijn werkje “Toverije in het Brugse Vrije" (1), waren zij niet uit Duitsland afkomstig, maar uit het tegenwoordig Nederlands Limburg, vooral uit de omgeving van Roermond.
Deze schapers woonden alhier, van op het einde van de XVIIIe eeuw, op de grote schaaphofsteden. Zij hadden er het recht, ten koste van de boer, enkele schapen aan te kweken voor eigen baat. Vlijtig en spaarzaam, werden enkelen onder hen welgesteld, en huwden soms de dochter van hun meester. Veel van hun afstammelingen hebben het gebracht. tot vooraanstaande lieden.
“De namen van hun nakomelingschap komen in onze streken nog veelvuldig voor: Pijpers en Lutters in de streek van Dudzele, Schruers, Nijskens en Linskens in de streek van Lissewege, Hudders te Westkapelle, Hobus en Nobus in de streek van Damme, Renders in het Snaaskerkse, Lekens sedert 1780 te Sint-Pieters-op-de-Dijk.
Er zijn er nog meer!” (2)
Een onder hen, Antonius Van Lier, uit Nunhem ten Westen van Roermond, liet in 1854 te Houtave, een nu nog bestaande kapel bouwen ter ere van zijn patroon, de H. Antonius Eremiet (3),
Nu vond ik in het gemeentearchief van Zuienkerke tien binnenlandse paspoorten terug, afgeleverd tussen 1815 en 1829, wanneer wij behoorden tot het Herenigd Koninkrijk der Nederlanden, aan drie Duitse schapers, die te Zuienkerke verbleven. De eerste was Mathias Schreurs, geboren te Halen bij Roermond. Hij ontving zijn eerste paspoort te Zuienkerke op 17 december 1815. Hij was toen 23 jaar oud, schaapherder van beroep, en ontslagen van militaire verplichtingen als oudste van wezen. Hetzelfde paspoort werd te Zuienkerke voor één jaar verlengd op 30 december 1816. Deze schapers gebruikten hun paspoort om nu en dan naar huis terug te keren. Zo werd ditzelfde paspoort geviseerd te Halen op 3 januari 1817 door Baron de Keverberg, voorlopige meier van de heerlijkheid Halen en ridder in de orde van de “Lion Belgique”.
Mathias Schreurs ontving op 9 januari 1819 een nieuw paspoort voor een reis naar de provincie Limburg, die tot 1839, de huidige provinciën Belgisch en Nederlands Limburg omvatte.
Op 30 maart 1818 werd te Heithuizen bij Roermond een paspoort afgeleverd aan de 26 jarige landbouwersknecht Pieter Mathias Nyskens, geboren te Roggel, vrij van militaire verplichtingen, en dit om een reis te ondernemen naar Oostkerke in Oost-Vlaanderen (sic). Nyskens, die alhier het beroep van schaapherder uitoefende, ontving te Zuienkerke nog twee andere paspoorten op 22 december 1825 en op 13 december 1827, iedermaal voor een reis naar zijn geboortedorp Roggel.
De derde Duitse Schaper, Dyonisius Arits, geboren te Roggel, ontving zijn eerste paspoort te Zuienkerke op 2 januari 1819. Hij was toen 24 jaar oud, en zijn paspoort is bestemd voor een reis naar Limburg. Op 2 februari 1824 kreeg hij een nieuw paspoort voor Limburg. Het volgende paspoort werd hem afgeleverd om naar Menen te reizen. Hij was toen geen schaper meer, maar koopman in schapen. Te Zuienkerke ontving hij nog twee andere paspoorten op 13 januari 1827 en op 28 februari 1829, iedermaal met bestemming Neer in Limburg, ten Noorden van Roermond.
Andere paspoorten voor Duitse schapers zijn niet meer voor handen in het gemeentearchief van Zuienkerke. Wij zien dat deze schapers de gewoonte hadden nu en dan rond nieuwjaar, naar hun geboortestreek terug te keren. Op dit tijdstip konden zij het gemakkelijkst gemist worden op de hoeve. Hoe zij de reis ondernamen, te voet of met de diligenties, weten we niet.
Wat opvalt is dat al deze schapers heel sierlijk hun handtekening konden zetten, wat bewijst dat het lager onderwijs in hun geboortestreek veel meer ontwikkeld was dan bij ons.
In het gemeentearchief van Zuienkerke, bij de paspoorten, steekt de inventaris van het achtergelaten goed van een andere Duitse Schaper, namelijk de vier en vijftigjarige jonkman Pieter Jacobus Decker, zoon van Pieter en van Christina Simoens, overleden te Zuienkerke op 26 april 1833 op de hofstede van landbouwer Carolus Vergaerde. De overledene was afkomstig uit Weert, ten westen van Roermond.
Landhouwer Vergaerde zat waarschijnlijk verlegen met dit overlijden. Hij riep de hulp in van Dyonisius Arits, die toen als koopman te Sint-Pieters woonde, waar hij een groot aanzien genoot. Arits riep er ook de Duitse Schapers uit het omliggende bij, namelijk Mathias Nyskens, reeds vermeld, en die woonde te Zuienkerke; Paulus Rutten, schaper te Lissewege; Willem Jouts, schaper te Houtave en Joannes Tys, schaper te Uitkerke.
De bezittingen van de overleden Jacobus Deckers bevonden zich in een grote koffer, waarvan door D. Arits de inventaris werd opgemaakt in aanwezigheid van het echtpaar Vergaerde en van de getuigen:
- Een zilvere zakhorlogie met zilveren sleutel en keten
- Een parapluie
- Eene blauwe laeken kazak met broek en onderveste van dezelve stof
- Een borse met zes centen
- Een blauwe vriese kazak
- Vier ondervesten van verscheyde coleuren
- Drie hoeden, in eenen gemeenen staet
- Twee zyde halsdoeken
- Drie schabben
- Dry zakdoeken
- Een hemde en twee halve hemden
- Drie paar koussen in slechten staet
- Een schaep schaere
- Twee paer getten
- Vier boeken
- Een slachtmes met poerbusse en een scheirmes
- Een paer laersen
- Twee calsons
- Een leersen trekker, een hondeketing en een reyssak
- Eenen lederen gordel
- Een wit slaeplyf en eenen sayetten halsdoek
- Een papieren doos met eenen holleblok en andere kleinigheden
- Een schaepmak met steert, en paspoort
- Een borse met vuerslag en key, met twee paar schoenen
- En ten laetsten, eenen leeren hondenband met koperen plaet waerop zynen naem.
Deze inventaris werd opgemaakt te Zuienkerke de 28 april 1833 om 3 uur ‘s namiddags en ondertekend door: P. Mathias Nijskens, Ds. Arits, Carolus Vergaerde, Joanna de Ketelaere, Paulus Rutjes, Joannes Thys, Wylhelmus Jouts.
De overledene was waarschijnlijk in dienst van D. Arits, en bezorgde dezes schapen die gehouden werden op de hofstede van C. Vergaerde. Arits stond als loon 36,83 Fr schuldig aan de afgestorvene.
Dezelfde Arits betaalde nog voor Deckers:
”Aen d’heer Carolus Vergaerde voor onderhoudskosten en oppassing van den zieken: Fr 42,22
Aen de heer Pastoor der gemeente Zuyenkerke, voor kosten van begraeving: Fr 52,96
Voor de doodkiste aen Lucca: Fr 12,69
Aen den Docteur Olliviers te Dudzeele: Fr 20,50
Dus betaeld de som van honderd acht francs, 37 cent: Fr 108,57
Te goed gevonden door den overledenen: Fr 36,85
Dus door d’heer Arits meer betaeld de som: Fr 71,54
Welke som van Een en zeventig franken vier en vyftig centimes d’heer Arits te goed vind op de effecten bevonden ten huyze van den overledenen”.
Deze rekening werd opgemaakt op 2 mei 1833 en ondertekend door de hoger vermelde zeven personen. Inventaris en rekening werden overgemaakt aan het gemeentebestuur van Zuienkerke.
Op het laatste blad staat geschreven met potlood, waarschijnlijk door de gemeentesecretaris: "Aengezien dat den schaper Deckers geene familie aenwezig heeft in deze omstreken, zoo ben ik van gevoelen dat den Burgemeester van Zuienkerke het sterfgeval moet laten weten aen den Burgemeester van Weert, provincie Limburg, district Ruremonde, om dat dezen laetste daervan kennis geve aen de familie van den overledenen. VTR.”
_________________________________
Nota’s
- Gidsenbond Brugge 1950, blz 40
- Zelfde werk, blz 40
- H. Stalpaert: Het Kapelletje van den Duitschen Schaper te Houtave, in Biekorf 1947, blz 202-207.
000000000000 000 000000000000