De Pannestraat

Cyriel Vantorre

Onlangs vroeg een trouwe lezer van “HEIST LEEFT“ iets te schrijven over de tijd toen wij nog kinderen waren. Ik was daar heel blij om, want ik had het juist in m’n hoofd gehaald wat neer te pennen over de Pannestraat, meer bepaald zoals die bestond rond de jaren 1930. Om over de Pannestraat te schrijven hoeft men geen dikke boeken gelezen te hebben. In eenvoudige taal schrijft men er over zoveel men wil. Bovendien moet men opletten niet te veel in de zijstraten te loeren of men geraakt gewoon de draad kwijt. Ik zette mij, zoals ik altijd doe, in mijn oude krakende zetel en draaide de klok terug tot 1930. M’n zoon zat rechtover mij en scheen te wedijveren met z’n ouder wordende vader in het schrijven van opstelletjes.

Ik liet een vloed van herinneringen aan mij passeren, want wat zou een mens zijn zonder. Nooit verdwijnt de herinnering aan de oude tijd zodanig dat er niet genoeg zou van overblijven om aan onze kinderen te vertellen. Kijkend naar de dagen van destijds weet je opeens dat je eigen ouders toen jonger waren dan je nu zelf bent. Steeds heb ik mezelf de vraag gesteld of wij in die tijd van toen ons er ook zo goed zouden doorheen geslagen hebben zoals zij dat deden? Maar stop, ik geraak op een zijspoor.

In die tijd ging ik naar de “meesterschool” en slufferde met een altijd te grote alpenmuts op mijn hoofd twee keer per dag de Pannestraat in en uit. Als je netjes uitrekent dat ik dat 4 jaar volhield, zal je tot de conclusie komen dat dit een hele wandeling is geweest. Het monumentale gemeentehuis van vroeger, waar nu “Kasserolletjes“ hun winkel hebben, opende als het ware de toegang tot het straatje dat belegd was met forse kasseien en waar de smalle stoepen uit de zelfde stenen bestonden. Het huis was versierd met een enig mooie trapgevel en een oeroude boom wuifde diep van over de hoge koermuur naar de schoolgaande jeugd, want er hingen duizenden “veugeltjes“ aan waar men niet bij kon. Op een windstille dag hoorde men plots het ritselen van z’n bladeren niet meer. Men had de enorme reus geveld. Enkele vogels zochten van uit de blauwe lucht vruchteloos hun nest.

Iedere bocht in de nu stille gemoderniseerde straat voert je terug naar een tijd waarin eertijds talrijke handelszaken met een eigen karakter waren gevestigd en waarvan andere Heistenaars moeilijk de bedrijvigheid ervan konden evenaren. Wie vroeger in de kronkelende straat wandelde stapte gemakkelijk weg uit onze tijd.

De kleine huisjes die langs de enge stoep waren neergezet gaven er een melancholieke bekoring aan. Dat was de Pannestraat, en zo was de Pannestraat in z’n vroegere eenvoudige praal. Nu loopt men de straat door zonder iets op te merken, gewoon omdat er niets meer te beleven valt. Doch dit is niet altijd zo geweest. Toen hield men er de bewoners alleen achter hun snorrende kachel als de straatlantaarnen duchtig wiebelden van de storm. Amper in het begin van de straat zag men weldra hoge houtstapels grillig afsteken tegen de lucht. Een grote bruine poort bekroonde een lange blinde muur waarachter Kamiel Bulcke vele jaren z’n handel dreef.

Niet ver daar vandaan hoorde men de eeuwigdurende hamerslagen op het aanbeeld van Sissen de Smid, die er steeds vrolijk op los sloeg van ‘s morgens tot ‘s avonds, alsof hij nooit moe werd. Sissen was immers meester-hoefsmid en ‘t ene paard na het ander werd er tussen de ruwe balie van nieuwe stampers voorzien. Het hoeft geen betoog dat ik er uren naar kon staren zodat ik te laat op school arriveerde en een ferme klets tegen mijn oren kreeg van meester Desmidt, die met vaste hand de scepter over de Heistse schooljongens zwaaide. De twee op de draad versleten schuifpoorten van de smisse staan nog altijd overeind. Wie er een fotootje wil van maken zal niet te lang de kat uit de boom mogen kijken want straks zal ook dit laatste stukje folklore uit de Pannestraat verdwenen zijn.

Naast de smisse woonde “Metje Kavijak” die “Estaminee De Zwaan” open hield. Als ik ‘s avonds met m’n hoepel er voorbij huppelde stond Pieter Vantorre, m’n grootvader,  gewoonlijk voor de lage deur welke door middel van een antiek slot toegang gaf tot de grote gelagzaal. Hoewel men met een stoel aan de kornis kon, had Metje boven de deur een zwaan geschilderd want er waren vissers die niet lezen konden en Metje Kavijak wilde haar klanten niet verliezen. Ze kon erg knap pinten tappen, je weet wel hé, zulke met een oor aan die ze met een berg schuim aan de bruine tafels opdiende. Verder in het duister stond een toog met drie blinkende kranen. Uit die kranen stroomde, via het vat, het bier maar de jeneverfles stond onder de toog. Er werd ook droogvis aan de man gebracht die altijd wat aan de zoute kant was. “Ze drinken dan een pint te meer” pleegde ze altijd te zeggen en ze had heel zeker gelijk. Zij heeft daar een hele bende kinderen grootgebracht en als ze het nest verlieten bleven ze meestal in de Pannestraat wonen. Toen deze typische staminee afgebroken werd, verdween meteen ook het laagste huisje dat de Pannestraat rijk was. Oude bekenden van Heist, namelijk “Brobbel” en “Bolletje Vet” waren lange tijd haar geburen. Nu staat de boekhandel Uilenspiegel er.

Enkele stappen verder doemen plots twee donkere muren op, dat is De Garre, de toen levendige ziel van de Heistse vissersbevolking. Nu ligt ze er onaangeroerd, bijna verlaten. Diep weggestoken in het hartje van de Pannestraat heeft er geen mens oog naar. Spijtig...

Op ‘t hoekje van de Bakkerstraat ligt nu een open plek; daar woonde vroeger Regina. Wie Regina was doet er niet toe, wel weet ik dat haar vent “Rebbe” kloefen droeg zo groot als garnaalvangers. Ze deed er haar commercie en maakte voor de vissers het nu verdwenen oliegoed en die ouwerwetse zuidwesters. In haar etalage kon men pakjes gekapt stoofhout zien liggen en daarnaast een ferme klomp zoetekoek. Als het karnaval was bakte ze telkens een hele grote pot reuzels zodat het gebuurte er naar rook. Nooit is er iemand te weten gekomen hoe ze die goeie spekken maakte. Als het spekkebeslag klaar was, goot ze dit in een koperen pot die aan een balk van de zoldering gehangen werd. Dan mocht “Rebbe” er tegen slaan zoveel z’n hartje lustte. Wat ze er nadien mee uitgespookte heeft ze angstvallig meegenomen in haar graf.

Iedereen kende iedereen in de Pannestraat. In het zonnetje zaten talrijke nettenbreisters. Ook werd er toen nog aan speldenwerk gedaan. Bij dat alles kwam Jantje Blek er soms potten en emmers van een nieuw “gat“ voorzien. Dit was telkens een kleurrijk toneeltje dat best in de buurt paste. Ach, van de Pannestraat is zoveel te vertellen. Jammer dat in ons boekje telkens plaats tekort is, zodat het nu al weer niet mogelijk zal zijn om iedereen te beschrijven. Je had daar nog Vermandel met z’n accordeon en z’n vrouwenstem, de beenhouwerij van Kaastje ( Decorte ), loodgieter Wardje Hertsoen en het café van Mallevientje waar Jeannine Martony voor het eerst op een stoel kroop om enkele liedjes te kwelen (nu is ze verbonden aan de koninklijke opera te Gent). Ook zijn er nog overblijfselen van de eens zo bedrijvige maalderij van André Monbaliu.

Plotseling neemt de straat een kronkelende vorm aan en splitst er in twee. Aan deze splitsing woonde tante Elza. Ze had vanuit haar woonkamer een dominerend uitzicht op de rest van de straat. Kuier even verder en je komt aan de Mouffe. Hun stenen vertellen de geschiedenis van het kerkje van het vroegere Koudekerke. Het werd immers gebouwd met de alom gekende mouffestenen die destijds nog met de hand gemaakt werden. In deze zandsteeg kwam ik zelden binnen. Vooraan woonde Bogaert, de velomaker. Bogaert was eigenlijk een klusjesman in alles en had zelfs aan de kant van de straat een speelgoedwinkel.

Hoewel vele huisjes uit de Pannestraat al vervangen zijn, staan er nog een rij die opvallen door hun sierlijke trapgeveltjes en bouwtrant uit vroegere jaren. Vlak daarnaast stond eertijds de ijsfabriek. Daar het ijs ter plaatse gemalen werd, lag de uitgang altijd vol met gemorste blokjes waar de rakkers, alsof het meeuwen waren, er zich te goed aan deden. Deze open plek is nu vol gebouwd met handelshuizen en ziet men ook die bruine ijskarren niet meer waarop die grote blinkende deksels stonden die van ver in het zonlicht blonken. Met een toeter verkochten ze hun ijsjes van een kwartje ( 0,25 fr ) en aan de grote mensen, een “tup“ van één frank.

‘s Avonds is het mystieke Pannestraatje op z’n best. De dagjesmensen hebben zich teruggetrokken en enkele straatlantaarns beroeren met hun licht de gevels. Late voetstappen klinken hol in de zwarte nacht en de Pannestraat zinkt weg in een stille slaap.

Cyriel Vantorre

De Pannestraat

Cyriel Vantorre

Heyst Leeft
1978
03
003-005
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:37:15