De inventaris van een herberg te Lapscheure in 1792

Dr. Jos De Smet

De 11 april 1792 overleed te Lapscheure Johanna De Weerdt, dochter van Kristoffel en van Regina Van Hyfte, poorteres van de steden Damme, Hoeke en Monnikerede (die sedert 1591 tot één magistraat waren samengevoegd) De overledene was geboren te Lapscheure op de 8 maart 1757, en stierf na de geboorte, op 7 maart 1792 van haar zoontje Francicus Jacobus, dat acht dagen vóór zijn moeder overleden was.

Johanna De Weerdt was op 12 april 1785 gehuwd met Johannes Jacobus Huyghe, poorter van Damme, Hoeke en Monnikerede, zoon van Filips en van Francisca Holleviers, en geboren te Hoeke op 27 september 1760.

Alhoewel hij bij zijn huwelijk met Johanna De Weerdt slechts 24 1/2 jaar oud was, was hij reeds weduwnaar van Isabella Clara Dhondt, geboren te Lapscheure op 15 september 1751, met wie hij te Lapscheure gehuwd was op 17 juni 1782. Isabella Clara overleed aldaar op 34 jarige ouderdom de 4 februari 1785, bij de geboorte van haar dochter Isabella Clara, die stierf na veertien maanden op 18 april 1786.

Isabella Dhondt was voor de eerste maal gehuwd te Lapscheure op 17 jarige ouderdom, de 6 april 1768, met Joannes De Sutter, oud 25 jaar en geboren te Moerkerke. Deze laatste overleed op 38 jarige ouderdom te Lapscheure de 30 november 1781.

Uit haar huwelijk met Joannes Huyghe had Joanna De Weerdt slechts één kind in leven, namelijk Anna Maria Huyghe. geboren te Lapscheure de 3 september 1789.

Jacobus Huyghe huwde voor de derde maal te Lapscheure op 5 juni 1792, met Emiliana Cornelia De Sutter, geboren te Oostkerke op 14 april 1772 en wonende te Lapscheure.

Deze herhaalde huwelijken van weduwen en weduwnaars, zelfs kort na de dood van man of vrouw, kwamen vroegen zeer dikwijls voor, om reden van de armoede van deze tijden. Wie een "menagie” of huishoudelijke inrichting bezat, was een begerenswaardige partij.

Nochtans behoorden de hierboven vermelde personen tot de burgerij. Immers Joannes De Sutter, de eerste echtgenoot van Isabella Dhondt, werd begraven met de hoogste dienst en bijgezet in het koor van de kerk te Lapscheure. Isabella Dhondt evenals Joanna De Weerdt, kregen slechts een middelbare begrafenis met zes lessen en werden bijgezet op de oostzijde van het kerkhof.

Wat ons ook opvalt, in de overlijdensregisters, is het feit dat talrijke gehuwde vrouwen stierven in de dertig jaren, meestal tengevolge van een geboorte. Dit, evenals de grote sterfte van de zuigelingen, was het gevolg van het volledig ontbreken van hygiënische maatregelen bij de geboorte. Het is slechts van rond 1650, dat de Oostenrijkse arts Semmelweis, na veel tegenstand van wege zijn confraters, het ontsmetten der handen kon doorvoeren bij de kraambedden.

xxxxxxxxxxxxxxxx

De echtgenoten Huyghe-De Weerdt hielden een herberg te Lapscheure, die zij huurden tegen 12 pond groten per jaar van Pieter Dugardyn.

Alhoewel het een buitenherberg was, moest zij toch bezocht zijn door welgestelden. In de inventaris van het sterfhuis immers, vinden wij als drankvoorraad in de kelder, niet alleen twee tonnen bier, maar ook 56 flessen witte wijn en 48 flessen rode wijn, 5 stopen of 11 liter 50 cl. genever en 3 pinten of één liter 70 cl. brandewijn. De aanwezigheid van rode en witte wijn wijst op een kliënteel dat over geld beschikte, en wij kunnen ons afvragen of er in die tijd te Lapscheure, niet regelmatig gesmokkeld werd van of naar het Noordnederlandse gebied, waardoor zekere personen op een gemakkelijke manier veel geld konden verdienen. Ten andere, in de opgave van het meubilair vinden wij veel porceleinen keukengerief, dat zeker uit Nederland kwam, waar het in grote hoeveelheden uit China werd ingevoerd door de Oostindische Compagnie.

Het gebouw van de herberg bezat geen verdieping en bestond uit een keuken, een kamer, een achterhuis, een kelder en een zolder.

De bewoners schenen vooral te verblijven in het achterhuis. Dit bevatte een haard met brander, hangelketen, staanijzer, rooster, tang en blaaspijp, alsook een schouwkleed. De meubilering bestond uit een tafel, vier stoelen en een kastje. Wij vinden aldaar twintig witte borden, vijf tafelmessen, zeven mostaardlepeltjes, negen vorken, wat gleiergoed voor het teedrinken, een aantal blikken, waarschijnlijk voor het bakken van brood, een schenker of moor, veertien stuks gleierwerk, vier stuks aardewerk, wat (houten) pollepels, een ensel om te wegen, een (houten) emmer en een ijzeren pot. Daarenboven 32 pond of 15 kgr. koperwerk, waarschijnlijk bestaande uit koperen ketels, potten en emmers. Verder nog wat handdoeken, een kinderbunsel, alsook een lantaarn. In het achterhuis stond nog wat landbouwalaam: een spade, een delflijn en een lijnzaadtrijsel of zeef, omdat er vroeger veel vlas gekweekt werd in de polderstreek.

De zogenaamde keuken of voorplaats diende tot herberg en slaapplaats. Ook aldaar bevond zich een haard met schouwkleed, brander, blaaspijp en schop, een kruisbeeld, een staande uurwerk, drie tafels, vier banken, zeven stoelen, een lessenaar, een pluimen bed met toebehoorten en gordijnen, een wieg met slaapgerief.

Voor de verlichting hadden wij één metalen en zes houten kandelaars met drie kaarsensnuiters. Voor de herberg waren er 34 bier- en wijnglazen, drie pintglazen, twaalf stenen pinten, acht stenen kannen en drie stenen stopen. Daarenboven een dozijn porceleinen teekopjes en -schaaltjes; als gleiwerk: 38 tafelborden, 3 trekpotten voor de tee, 5 boterschaaltjes. Verder nog een bard met twintig vorken, twee lepelborden, een melkkan, twee sauspannen, drie zoutvaten, twee mostaardpotten, een glazen teebus, een trechter, een waterbak, een suikerhoed of -brood, een suikertang, drie blikken dozen, alsook een strijkijzer.

Nevens de keuken lag de kamer , waar het beste gerief en de kleren bewaard werden, en die ook kon gebruikt worden als slaapkamer. Er was ook een haard met een schouwkleed, maar geen stookgerief. Als meubels vinden wij een spiegel, drie tafels, vijf banken, elf stoelen, een koffer, een pluimenbed met zijn toebehoorten, alsook een “lederpol” (lit de repos) of ligbed met zijn behangsel. Het kostelijkste tafelgerief, dat nu hij ons uit zilver is, was toen voor de burgerij uit tin. Daarvan werd er 105 pond of 49 kgr. gewogen, namelijk lepels, vorken, sausieren, borden, schotels, zoutvaten, enz. Daarenboven zes wijnlepels, een twintigtal geschonden teekopjes en schaaltjes, twee spoelkommen, een melkkan, een teebus, twee suikerpotjes, een koffiekan en twee saladieren in gleierwerk, een rek, alsook een schalie.

Alles schijnt er op te wijzen dat, in tegenstelling met de huidige tijd, er vooral tee, maar weinig koffie gedronken werd. Was dit onder de invloed van Zeeuws-Vlaanderen?

Wij krijgen ook de opgave van de klederen van de overledene. Iets wat onze vrouwelijke leden zal interesseren en hen zal toelaten een vergelijking te maken met hun eigen garderobe en linnenkast. Deze klederen bestonden uit: tien hemden, twee roklijven, acht voorschoten, negen mantels, twee lijnwaden mantels, een paar mouwen, een serge mantel, een falie of sluier, een flanellen rok, een slaaplijf, 15 neusdoeken, drie witte neusdoeken, twee halsklederen, negentien ondermutsen, twintig slaap-mutsen, drie paar kousen, twee paar “manotten" die de handschoenen vervingen en de toppen van de vingers vrij lieten, twee paar schoenen, een hoed en nog drie rokken.

De kelder bevatte twee tonnen bier, 104 flessen wijn, vijf stoop genever en drie pinten brandewijn, daarbij kwamen nog een zak aardappelen, twintig pond of 9 kgr 300 smout, een blikken trechter; en in aardewerk: vier “teelen”, een pot en een kan; twee “pullen”, een mand, een stelling voor de biertonnen, een bierbodem, een koekepan, en 74 bier- en wijnglazen.

Op de zolder werden 48 pond of 21,5 kgr varkensvlees bewaard, een honderd ledige bottels, een tafel, drie banken, een mand in slechte staat, een brander, twee vaatjes, een zetelstoel, een wafelijzer, een schrijftafel, een wieg, een "lederpol” met zijn behangsel, een beddebak, twee “kaffen” bedden met toebehoorten, 37 bollen voor de boltra, een pik, een rakel, een bijl, een houweel en wat koorden.

Op het hof lagen vijftig bollen in de boltra, twee kartelen of grote vaten voor het regenwater, alsook een koperen putemmer. In de polderstreek immers beschikte men niet over steenputwater; men moest het regenwater opvangen voor het dagelijks gebruik. Verder bevond zich aldaar nog een waskuip, waarschijnlijk ook daar geplaatst om regenwater op te vangen; en al het geplante en gezaaide (zeule en zaet) in de moestuin.

De juwelen van de overledene waren een gouden “ijzer” of naald met gouden kop om in het haar te steken, een gouden kruis, een gouden slot, een gouden ring, een gouden keten, een paar zilveren gespen, en een naald met zilveren kop voor het haar.

Het totale bezit van het sterfhuis werd geschat op 121 pond 8 schelling 6 groten; daarin begrepen 12 pond 14 schelling 8 groten kontant geld. Maar de lasten van het sterfhuis overtroffen de baten met 40 pond 19 scheiling 6 1/2 groten, zodat de toestand niet zeer rooskleurig was,

Onder de lasten vermelden wij: aan pastoor J. M. Waeyaert voor de uitvaart met middelbare dienst, alsook voor de rechten van de onderpastoor, en het leveren van waslicht: 4 pond 10 sch 8 groten; aan koster Bernardus Van Speybrouck voor de begrafenis, het luiden van de klokken en het maken van het graf: 2 pond 8 schell. 1 groten. Gedurende de ziekte van de vrouw ontving zij de zorgen van een chirurgijn daar er toen geen dokters woonden op het platte land. Men zou verwacht hebben dat hier de hulp van de chirurgijn Watelle uit Damme zou ingeroepen worden, die het dichtstbij woonde. Het was echter de chirurgijn J. F. A. Van de Casteele uit Middelburg in Vlaanderen, die 2 pond 4 sch 9 groten aanrekende “voor leverynghe van medecynen ende andere devoiren” ten dienste van de overledene.

Verder moesten nog enkele leveranciers betaald worden, wat wijst op het feit dat er op krediet gekocht werd; namelijk Pieter Pardiaen 9 pond 13 schelling 2 groten voor levering van meel, “juffrouwe Marie Van de Steene, huysvrauwe van sieur Charles Van Severen” te Brugge: 25 pond 12 sch 7 gr. voor levering van bier tot 17 april 1792; en “juffrauw de weduwe van sieur Jan Bauwens tot Brugge”: 38 pond 18 sch 6 1/2 groten voor levering van wijn tot 20 maart 1792.

Vooraleer te huwen sloten Joannes Huyghe en Joanna De Weerdt op 31 maart 1785 te Lapscheure een huwkontrakt, waarbij de langstlevende voren uit bij het overlijden van een der gehuwden, mocht ontvangen al zijn kleren en juwelen, alsook het beste bed “gestoffeert”. Voor het overige zou de erfenis geregeld worden volgens het Deelboek van het Brugse Vrije.

Wat ook opvalt in dit contract, is dat het niet gepasseerd werd voor een notaris, maar voor de koster B. Van Speybrouck te Lapscheure.

(Rijksarchief Brugge - Gemeentearchief Damme Nr 67)

xxxxxxxxxxxxxxx

MEDEDELINGEN

1. Episcopus Monasteriensis.

In het vorig nummer van Rond de Poldertorens vroeg L.T.A. naar die "geheimzinnige" personage. De Heer Luc Danhieux antwoordde mij mondeling: Het is heel duidelijk, de tekst bediedt juist wat er staat.:

“ Milles cohortis illustrissimi Domini Monasteriensis Epicopi”,

is een soldaat uit het regiment van de Doorluchtige Heer de Bisschop van Munster. De geestelijke zowel als de wereldlijke Landheren kochten, huurden en verhuurden in die dagen een regiment, omtrent zoals wij nu doen met een vrachtwagen. Dhr. Danhieux deed nog opmerken dat een paar van die “kerkregisters” van Damme, eigenlijk regimentsregisters zijn. (zie aangevulde catalogus, Rijksarchief Brugge). B.G.

De inventaris van een herberg te Lapscheure 1792

Dr. Jos De Smet

Rond de poldertorens
1961
02
061-065
Achiel Calus
2023-06-19 14:37:15