Hoeve “Sint-Pietersdyckagie”

Andre De Bleeker

De Bleeker Petrus-Joannes - De Leyn Virginia  1864-1903
Emiel De Bleeker Eugenie Strubbe  1903-1942

2017 11 10 105625

2017 11 10 105736

In de reeks "Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen" uitgegeven bij Lannoo Tielt 1971? onder de redactie van Dr. Luc Devliegher, deel 4 "De Zwinstreek", lezen wij op blz. 130 volgende vermelding over de hoeve "Sint-Pietersdyckagie": 'De twee oude hoevevleugels liggen in elkaars verlengde. In de vleugel huis-stal-wagenkot zit een uit 1744 gedateerde balk; in de gevel een steen met inschrift C.D.B. 1865; in het woonhuis schouw met tegelbekleding. In de gevel van de vleugel stal-schuur draagt een steen het inschrift P.J. De Bleeker-V. De Leyn 1877.

De hoeve is nu gelegen in de Pannepolderstraat 12, en is bewoond door Germain en Noël De Bleeker.

De hoeve "Sint-Pietersdyckagie" is een zeer typisch voorbeeld van de geleidelijke groei van een landbouwbedrijf naarmate de ingepolderde grond in gebruik werd genomen. Gelegen in de noord-oostelijke uithoek van het 7de begin en palend aan het 5de en 1ste begin van de Sint-Pietersdyckagie, en verder aan de Pannepolder en het 27ste begin van de Sint-Jobspolder (zie fotocopie vooraan deze bijdrage) werd deze hoeve in de "beterdynghen" der parochie Lapscheure in 1680 vermeld als groot 42 gemet 91 roeden en bewoond door Pieter Maertens; in 1699 vermeld als groot 84 gemet 66roeden en bewoond door Jacques Ryckaert; in 1722 groot 112 G 2 1 12 r en bewoond door Joseph Stul. In de laatste "beterdynghe" werd deze hofstede gerekend onder de 17 grote hofsteden van Lapscheure. Een uit 1744 gedateerde balk in de paardenstal laat vermoeden dat de hoevegebouwen, d.i. woon­huis, stallen en bergschuur, toen compleet waren.Eerst in 1864 kwam de familie De Bleeker op de hoeve "Sint-Pieterdyckagie" wonen. Deze familie maakte geen uitzondering op de bijna algemene regel, dat zovele boeren uit het "Zuiden" d.i. de Zandstreek, uitweken naar het "Noorden" d.i. de Polders.

  • Joannes De Bleeker werd geboren te Knesselare, op 6 maart 1699.
  • Philippus De Bleeker te Aalter op 15 mei 1731.
  • Joannes-Eranciscus De Bleeker te Moerkerke 25 mei 1764.
  • Cyprianus De Bleeker te Moerkerke 25 juli 1809.
  • Petrus-Joannes De Bleeker te Moerkerke 8 juni 1839.

Deze laatste huwde te Lapscheure op 28 juni 1864 met Virginie De Leyn, dochter van Jacobus De Leyn en Genoveva Quataert. P. J. De Bleeker-De Leyn kwam wonen op de hoeve "Sint-Pietersdyckagie" die zijn vader voor hem had aangekocht.

Om dit geschenk nog mooier te maken, liet vader 3 sierlijke wagenkoten bijbouwen en in de gevel liet hij een gedenksteen aanbrengen met het inschrift C.D.B.1865 (Cyprianus De Bleeker).Toen de bergschuur bouwvallig was geworden, lieten de jonge boeren een nieuwe stenen schuur bouwen en deze bedekken met een rieten dak. Een gedenksteen in de gevel "P.J. De Bleeker V. De Leyn 1877" herinnert aan deze grote verbouwing. In 1928 werd het rieten dak vervangen door een pannendak.

De jong-gehuwden droomden van een hoopvolle toekomst. Ze waren niet bang de levensfakkel door te geven aan de volgende generaties.

Zij brachten 15 kinderen ter wereld, waarvan er 8 vroegtijdig stierven en 7 een gezin stichtten (zie familiefoto vooraan in deze bijdrage).

Wanneer wij het boek "De voornaamste feiten uit eene Eeuw Geschiedenis van den Belgischen Landbouw 1830-1930" geschreven door Prof. J. Vander Vaeren, met voorwoord van M. Baels, minister van landbouw, uitgegeven te Leuven doorlezen, moeten we vaststellen dat de uitbaters van de hoeve "Sint-Pietersdyckagie" geen uitzondering maakten op de algemene trend in de landbouw en veeteelt van ons land.

In de tweede helft van de XIXe eeuw kende de familie De Bleeker verschillende jaren van voorspoed, maar ook perioden van tegenslagen en zware beproevingen in het gezin en op het bedrijf. De jong-gehuwden kwamen er in 1865 met de schrik vanaf toen de besmettelijke typhus of veepest grote schade aanrichtte onder de Nederlandse veestapel, ook in Westelijk Zeeuws-Vlaanderen vlak bij de deur. Daar de vruchtbare klei in de St.-Pietersdyckagie, de St.Jobspolder en de Pannepolder, zeer goed was voor de graanteelt, werd de winstgevende tarweteelt de spil van hun bedrijf.

In de jaren 1860-1880 waren de tarweprijzen zeer hoog:

1860:

31.15 fr de 100 kgr

1865:

23.11 fr de 100 kgr

1870:

29.34 fr de 100 kgr

1875:

26.21 fr de 100 kgr

1880:

28.56 fr de 100 kgr

De opbrengsten per ha beliepen 1400 a 1500 kgr. Het was voor de jonge boeren een gulden tijd. Vanaf 1880 werd uit de U.S.A., Canada, Argentina, Rusland en de Donaulanden meer en meer tarwe ingevoerd. De prijzen daalden onheilspellend, per 100 kgr waren ze:

1885:

19.89 fr

1896:

15.47 fr

1890:

19.74 fr

1900:

16.25 fr

1893:

15.52 fr

1901:

16.31 fr

1894:

13.67 fr

1902:

16.35 fr

1895:

13.98 fr

   

Dit werd voor de tarweboeren een echte ramp. Bij de kostprijs berekening van de tarwe teelt betekende dit een verlies dat opliep tot 30 à 40%, in plaats van een flinke winst. Vele boeren konden hun verplichtingen met moeite naleven: wekelijks hun werkvolk betalen, jaarlijks de pachtsommen neertellen en de geleende kapitalen + de intrest terugbetalen. Verschillende polderboeren werden letterlijk en figuurlijk uitgeschud.

Toen Petrus Joannes De Bleeker op 21 april 1884 al te vroeg stierf, hij was nog geen 45 jaar bleef Virginia De Leyn met 9 minderjarige kinderen achter en er was nog een op komst; terwijl er reeds 5 kinderen vroegtijdig overleden waren. Metje Bleekers was klein maar dapper! Nadat het groot verdriet was geleden, zette zij zich met de hulp van haar opgroeiende kinderen Cypriaan (18 jaar), Genoveva (17 jaar) en Sylvie (16 jaar) en met haar vertrouwd personeel, het werk van haar man voort. Maar om het hoofd te kunnen bieden aan de steeds verslechterende toestand, werd zij verplicht een zware lening aan te gaan (zie de fotocopie van de Grosse-Schuld; notaris R. Fraeys, vooraan bij deze bijdrage). De geldschieter was de heer Eugene Van Heede, koopman-tapijtsier te Brugge, voor de som van 20.000 fr terug betaalbaar binnen de 10 jaar, tegen een intrest van 4.5% .

Vrouw Virginia De Leyn, weduwe van beer Petrus-Joannes De Bleeker, met haar 8 minderjarige kinderen en heer Cypriaan De Bleeker, die pas meerderjarig was verklaard door de heer Vrederechter van het 3de kanton van Brugge, waren in solidum verplicht deze lening aan te gaan en alle verplichtingen na te leven.

Uit dit Grosse-Schuld van 16 maart 1885 pik ik enkele merkwaardige gegevens:

  1. Deze lening was terugbetaalbaar binnen de 10 jaar. Zij mocht ook vroeger terugbetaald worden, maar in schijven van 5000 fr mits vooropzeg van 3 maanden.
  2. De jaarlijkse intrest moest betaald worden op 16 maart, in de handen van de geldschieter en ter zijner woonst, in goede gangbare muntspeciën van goud of zilver en geenszins in bons, mandaten, bankbiljetten of andere muntverbeeldende voorwerpen.
  3. 0m die lening van 20.000 fr te bekomen, werd de familie De Bleeker in solidum verplicht al hun onroerende goederen in pand te geven, nl hun hofstede, 15 ha 96 a 95 ca groot en de werkmanswoonsten 39 a 60 ca groot, waar de dagloners Andreas en Joannes Pycke met hun families woonden.
  4. De geldschieter wilde absolute zekerheid: de familie De Blee­ker moest verklaren, onder de straffen der wet, dat de verpande onroerende goederen vrij, zuiver en onbezwaard waren van alle hypothecaire inschrijvingen.

Gedurende die 10 jaar (1885-1895) kon Metje Bleekers de jaarlijkse intrest van 900 fr in goud en zilver wel betalen; van teruggave van het kapitaal, gedeeltelijk of volledig, was er geen sprake, want de tijden waren te slecht.

De schuldenlast werd steeds maar groter. Op 16 maart ’91 maakte notaris R. Fraeys een nieuwe Grosse-Schuld (fotocopie, vooraan bij deze bijdrage), waarbij de heer Eugene Van Heede 5.000 fr in leen gaf tegen de jaarlijkse intrest van 4 % of van 4.5 % indien niet betaald werd binnen de maand na vervaldag; en dit opnieuw voor 10 jaar.

Daar de tarweprijs steeds maar daalde, en in 1894 zijn dieptepunt bereikte, moest Metje Bleekers smeken aan de heer Van Heede op 16 maart 1895 het kapitaal niet te moeten terugbetalen. Dat werd haar toegestaan, want wij lezen in de marge van de Grosse-Schuld: "Ontvangen van Mijnheer René Fraeys, notaris te Brugge, betalende ter ontlasting der erven De Bleeker hiervernoemd de som van 20.000 f als kapitaal en 379,18 f als intrest tot heden, ontwerp dezer Grosse-Schuld. Brugge den 5e September 1902". Voor de tweede lening (de Grosse-Schuld van 16 juni 1891) gebeurde hetzelfde: de intrest werd tijdig in goud en zilver betaald, maar de terugbetaling van het kapitaal liet eveneens op zich wachten, want wij lezen in de marge: "Ontvangen van Mijnheer René Fraeys, notaris te Brugge, betalende ter ontlasting der erven De Bleeker hierin genoemd, de som van 5.249, 86 f kapitaal, jaarintrest en rato-intrest tot heden van huidige Grosse-Schuld.

Brugge den 5 September 1902". In die moeilijke jaren traden 7 kinderen in het huwelijk en stonden voor zware overnamen en investeringskosten. Op 26 november 1890 huwde Genoveva met Pieter Doens, landbouwers te Lapscheure. Op 10 September 1895 huwde Cypriaan met Euphrasie Van Maldeghem, landbouwers en herbergiers te Lapscheure. Op 22 September  1896 huwde Sylvie met Eduard Vermeersch, beenhouwers en handelaars te Moerkerke. Op 11 mei 1897 huwt Emma met Leopold Blanckaert, landbouwers te Middelburg in Vlaanderen. Op 11 januari 1902 huwde Maria-Theresia met Camiel Van Acker, landbouwers op Moerkerke. Op 7 juli 1903 huwde Emiel met Eugenie Strubbe, landbouwers te Oostkerke. Op 6 juni 1904 huwde René met Euphra­sie De Wilde, brood -en pasteibakkers te Heist-aan-Zee. Hoe groot de bruidschatten waren, die ieder kind meekreeg, heb ik niet kunnen achterhalen. Ik beschik alleen over het "huwkontrakt tusschen den Heer Emiel De Bleeker te Lapscheure en Jufvrouw Eugenie Strubbe te Oostkerke bij Brugge, verleden den 27 juni 1903 bij Jan De Vestele, notaris te Moerkerke" (zie fotocopie).

In 4 artikels zijn algemene bepalingen uit het burgerlijk wetboek neergeschreven over gemeenschap van goederen, over de rechten van de langstlevende en over de wederzijdse gifte onder levenden van alle goederen, roerende en onroerende, ten teken van hun wederzijdse liefde en genegenheid. Maar over goud en zilver, over eigendommen en grosse-schulden geen woord.

De noodsituatie bleef voortduren tot in juli 1902, toen de volledige eigendom van de familie De Bleeker te gelde werd gemaakt, met instel op donderdag 17 juli en toeslag op 24 juli in de herberg "De Keizerlijke Arend" Schouwburgplaats Brugge. Het staat in ’t lang en in ‘t breed beschreven in de notariële akte opgemaakt door notaris R. Fraeys. De totale koopsom bedroeg 62.225 fr plus de bomen-, tronken, hagen en vermaakprijs 4.470 fr: in totaal 66.695 fr voor 17 ha 13 a 26 ca. Daarvan moest stante pede 25.629 frank terugbetaald worden aan de heer Van Heede, wat dan ook gebeurde op 5 September 1902. De overschot 41.066 fr werd onder de rechthebbenden verdeeld.

Zo hebben Metje Bleekers, alias Virginia De Leyn en haar kinderen die zware crisisperiode doorworsteld en overleefd. In juli 1903 verliet zij de hoeve "Sint-Pietersdyckagie" en ging achtereenvolgens hier en daar wonen en sleet haar oude dag in het Sint-Janshospitaal te Damme, waar zij op 17 maart 1939 stierf in de hoge ouderdom van 95 jaar. Toen wij haar vroegen te vertellen over vroegere jaren, besloot zij haar verhaal telkens met de woorden: "Sakkerdjet, het was hard, maar wij sloegen er ons toch door!"

 

Emiel De Bleeker:, zoon en opvolger, huwde op 7 juli 1903 te Oostkerke met Eugenie Strubbe, dochter van Franciscus-Aloysius Strubbe en Rosalie De Vlieghere. Ook zij droomden van een hoopvolle toekomst op de hoeve "Sint-Pieterdyckagie" te Lapscheure.

Ook zij waren niet bang de levensfakkel door te geven aan de volgende generaties. Zij brachten 11 kinderen ter wereld, waarvan er 2 vroegtijdig stierven. Acht hebben een gezin gesticht en de jongste werd priester (Zie familiefoto ter gelegenheid van het zilveren huwelijksjubileum, 7 juli 1928; copie in deze bijdrage).

Als jonggehuwden kregen zij de zware last te dragen van een lening die Emiel de Bleeker had aangegaan bij de weduwe Jacobus De Leyn Barbara De Bleeker te Moerkerke. Dit na de aankoop van de hoeve "Sint-Pietersdyckagie" te Lapscheure, 6 Ha 28 a 20 ca groot en de overname van de gehele inboedel op 24 juli 1902. Deze lening bedroeg 17.300 fr en liep van 31 oktober 1902 tot 31 oktober 1917. In de notariële akte, opgemaakt door nota­ris René Fraeys uit Brugge (zie fotocopie Grosse-Schuld), lezen wij een hele reeks strenge bepalingen: het was een echte hypothecaire lening. Ofwel heeft notaris Fraeys de voorwaarden van de Grosse-Schulden van 1885 en 1891 mutatis mutandis overgeschreven, ofwel heeft tante Barbara hoge eisen gesteld aan haar dierbare neef Emiel De Bleeker. In alle geval, in goud en zilver moest er betaald worden zowel voor de jaarlijkse intrest als voor de teruggave van het kapitaal. Oorlogsgeld in 1917 was niet betrouwbaar: dus wachten tot na de oorlog. Wat een opluchting moet het geweest zijn voor neef Emiel en nicht Eugenie toen op 19 juni in de marge van de notariële akte werd geschreven: "Ontvangen van den Heer Emiel De Bleeker en Vrouw Eugenie Strubbe gezamenlijk te Lapscheure, de som van 27.300 fr in opleg en voldoening van het kapitaal, waarvan volle quittancie en ontlasting; Moerkerke den 19 Juni 1919; Weduwe De Leyn".

Wilden Emiel en Eugenie in die 39 jaren (1903-1942) hun boerderij winstgevend houden, dan moesten zij zich vlug aanpassen aan de snel veranderende omstandigheden. Ofschoon de opbrengst van de tarwe steeg tot 2.300 Kgr per ha, was de glorietijd van de tarweteelt voor goed voorbij:

1903: 16,26 f de 100 kgr

1907: 18,69 f de 100 kgr

1910: 19,71 f de 100 kgr

Andere teelten werden ingeschakeld, en met goed succes.

De prijzen waren rendabel en de opbrengsten waren goed. In 1910 waren dat voor:

Haver

2.430 kgr per ha

Gerst

2.820 kgr per ha

Erwten

2.750 kgr per ha

Bonen

2.160 kgr per ha

Klaver en luzerne 2 sneden per jaar.

Deze plantaardige veevoeders werden vlot verkocht aan de vervoerondernemers, die voor hun echte paardekrachten veel voeder nodig hadden. Voor de eerste wereldoorlog was Emiel De Bleeker (gezeid Boer Bleekers) er preuts op dat hij tweemaal per jaar vóór de maaitijd op het land, verschillende percelen klaver en luzerne aan de Brugse vervoerondernemers kon verkopen en hen na de oogsttijd haver en gerst, erwten en bonen kon leveren.

 Al werkend en sparend hebben zij stuk voor stuk een eigendom van 21 ha 96 a 30 ca kunnen verwerven (zie fotocopie):

1 gekocht op 24 juli 1902:

hoeve St.-Pietersdyck

2-43-00

het Molenweidje

1-14-50

het lange stuk (1e)

74-80

de Naaihoek

67-40

de Bijle

1-28-50

koopsom 21.150 fr + kosten

6-28-20

2 gekocht op 13 april 1910:

het Achterste Weidje (gras)

 

koopsom 6.500 fr + kosten

1-74-40

3 gekocht op 10 aug. 1911:

het Achterste Weidje (rietgeul)

 

koopsom 163 fr + kosten

24-00

4 gekocht op 25 oktober 1919:

het Lange Stuk (2e)

 

koopsom 5.000 fr + kosten

1-16-80

5 gekocht op 3 sept. 1921:

de Zevengemeten

3-28-00

het 4e Lange Stuk

1-41-70

het 3e Lange Stuk

1-17-40

het 2e Lange Stuk

1-92-40

koopsom 44.000 fr + kosten

7-79-50

6 gekocht op 4 nov. 1924:

Weide bij Blauwe Sluis

 

koopsom 24.000 fr + kosten

2-64-30

7 gekocht op 15 juni 1929:

Land bij Zeedijk

 

koopsom 80.000 fr + kosten

2-09-10

Totaal: 21 Ha 96 a 30 ca.

Alle koopakten zijn in mijn bezit.

Wanneer in de twintiger jaren de motorisatie van het vervoer verder werd doorgevoerd, dacht de familie De Bleeker er aan zich meer op de veeteelt toe te leggen en de landbouw in dienst te stellen van de veeteelt.

Ondertussen werkten steeds meer kinderen mee op de hoeve; en in 1927 werd de laatste landbouwwerkman ontslagen.

Het machinepark werd steeds maar groter. Boer Bleekers was een van de eerste Lapscheurse boeren die een zaaimachine, een maaimachine, een pikmachine, een dorsmachine met benzinemotor, een aardappelrooier en een meststoffenstrooier aankochten en ook een kuismachine.

In de twintiger jaren werden door het Ministerie van Landbouw, door het Landbouwcomité, door de Belgische Boerenbond en door de Verenigde Eigenaarsbond consulenten uitgezonden om aan de boeren raad en advies te geven over het gebruik van chemische meststoffen. Door de enen werden zij schoorvoetend gevolgd en er werd zout gestrooid en zwarte vette gesmeten (stikstof en cyanimide). Het resultaat was niet zo dadelijk te zien, vooral als het weder tegenviel.

Door anderen werden zij uitgelachen met spreuken als: "0nze polders en schorren hebben die giftige stoffen niet nodig en onze vette weiden evenmin" of "Gij hebt gij zeker een nonkel die van die vetten verkoopt?” Wanneer Meester Antoine Vermeersch in 1925 begon met zijn landbouwvoordrachten en -avondlessen, werd het vertrouwen van vele boeren en vooral van boerezonen gewonnen voor de nieuwe praktijken in de landbouw: grondontleding, geselecteerde zaaigranen, geselecteerde zaden en potgoed, chemische meststoffen. De familie De Bleeker was bij de vooruitstrevende boeren die door oordeelkundige bemesting de opbrengsten van hun landbouwgewassen gestadig zagen stijgen. Van het allergrootste belang was het aanleren van rantsoenberekening voor het vee, en vooral voor het melkvee en het jongvee.

 In de dertiger jaren waren de zuivelprodukten (eiers, melk en boter) goed in trek bij de vaste klanten ter plaatse, te Brugge en in Knokke. Het aankweken van kalfvaarzen was de beste bron van inkomsten.

Op 10 mei 1940 bestond de volledige veestapel van de hoeve "Sint-Pieterdyckagie" uit:

paarden:

 

werkpaarden

4 x 5.200 = 20.800 fr

achttienmaanders:

2 x 3.000 = 6.000 fr

veulens

2 x 1.500 = 3.000 fr

   

runderen:

 

melkkoeien

6 x 3.000 = 18.000 fr

stier

1 x 3.000 = 3000 fr

kalfvaarzen

16 x 3.000 = 48.000 fr

jaarlingen (vr)

16 x 2.000 = 32.000 fr

kalveren (vr)

8 x 500 = 4.000 fr

   

Varkens:

 

zeugen

4 x 1.200 = 4.800 fr

beer

1 x 1.200 = 1.200 fr

lopers

2 x 600 = 1.200 fr

biggen

15 x 300 = 4.500 fr

   

Pluimvee:

 

leghennen

75 x 30 = 2.250 fr

Deze veestapel had de waarde van 148.750 fr of de prijs van 3 Ha polderland. Toen brak de tweede wereldoorlog uit in West-Europa. Na de 18-daagse veldtocht begon de Duitse bezetting en de rampzalige tijd der corporatie, die door haar voortdurende veetellingen en vleesopeisingen de veeteelt mineerde.

2017 11 10 105805

2017 11 10 105836Familiefoto van de familie De Bleeker - 1896
Staande van links naar rechts:
Euphrasie Van Maldeghem, Emma De Bleeker, Pieter Doens, Genoveva De Bleeker, Edward Vermeersch, Sylvie De Bleeker, Maria Theresia De Bleeker.
Zittend van links naar rechts : Emiel De Bleeker, Cypriaan De Bleeker, Virginia De Leyn, René De Bleeker.

2017 11 10 105856Familiefoto van de familie EMIEL DE BLEEKER – Eugenie Strubbe
Zilveren Huwelijks- jubileum 7 juli 1928
Staande van links naar rechts :
Maria (20 j.) Gerard (19 j.) Germain (22 j.) Jules (24 j.) Irma (18 j.) Helena (13 j.) en Gustaaf (17 j.).
Zittend van links naar rechts :
Godelieve (11 j.)- vader Emiel De Bleeker (50 j.) - Moeder Eugenie Strubbe (46 j.)-en Andre (9 j.).

2017 11 10 105915

De hoeve "St.-Pietersdyckagie", Lapscheure

Andre De Bleeker

Rond de poldertorens
1984
03
097-112
Charlotte Bogaert
2023-06-19 14:37:15