't Heistenaartje - De "Kleine bootjes" anno 1941

Cyriel Vantorre

Eigenlijk zouden we onze herinneringen moeten tellen als ons geld, met het verschil dat de belastingen er geen beslag kunnen opleggen, anders zou ik wel wachten om erover te vertellen.

Hetgene ’t Heistenaartje in dit nummer wil aanhalen is door vele jongeren en zelfs mensen van middelbare leeftijd niet gekend. Het zijn namelijk oorlogstaferelen, die hopelijk door onze kinderen nooit meer zullen moeten meegemaakt worden. Aanvankelijk lijkt het op de wonderbare visvangst van Petrus. Ge kent de historie wel van Jezus die z'n apostelen de raad gaf in zee te steken en hun netten uit te werpen, waarop Petrus sprak:  "Ach Heer, wij hebben de hele nacht onze netten uitgeworpen en niet het kleinste visje gevangen, maar op uw woord zullen wij terug zee kiezen”.

Het resultaat kan men heden ten dage nog op een gekleurd vensterglas van de kerk te Heist bewonderen, namelijk, een kleine boot die dreigt te zinken onder de last van de rijke buit.
 
Ongeveer hetzelfde speelde zich ook af voor ons Heistse strand in het jaar 1941. Grote scholen (1) sardienen waren langs de kusten van Engeland via de Nederlandse wateren afgezakt naar onze eigen kust en verjoegen enkele voorposten ijle haring. Deze sardienen die men altijd met een scheef oog had bekeken, werden als een zegen van God in dank aanvaard. Dadelijk werd door de Duitse Commandantuur toelating gegeven om met bootjes, zonder motor, in zee te steken om de zeer begeerde en dicht genaderde sardienenscholen op te vangen.

Een Heistse visser verschiet van geen klein gerucht en dadelijk hadden enkele vooruitziende durvers een platte boot ineen getimmerd om met een staaknet (2) het zeegat uit te varen en hun bootje te vullen met de zilveren zeebeestjes.

De een aapte de andere na en weldra was het strand waar nu de badplaats gelegen is, omgetoverd tot een pittoresk vissershaventje. Helaas, tienmaal helaas, enkele maanden later werden de zo begeerde visjes op hun beurt verjaagd door ernorme scholen ijle haring. Ik zeg wel helaas, want die haring die velen de hongerdood redde, hield zich enkel op langs de Panne, Nieuwpoort en de Franse wateren, waaronder Grevelingen. Omdat soms toch een verwaaide school de Oostkust aandeed, bewaarden de kleine bootjes te Heist, op hoop van zegen, hun aanlegplaats. Het is over die kleine strandhaven dat uw dienaar het een en ‘t ander wil vertellen, want naar mijn weten is deze plaats na de oorlog rap in de vergeethoek geraakt. Nochtans is het een brok Heistse geschiedenis, tenminste voor de Heistse vissers die er gedurende de oorlog in gure omstandigheden karig hun brood verdienden.

Neen, beste lezers, sedertdien is er nooit één woord over geschreven en ook voor mij is het te lang geleden om alle details te herinneren of mensen te achterhalen die op de "kleine bootjes" aangemonsterd waren.

Het is daarom dat ik hier even wil blijven stilstaan om enkele namen te overlopen met een korte anekdote:

Je had daar eerst Jules Munte, een vroegere kippenhandelaar. Die man voer op het bootje van Loon Janssens, de zoon van Natte Janssens die lange tijd een piepklein estaminet uitbaatte rechtover de kerk. Jules Munte had twee hoedanigheden, ten eerste was hij oersterk en ten tweede was hij overdreven eerlijk.

Eens zag ik hem een verdeling doen van een poosje (3) haring. Daartussen zat één tong, hij nam z’n zakmes en sneed die in twee gelijke stukken. Op een ander keer telde hij enkele haringen vooraleer over te gaan die te verdelen. Verder voor Achiel Klodde ook mee. Achiel noemde eigenlijk Vantorre en die kon urenlang vertellen over strandingen en stormen. Ik mag Pol van Martjes niet vergeten, die was de oudste onder ons. Om z’n levensweg te kennen moet je het boekje "Mensen die we niet vergeten" lezen. Pier Pinne voer lange tijd tesamen met broer André, waarom hij de bijnaam van Pinno had weet ik niet. Het was 'n zacht mens en in 't geheel geen “pinne“, wel had hij steeds een druipneus en kon op het strand verbazend goed muntstukjes opdelven. Jan Tap met zijn scheve mond heb ik ook tussen de opvarenden gekend. Roddelaars wisten te vertellen dat dit kwam van teveel borrels te stekken. Jaren dacht ik dat het kwam door z’n pijp die hij, scheef in z'n mondhoeken hield. Wat er ook van zij, Jan Tap was te Heist een geliefd persoon en wanneer hij bijgenomen werd in het vissershuis te Bredene voelde men een leegte in de vissersmiddens. Stientje van de Zwartens moet ik heel zeker niet voorstellen. Hij was het die het eerst de landing te Dieppe kwam melden. Zacht is hij naar het hiernamaals vertrokken, vol heimwee naar zijn goede oude tijd. Verder had men Fritsje Timmerman, de uitbater van Freddy Shop, die was een Engelsgezinde en wist iedere morgen te vertellen waar de geallieerden reeds zaten. Fritsje had het goed zeggen, hij had niets te kort en nam nog alle dagen wit brood mee aan boord van zijn eigen bootje, terwijl wij in ons klein stuitje plakkersbrood moesten bijten.

Ik mag natuurlijk m'n eigen vader Kaviak niet vergeten en broer André. Hij moest iedere maand de monsterrollen (4) gaan vernieuwen en kreeg daarvoor van elk 275 fr. Dit geld deelde hij broederlijk met mij en wij gingen dan ‘s avonds naar de cinema. Achiel Callant schiet mij ook plots te binnen, hij voer op een bootje dat zwaar woog van de pek.

En zo zijn er nog velen die ik mij niet herinner.

Nadat de grootste verdiensten van de sardienenslag geluwd waren, werden wij ook aangemonsterd en bracht de bezetter in het haventje wat orde op zaken.

Zo diende ieder die nog met een bootje wilde in zee steken, al was het dan ook maar een schorte groot, aangemonsterd te worden op het loodswezen te Zeebrugge waar men elkeen een “ausweis“ en monsterrol in de pollen duwde. Die “ausweis" diende om op het strand te komen. Daarvoor diende men een soort balie te passeren. Vroeger dan 08.00 uur was het nutteloos te komen aandringen om te mogen passeren en kwam men later dan te 18.00 uur terug van het strand, dan werd men bedacht met een ferme uitbrander. Alle opvarenden van de bootjes kenden al heel vlug de kuren van de Duitsers die voor de balie de wacht moesten houden. Als rasechte Heistenaars wisten we heel vlug hoe we ze moesten aanpakken of zeem aan hun baard te smeren. Ze hadden dan ook rap een bijnaam zoals: “De Roste" die was de lastigste van heel het Duits leger en kon vloeken lijk een ketter.

“Platneus” was veel braver en we maakten hem wijs dat we van adel waren, want op onze “ausweis” stond met een “kleine v” “vonTorre “. Kortom alle trucjes waren goed om ze bij het zeventiende te zetten. Indien het stormde, mochten we toch op het strand om mossels te gaan plukken of te gaan kruien. Wanneer we mochten in zee steken, werd die dag een zwart-witte wimpel gehesen. De daartoe bestemde vlaggenmast stond naast het huisje waarin vóór de oorlog de strand-wc’s waren ondergebracht. Een man, werkzaam bij het loodswezen kreeg daarvoor iedere morgen z’n onderrichtingen van de “Rosten" die op z’n beurt eerst per veldtelefoon naar Zeebrugge moest bellen. Indien we mochten varen hoorden wij z’n bevel niet goed,... maar als we moesten binnenblijven tierde hij alles omver en z’n daverende stem hoorde men tot aan de "boeie van de appel“ (5). Als we in zee lagen te vissen en onverwacht moesten binnen komen, werd de vlag gestreken. Enkele maanden later moesten we het Belgisch driekleur op de boeg van onze boten schilderen en een lijnwaden vlag wapperde dan eveneens op de voorsteven van ieder schuitje. De “Rosten” maakte ons wijs dat het was om ons te beschermen tegen luchtaanvallen. Ja, bezorgd waren ze wel voor ons! Denk nu maar niet dat de kous daarmee af was. Onze visgronden bleven beperkt tot aan de Duinresidence te Duinbergen en ten Oosten van de Plate vóór Zeebrugge (6). Viste men die limiet voorbij, dan werd er ongenadig geschoten.

Zo lagen we eens aan het staaknet op haring te vissen, toen plots het zwaar anker die het staaknet ter plaatse moest houden aan het dreggen ging. In volle tij van de vloed (7) was het onmogelijk het net op te halen zonder het onklaar geworden anker te lichten. We moesten werkloos toezien hoe we bleven doordreggen en de limiet van de Duinresidence voorbij dreven tot we aan een onderwater bevindend voorwerp haperen. Hoewel we maar een 50 tal meter de grens voorbij waren, begonnen de Duitsers op ons te schieten. De kogels vlogen links en recht vóór en over ons heen tot plots een projectiel ons bootje doorboorde. Weldra stonden wij met onze botten tot over de enkels in het water. Broer André begon met de Belgische vlag te molenwieken, terwijl vader een vod in het gat trachtte duwen om het binnenstromend water te stoppen. Ikzelf begon met een putemmertje het water te hozen. Tot onze opluchting stopte het schieten en zagen wij van op het strand een boot in zee steken die ons ter hulp kwam. Ja, zulke dingen kwamen we allemaal tegen. Dat het Duits leger bekend stond voor z’n orde wisten we allemaal, maar dat we onze bootjes netjes op een rij moesten leggen liep alle spuigaten uit, zelfs moesten wij ze op het strand nog verzekeren met een anker uit te zetten omdat dit nog in het reglement stond van Napoleon. Om de boten in het water te krijgen verdeelden wij ons in kleine groepen en werd de boot op platte wielen gelegd die bij de uitrusting behoorde. Voor alle zekerheid moesten die wielen er van onder gehaald worden vóór wij het strand verlieten. Verder hadden we allen een mast naast onze boot staan die moest dienen om het net op te hijsen, want het krioelde van de ratten. Al die opgetrokken netten gaf wel een schilderachtige aanblik aan het “ersatz“ haventje.

Op het Albertstrand voor Knokke lagen er ook boten, maar omdat er ooit een bootje ‘s nachts ontvlucht was naar Engeland werd het verboden nog in zee te steken. Een maand later zonden de Duitsers de Knokkenaars met hun boten en heel hun zootje naar Heist en mochten we weer in zee. Wonder boven wonder, we mochten zelfs een zeil voeren, maar toen de bezetter ondervond hoe snel en handig de Heistse vissers daarmee omsprongen was het vlug gedaan. Gelukkig was de oorlog dan ook ver afgelopen.

Op een mooie namiddag lagen we allemaal op garnaal te vissen toen plots de vlag gestreken werd. Stientje van de Zwartens (Augustin Vandierendonck), die ook bij de kleine bootjes aangemonsterd was, stond ons weer aan de laagwaterlijn op te wachten en sprak: "Jongens we moeten vandaag onze boten heel ver bij het droog strand trekken want de Engelsen zijn geland“. Er moest géén aansporing zijn die dag, want nog nooit waren de boten zo ver op het droog strand getrokken.
 
Beste lezer, van de perikelen met de kleine bootjes, zijn boeken te vullen. Dat ik mij hier beperkt tot deze vier bladzijden komt door het feit dat ik iemand anders er ook nog iets wil laten over vertellen.

Verklaringen

  1. Scholen: vissen dicht bijeen boven de grond zwemmend.
  2. Staaknet: net dat stil staat door middel van een anker en waardoor het getij stroomt.
  3. Poosje: een handvol, twee tot drie kilo.
  4. Monsterrol: zeemansbrief waarop de zeeman wettelijk ingeschreven staat.
  5. Boeie van de Appel: een baken die de hoogte van de “Appelzak” vóór België en Nederland aanduidt.
  6. Plato: zandbank, vóór Zeebrugge, thans de L.N.G. haven.
  7. Ebbe of vloed: vloed stroomt parallel met de kust van West naar Oost, duur ong. 5 1/2 uur. Ebbe: van Oost naar West, duur ong. 6 uur

-—0—0—0—0—0—0——

't Heistenaartje - De Kleine bootjes anno 1941

Cyriel Vantorre

Heyst Leeft
1984
01
017-020
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:37:15