Heistenaars in Engeland 1940-1945

Pierre Vantorre

De vlucht naar Engeland en het verblijf aldaar tijdens de tweede wereldoorlog is voor de Heistenaars die het meegemaakt hebben een onvergetelijk avontuur geweest. Wat de meidagen 1940 voor onze vissers betekend hebben, wordt ons nog regelmatig in herinnering gebracht in de geschreven pers. Uit de “Hel van Duinkerken - de zogenaamde “Operatie Dynamo“ werden tijdens de laatste week van mei ongeveer 4.800 Britse militairen geëvacueerd door 48 vaartuigen.

De Heistse vissersvloot had daarin een groot aandeel. In 1952 werden trouwens 45 Heistse vissers door de Franse militaire overheid vereremerkt als blijk van erkentelijkheid voor hun moedig gedrag.

De oproep, via de radio, van onze minister van landsverdediging tot de burgers van 16 tot 35 jaar om naar Frankrijk te vluchten, werd voor veel Heistenaars een lijdensweg en voor enkelen de tocht naar de dood. Op 17 mei 1940 om 21.30 u wierp een Duits vliegtuig 4 bommen in de “Molenhoek“. Resultaat: 9 doden, tientallen gekwetsten en tal van huizen vernield of beschadigd. Dit bombardement was het sein voor een massale uittocht naar Engeland...

De Heistse gezinnen die inscheepten namen uiteraard ook hun kinderen mee. Kinderen die nog niet beseften wat er gebeurde, maar ook kinderen van oudere leeftijd die al enkele jaren op de schoolbanken hadden doorgebracht en die het Engeland-avontuur nu nog kunnen navertellen. Zo iemand is Raymond Gheselle, die 13 jaar was toen de oorlog uitbrak en zijn oorlogsverhaal brengt zoals hij het als schoolknaap beleefd heeft.

DE VLUCHT

Het groot avontuur begon op zondag 19 mei ‘40 om 7 u ‘s morgens, toen de deur van mijn ouderlijk huis langs de Knokkestraat op slot werd gedraaid en ik met mijn ouders geladen met al wat we konden dragen vertrok. Ik kropte een angstig gevoel op en pinkte een traan uit mijn oog. We stapten met grote spoed richting Zeebrugge. Amper één uur later werden de meertouwen losgegooid en de langste reis van mijn leven was begonnen.

Drie vaartuigen waren bemand met mensen uit negen families, buren en vrienden. De H.14 “Sterre der Zee met reder Robert Vantorre (Berten Mussche), zoon Jozef als stuurman, Richard Vanhove en Andries Degroote (Dries van Ardenols) als gelegenheidsbemanning. Meevarende waren: Zenobie Gheselle (Ratje), echtg. van de reder met kinderen Yvonne en Marcel, Leonie Gheselle (blind), Maria Degryse, echtg. Richard Vanhove met kinderen Marie-José, Georgette, Lucie, Denise en Willy, Germaine Vandierendonck (v.d.Brugschens), echtg. Andries Degroote met kinderen Paula, Rosa en Robert, mijn moeder Marie Depape en ikzelf Raymond Gheselle.

De H.52 “Leon-Laura” die ten gevolge van motordefect door de H.14 moest gesleept worden, had maar drie man aan boord: reder Frans Gheselle (Ratjes), mijn vader Jan Ghelle (Ratjes) en Petrus Vantorre de zoon van Berten Mussche.

H.66: met reder-stuurman Petrus Dewaele (Komêtes), zoon Leon en volgende passagiers: Bertha Gheselle (Ratjes) echtg. Petrus Dewaele en dochter Lydia, Jozef Vandierendonck-Lydie Martony (Kokkers) met kinderen Lucien en Jean, Leon Martony-Julia Vandierendonck met kinderen Roger en Yvette, als mede Achiel Descamps-Eugenie Vandierendonck (Boer van Zarren).

Na ongeveer 1 uur varen begonnen de zeeziekteperikelen waarvan alleen de vissers gespaard bleven. Mijn beurt kwam in de namiddag. Ik werd misselijk en dacht mijn ingewanden te zullen uitbraken. Toen ‘s avonds laat het anker werd geworpen vóór de haven van Boulogne, was ik zo uitgeput dat men mij in een slaapkooi legde die ik deelde met tante Leonie. Ik genoot van een diepe onverstoorbare slaap. De wereld mocht vergaan, ik zou het niet geweten hebben.

Pas ‘s anderendaags vernam ik dat de Franse havenstad Boulogne de ganse nacht werd gebombardeerd. Ik ontwaakte rond de middag van maandag 20 mei toen ons vaartuig opnieuw in volle zee voer, richting Engeland.

ENGELAND

In de namiddag van 20 mei werden wij gepraaid door een Brits patrouillevaartuig en de schipper kreeg bevel koers te zetten naar de haven van Southampton.

Om 21 u werd het anker geworpen vóór de rede tussen het eiland Wight en het vasteland van Engeland. Op dinsdag 21 mei om 8 u werden wij de haven van Southampton binnen geloodst. Langs de loskaaien lagen veel vrachtschepen met Belgische vlag. Er werd naar ons gezwaaid door de “bemanningsleden”. Om 11 u lagen we langs de kade en mochten wij voet aan wal zetten. De vissers moesten echter aan boord blijven.

Geflankeerd door Britse soldaten met bajonet op het geweer, werden wij naar een ruime loods gebracht. Daar werden wij door een geneesheer onderzocht en ontsmet met een spuitbus. De ontsmettingsstof werd in het haar en tussen de onder kledij gespoten. Daarna werden wij op de trein gezet, richting Londen. Te Chrystal Palace - Croydon werden wij samengetroept in een vluchtelingenkamp (gebouwencomplex met binnenkoer), alwaar ook Polen en Tsjechen verbleven. Een genaturaliseerde Brit van Nederlandse afstamming die daar dienst deed als “Bobby“ (politieagent) nam de Vlamingen onder zijn hoede en zorgde voor het hoogstnodige comfort en bijstand.

Speciaal voor ons werd er op zijn kosten kaas en confituur aangevoerd. De andere vluchtelingen bekeken dit met een scheef oog en namen de eetwaren voor onze neus weg. Daardoor ontstond enige heibel zodat de goede ziel moest tussen beiden komen om hogere ruzie te vermijden. Hij besloot dan maar om alles eerlijk te verdelen.
In onze voorlopige verblijfplaats sliepen wij op britsen onder katoenen dekens.

Ik kon mij wassen in een grote zinken kuip maar de vrouwen konden een stortbad nemen. Wij werden ook bijgestaan door verpleegsters. ‘s Morgens kregen we boterhammen, ‘s middags aardappelen met schapenvlees en groenten en ‘s avonds brood met “jam“ of kaas. Het domein mochten we echter niet verlaten.

Na drie dagen verblijf in het kamp werden wij naar een centraal politiebureau gevoerd. Daar werd van elk van ons een foto gemaakt en kregen we een gasmasker in een kartonnen doos. Het masker werd ons eerst aangepast. Voor de baby’s was er een rubberwiegje met een uitkijk in glas en een luchtfilter. Net zoals de Engelsen moesten wij het gasmasker steeds meedragen wanneer we op straat kwamen. We vonden het komisch de Britse zakenlui met bolhoed en regenscherm te zien wandelen met de kartonnen doos op de rug..... Later kregen wij een soort identiteitskaart zonder foto en een legitimatieboekje dat wél van een foto was voorzien.

Wij werden ingedeeld in groepen van samenlevende familieleden en per taxi naar Engelse gezinnen gebracht die zich bereid hadden verklaard vluchtelingen op te nemen. Wij werden verspreid over gans het district Londen.

Hier begonnen al de eerste moeilijkheden. In Engeland namelijk krijgt een gehuwde vrouw de naam van haar man en vermits de Belgische mannen achtergebleven waren op hun schip, scheelde het niet veel of de kinderen die bv. de naam Vantorre droegen, kwamen in een weeshuis terecht omdat hun moeder bv. een Gheselle was. Volgens de Britse traditie waren dit haar kinderen niet omdat ze haar naam niet droegen. Het kostte ons heel wat overredingskracht om de Engelsen tot inkeer te brengen. Maar eind goed, alles goed. Ik stapte met moeder in de taxi, we zagen nog eens om naar de achterblijvers en weg waren wij naar een voor ons onbekende bestemming.

De taxi stopte voor het huis nr. 27 in de Reaburnstreet bij Mr. en Mrs. Paramore te Brixton, dicht bij de Theems en het centrum van Londen. Het was toeval dat tante Bertha Gheselle, met dochter Lydia Dewaele, in dezelfde straat verbleven. Wij waren ook erg benieuwd waar de andere Heistenaars woonden. Op het politiebureau zijn we ‘t een en ‘t ander te weet gekomen. Onze eerste bezigheid was elkaar opzoeken om een wandeling te maken in het park. Ook onze “House-Lady” nam ons soms mee voor een wandeltocht of om inkopen te doen en af en toe mocht ik met haar mee naar de bioscoop.

Als vreemdelingen in een grootstad werden wij vrij spoedig herkend, vooral door vertegenwoordigers van Engelse kerkgenootschappen die ons uitnodigden op samenkomsten met “tea and cake“. De Engelsen waren al meer gastvrij geworden voor ons. Aanvankelijk, na de capitulatie van het Belgisch leger, was er een klimaat van wantrouwen. We werden soms verraders genoemd... Toch hadden wij in onze omgeving nog mensen genoeg die onze situatie als vluchtelingen begrepen en ons de nodige hulp en troost brachten. Na de capitulatie van Frankrijk kwam alles in een betere plooi. Iedereen begreep wat er aan het gebeuren was op het vaste land.

OVER KERK EN BIECHT

Door die “tea-party’s“ had men vlug begrepen dat wij Rooms-katholieken waren. Wij werden ingelicht dat er in de nabijheid een R.K. kerkje bestond en van toen af gingen we naar de zondagsmis. De eerste keer traden de Belgische vrouwen blootshoofds de kerk binnen, maar seffens werd met heel wat handgebaren ons diets gemaakt dat zulks niet mocht. We kenden nog geen woord Engels, maar hadden toch begrepen. Er kwam gelukkig een noodoplossing. De vrouwen kregen van de priester, misdienaars en kerkbaljuw een kalot (mutsje door priesters gedragen). Wij waren ook nog niet vertrouwd met de Engelse munt, maar ook hier kwamen de Engelse kerkgangers ons ter hulp met wat pasmunt om het stoelgeld te betalen en iets in de schaal te werpen, Heistenaars zijnde, waren er de volgende zondag geen problemen meer in de kerk. Alle vrouwen hadden een sjaal op het hoofd en de nodige muntstukken op zak.

Onze omgang met de Engelse clerus bracht mee dat we werden aangepord om te biecht te gaan. Ik zal het nooit vergeten, die eerste biecht. Om te beginnen zijn de biechtstoelen in Engeland heel anders gebouwd dan bij ons. Men verdwijnt helemaal in het hokje achter een deur. Het is daarbinnen pikdonker en men voelt zich volledig afgezonderd. Alleen als de priester het schuifke opent, vallen er wat lichtstralen binnen. En dan de eigenlijke biecht, elk in zijn eigen taal. Ik begon zoals ik het geleerd had in de les van Godsdienst “Eerwaarde, het is geleden sinds....“ en de priester maar knikken,... tot ik zweeg. Er volgde dan wel een volle minuut stilte en toen was het zijn beurt. En ik ook maar knikken.... tot hij zweeg en ik dacht dat ik mijn akte van berouw moest bidden. Eindelijk kwamen de verlossende woorden “Three Our Fathers and go in peace“. ‘t Schuifke ging toe en ik was er vanaf! Als ik het mag zeggen, het was de eenvoudigste biecht uit men leven.

OP ZOEK NAAR DE MANNEN

Een volle maand was voorbij en wij wisten nog steeds niet wat er met de mannen was gebeurd. Waar verbleven zij? We gingen te rade bij de Belgische ambassade alwaar ons, na opzoekingen, werd meegedeeld dat de Belgische vissersvaartuigen naar verschillende Engelse havens waren geloodst. Enkele schippers hadden zelfs bevel gekregen terug te varen naar de kanaalmonding om te helpen bij de evacuatie van het Engels leger te Duinkerken. De kleine kust- en garnaalvissers verbleven te Brixham, de grotere sloepen te Newlyn-Penzance. De diepzeetreilers te Fleetwood en Milfordhaven alwaar men na de tuigage onmiddellijk onder begeleiding mocht uitvaren ter visvangst dicht bij de kust.

Vader die niet meer van de jongste was (62 j) en ook met de gezondheid sukkelde, kreeg toelating om ons te vervoegen te Brixton-Londen;

NAAR SCHOOL

Naast de kerk stond een schoolgebouw behorend aan het R.K.- genootschap. Samen met een Oostendse jongen volgde ik daar de lessen. Het was een gemengde school wat voor mij een ongewone toestand betekende. In klas zaten we gescheiden, rechts de meisjes en links de jongens. Het was voor mij een hele ervaring, want te Heist mochten jongens van mijn ouderdom nog geen blik werpen naar het zwakke geslacht en hier in Engeland kregen we op school vrije omgang met hen.

Door het feit dat we toen nog geen woord Engels begrepen, brachten we de lesuren door met prentjes te bekijken in de leerboeken. Alleen tijdens de tekenles waren we attent. Het was steeds vrij tekenen met gebruik van waterverf. Ik tekende altijd iets dat ik te Heist al gemaakt had. Op een dag vond de onderwijzeres mijn werk zó goed dat ze de tekening door alle klasgenoten liet bekijken. Zij stelde ook vragen over mijn vroegere studies, maar ik voelde mij blozen van onkunde omdat ik nog niet kon antwoorden in het Engels. Bij de les in rekenkunde kwamen mijn Oostendse vriend en ikzelf er niet bij te pas.

Engelse maten en gewichten waren voor ons taboe ! En toch..., op zekere dag waagde ik mijn kans, omdat de opgave mij begrijpelijk leek. Ik gaf mijn rekenwerk voor nazicht aan de lerares en een halfuur later stond ik op het podium. Zij vond het fantastisch dat ik als vreemdeling alle oplossingen juist had, Ik kreeg applaus van alle klasgenoten.

Als twee Belgen op dezelfde schoolbank waren we spoedig op elkaar ingesteld en maakten we het op sommige momenten een beetje bont. We werden van elkaar gescheiden. Ik moest naast een meisje zitten, wat voor mij toen nog een vreemde gewaarwording was. De eerste dag durfde ik haar niet aan te kijken. Ik bleef maar vóór mij uitstaren en voelde mijn wangen blozen. Maar daar kwam vlug verandering in. Het meisje, Sylvia, volgde met mij dezelfde weg naar huis en zo werden we spoedig “Boy- and Girlfriend“. Mijn eerste Engelse schooltijd heeft omtrent drie weken geduurd. Oorlogsomstandigheden maakten er een einde aan.

Londen was aanvankelijk gespaard gebleven van bombardementen, maar toen het menens werd met het bombarderen van vliegvelden, was ik dikwijls ooggetuige van luchtgevechten.

Bij luchtalarm zaten we op school samen gehurkt in een klaslokaal waarvan de vensters afgeschermd waren door een muur. Op een middag, op weg van school naar huis, kwam het afweergeschut in actie. Ik was nog de enige mens op straat en liep de ziel uit mijn lijf van angst, achterna gezeten door een lid van de Britse burgerwacht. Ik kwam gelukkig heelhuids thuis, waar moeder met een benauwd hart op mij zat te wachten. ‘t Was een hele opluchting voor haar en voor mij een vaarwel aan de schoolbanken en het einde van de eerste kalver1iefde.

DE SLAG OM ENGELAND

“De Duitsers zongen: “Wir Fahren gegen England” en bereidden hun invasie voor in de Oostzee. Intussen werd Engeland vanuit de lucht bestookt. Vanaf augustus 1940 werd de intensiteit van de Duitse bombardementen, met een groot machtsvertoon aan vliegtuigen, groter. Vooral Londen werd, vanaf september ‘40 het doelwit.“

Aanvankelijk gingen wij schuilen in een “Anderson Shelter“, zo genoemd naar de naam van de ontwerper. Het schuiloord bestond uit gegolfde metalen platen geplaatst op een cementen voetstuk en bovenaan samengevoegd met klinknagels.

Er op lag een laag aarde van één meter hoog. De schuilplaats gaf geen gevoel van veiligheid. We hoorden duidelijk het geluid van de neersuisende bommen en het afweergeschut. We voelden de grond daveren bij het inslaan van bommen.

's Avonds was het nog angstiger. We zagen soms een hel verlichte hemel door de vele vuurhaarden en het leek of de zon niet was ondergegaan. Overdag bleven wij altijd in de nabijheid van de schuilplaats. ‘s Avonds rond 21 u kam gewoonlijk het alarmsysteem in werking. We gingen schuilen en het was dikwijls 6 u in de morgen eer we thuis in bed kropen.

Op een ochtend, was ik pas een uurtje te bed toen ik wakker werd..., op de vloer. Op het bed van mijn ouders lagen brokstukken van het plafond en in de slaapkamer hing een dichte stofwolk. De kamerdeur - in zo ver het nog een deur was - stond open, maar de stukken hout met slot en klink lagen een eind verder. De vensterruiten waren verbrijzeld. Wat was er gebeurd? Tijdbommen, die tijdens de eerste nachturen geworpen werden, waren ontploft. Op ongeveer 200 m. van onze woonst was een gans huizenblok met de grond gelijk gemaakt.

Later werden in de omgeving nog twee bommen ontdekt die intact waren gebleven.
Ze staken 1,50 m boven de grond.

Op 7 september ’40 heb ik de hevigste luchtaanval meegemaakt. Duizende brandbommen kwamen fluitend naar beneden en omzeggens ieder huis in onze omgeving werd getroffen. Met ze allen moesten we de schuilplaats uit om te helpen blussen met zand. Het huis aan de overkant in onze straat brandde volledig uit, maar wij mochten nog van geluk spreken dat alles zich beperkte tot een hoop miserie: geen slaap meer, wat eten als er gelegenheid toe was en als mollen dag en nacht in de schuilkelder. We werden zelfs genoodzaakt drie weken dekking te zoeken in een metro. Alarm of geen alarm, we vertrokken al in de namiddag rond 15 u om plaats te hebben tijdens de nachturen. We lagen op de perronstroken, dertig meter onder de begane grond, in rijen als haringen in de pan. Wanneer de avond viel konden we met de komst van de buschauffeurs weten dat de nachtbombardementen begonnen waren. Hoe diep we ook lagen, toch voelden we af en toe de luchtverplaatsing na de ontploffingen. ‘s Morgens om 6 u verlieten we de metro en keerden huiswaarts over de puinhopen, met de vraag: “Zullen we nog een dak boven ons hoofd hebben?“
 
Op 5 oktober ‘40 kwam voor ons het verlossend bericht dat we Londen mochten verlaten. Op die morgen was er nog geen alarm gegeven, zodat we rustig afscheid konden nemen van onze “House-Lady“, buren en andere Britse vrienden. Per taxi reden we naar “Paddington-station” om de trein te nemen richting zuidwest. De reis naar Brixham duurde 6 1/2 u, maar reeds na 2 u rijden werden we rustiger en leek het alsof zich een nieuwe wereld voor ons opende na het hels Londen-avontuur.

BRIXHAM

“Brixham is een kleine schilderachtige haven, gelegen aan een kreek in de baai van Torquay langs de kust van Devonshire (Devon). Een standbeeld van Koning Willem III doet herinneren aan zijn landing in 1688. Te Brixham verbleven ongeveer 1500 Belgen, merendeels behorende tot de visserijmiddens uit Oostende, Nieuwpoort, Blankenberge en Heist.

We woonden te Brixham eerst drie dagen in een leegstaand huurhuis langs de Churchhill nr.l. Moeder noemde het een “muizekot“. We zijn verhuisd naar de Newroad nr.12, alwaar we met nog twee ander families samen woonden. Tenslotte hebben we onze intrek genomen langs de Burtonstreet nr.6 alwaar we aanvankelijk alléén woonden maar nadien de keuken moesten delen met een gezin uit Pain-Paul (Fr.).

Te Brixham was vader Jan thuisarbeider en herstelde netten voor de vissers. Zelfs ganse korren heeft hij gebreid. Hij werkte van ‘s morgens vroeg tot 's avonds laat. Het was zenuwslopend, omdat er altijd haast bij was. Omwille van zijn hartziekte en zijn ogen die van langsom minder scherp zagen, moest hij na enige tijd het breien stopzetten. Trouwens hij moest thuis ook de keuken doen, omdat moeder uit werken ging en ik gans de dag naar school was. Hij kreeg méér en méér last van “angina pectoris“ (borstklem) en ging niet veel buiten huis. Hij heeft de repatriëring naar Heist nog beleefd en overleed in 1946.

Te Brixton (Londen) was shopping uitsluitend een aangelegenheid voor de “House-Lady“. Te Brixham moesten wij ons plan trekken. De Engelse taal en gebruiken waren aanvankelijk een handicap. Zo moesten wij in de winkel de gewenste koopwaar met de vinger wijzen. Het eerste Engels woord dat de huisvrouwen kenden was ”jam”? (confituur). Het moeilijkste was bij de slager, omdat in het Engels het levend vee en het te koop gesteld vlees anders genoemd wordt.

Enkele voorbeelden: koe = cow, maar koeievlees = beef, een kalf = calf, kalfsvlees = veal, schaap = sheep, schapevlees = mutton, varken = pig, maar varkensvlees pork, enz... Het rantsoeneringssysteem was voor het taalprobleem een grote hulp. Wij konden op het bonboekje aanduiden wat we wensten en voor hoeveel personen. Voor de koopwaar moest men zich bij een bepaalde winkelier laten inschrijven, zodoende begreep hij vlug de gebarentaal en de slecht uitgesproken Engelse woorden.

Moeder heeft altijd moeite gehad met de Engelse taal, zodat ik haar steeds vergezelde bij de inkopen en voor tolk speelde. Bij de beenhouwer had men een erg beperkte keus van vlees. Alleen schapenvlees was altijd verkrijgbaar omdat de Engelsen daar verlekkerd op zijn. Bij ons is er niet veel schapenvlees op tafel gekomen omdat ik het geluk had een beenhouwersgast te kennen - Frank - die mij meenam met zijn bestelwagen. Ik was zodoende in de gelegenheid, binnen de perken van het rantsoen, ander vlees dan schapenvlees te kopen. Door die verdomde Engelse vlees-woordenschat kwam het dikwijls tot ludieke toestanden bij de slager. Op zekere dag zag moeder dat de slager het niet meer versnijdbaar stukje ham bij de afval wierp.

Schande dacht ze en vroeg of ze die “knuste“ mocht hebben. Later heeft de slager nog menig keer de ironische vraag gesteld: “ Lady want a knuust..? Moeder zei dan - “ Yes, ‘t is goed voor de hutsepot!”

We leefden onder Brits beheer en de vissers mochten uitvaren voor de visvangst in een afgebakende zone en onder bewaking van een kustwacht. Aan wal mochten we ons niet verder verplaatsen dan 5 mijl, zonder speciale vergunning.

Voor het zopas geïnstalleerde Belgisch kabinet Spaak-Pierlot was er een niet geringe taak weggelegd. De in Engeland verblijvende staatsbeambten werden tewerkgesteld in administratieve diensten die de hulpverlening aan de Belgen moesten organiseren en de administratieve binding tussen de Engelse en Belgische regeringen in stand houden. Er kwam een “Liaison-Office” en een Belgische zeevaartpolitie. Later een visserijschool (Belgian school for Fishermen) en een lagere gemengde school voor de Belgische kinderen. Geleidelijk werd het een georganiseerde Belgische staat in de Britse staat.

De Belgen vormden een samenhangende gemeenschap en deelden vreugde en leed. Dicht bij de winter van 1940 kwam al het eerste nummer van het tijdschrift "Onafhankelijk België“ - een Vlaams krantje - van de pers. Het bracht allerlei nieuws uit Engeland en... uit België. Met nog een paar andere jongens werd ik de eerste verkoper van dit weekblad. De verkoop ging zeer vlot omwille van de actualiteit en het verlangen enig nieuws te vernemen over andere landgenoten. Na enkele maanden was “Onafhankelijk België” te verkrijgen in de krantenwinkels. Ik verloor daardoor mijn job als krantenventer. De winter 40/41 ging voorbij als een verlengde vakantie, maar in het voorjaar van ‘41 werd de lagere school voor Belgen geopend. Ik liet mij inschrijven als oudste leerling van de klas, zogezegd om mijn Vlaamse taal te onderhouden. Na zes maanden werd ik leerling aan een Britse lagere school. De bedoeling was de Engelse taal aan te leren met het oog op mijn middelbare studies. In het voorjaar van 1943 slaagde ik in het toegangsexamen voor de middelbare school te Torquay. Het was de “South Devon technical College” met een technische- en handelsafdeling. Kosten van inschrijving, boeken en ander schoolgerief waren ten laste van de leerlingen. Ik koos voor de technische afdeling, zoals de meeste van mijn vrienden. Het werden lange dagen voor mij. Ik moest ‘s morgens al om 7 u vertrekken en dan een halfuur treinen. ‘s Avonds kwam ik rond 19 u. thuis om nog een paar uurtjes huiswerk af te maken. De weekends waren een welgekomen verpozing. Ik hield vol en bleef de school volgen tot aan de repatriëring naar België.

Bij mijn intrede in deze school is mij een nare geschiedenis overkomen waarom ik nu nog hartelijk kan lachen, maar toen niet ! De leerlingen van het eerste leerjaar werden aan een medisch onderzoek onderworpen. Wij moesten onze bovenkledij uitdoen en de beurt afwachten. Een nieuwe ervaring was voor mij dat ik voor een vrouwelijke arts kwam te staan. Het begon met een onderzoek van de ogen naar kleurenblindheid. Daarna kwam de hartslag, de borstkas en de longen aan de beurt. Toen ik dacht dat het onderzoek gedaan was, kwam de voor mij mysterieuse vraag: “How are the bowels?“ Ik dacht onmiddellijk aan iets dat alleen de mannen hebben, omdat ik het woord ”Balls” waarvan ik de betekenis wist verwarde met “Bowels“ (ingewanden). Ik voelde mijn wangen kleuren en toen mijn antwoord “good” onvoldoende leek, werd ik verzocht mijn broek te laten zakken. Ik voelde de grond onder mij wegzinken van schaamte.

Liefst was ik weggelopen. Het was een hele opluchting voor mij toen alleen mijn buik werd afgetast. Pas toen kwam bij mij het vermoeden op dat het woord “bowels“ iets te maken had met de darmen en... de stoelgang! Het positief resultaat van dit voorval was, dat ik een Engels woord rijker was geworden.

Buiten de schooltijd was ik het manusje van alle werk. Het begon, zoals reeds gezegd, met de verkoop van “Onafhankelijk België“. Nadien werd ik “fakteur” bij het Belgisch administratief kantoor en bracht de briefwisseling bij de Belgen thuis. Toen het maandelijks tijdschrift “Marine“ verscheen, kreeg ik als taak abonnees te werven. Drie maanden lang mocht ik proefnummers bij de Belgische gezinnen bestellen. Eens moest ik ook alle Belgen een foto van koning Leopold III bezorgen. Voor deze klusjes kreeg ik een vergoeding die ik best kon besteden aan mijn schoolkosten. In de vakantieperiode deed ik graag aan “Hiking“ (trektochten). We trokken, met de rugzak, er een ganse dag op uit.

In de zomer ging ik meestal vissen, zelfs tot middernacht want het was lang klaar door de dubbel zomertijd. Met blinkertjes werd op makreel gevist die goed zichtbaar was op de rotsbedding.

De Belgische staatsdiensten waren genoodzaakt, door uitbreiding, naar een nieuw gebouw uit te zien. Ook zocht men in die middens steeds naar middelen om de vriendschapsbanden tussen de Britten en de Belgen nauwer toe te halen. In privékringen was men daar al eerder mee bezig. Zo hadden regelmatig “Whist drives” plaats in een Britse pub. (=whist-avond) waarbij na elk spel een of meer spelers naar een volgend tafeltje gaan. Bij de uitbreiding van de Belgische staatsdiensten werd een “Anglo-Belgian Club “ opgericht, waar men op zijn Belgisch frites-biefstuk met sla kon eten en zijn tijd doden met vogelpik, kaartspel enz… Mijn moeder, die te Heist gedurende 18 jaar seizoenkokkin was, werd aangeworven om het eten klaar te maken. Dit feit bracht mee dat wij in 1945 bij de eerste groep waren om naar België terug te keren. Hij stond immers op de loonlijst van het staatspersoneel dat zo vlug mogelijk werd gerepatrieerd.

In het nieuw “staatsgebouw“ was er ook een bibliotheek met enkele Vlaamse- maar met veel Zuid-Afrikaanse boeken die ik allemaal heb gelezen. Er kwam ook een post van het Rode kruis en een dienst voor kinderzorg met Belgische verpleegsters die instonden voor de ziekenzorg en de bedeling van geneesmiddelen uit de huisapotheek. Aan het hoofd van de dienst stond mevr. Barberain, een onopvallend figuur die - naar ons denken - gewoon, maar goed, haar dienst vervulde. Na verloop van tijd vonden we het eigenaardig dat mevr. Barberain soms een lange vakantie nam. Zij repte nooit een woord over haar vakantie-activiteiten tot de dag kwam dat we konden achterhalen dat ze haar vakantie door bracht in... België. Hoe en waarom ze naar België ging, is voor mij een raadsel gebleven, hoewel ze eens zei: “België stinkt naar de haring!“ Sindsdien had iedereen nog meer achting voor haar.

De oorlog bracht ook zwarte dagen voor de Belgen in Brixham. Er vielen slachtoffers op zee en aan wal, maar gans de Belgische gemeenschap leefde intens mee met de geteisterde families. De rouwdiensten worden opgedragen door een Belgische aalmoezenier of door een Nederlandse pastoor. Ter gelegenheid van een begrafenis bleven de vaartuigen in de haven en werd de rouwdienst bijgewoond door een afvaardiging van de Belgische regering, het graafschap Devon en het stadsbestuur van Brixham, Het R.K. kerkje van Brixham was erg klein, zodat besloten werd - hoe ironisch ook - de rouwdiensten voor oorlogsslachtoffers te houden in de feestzaal van het stadhuis. Het altaar werd op een podium geplaatst en de aanwezigen zaten op banken. Voor mensen die gewoon thuis of in de kliniek gestorven waren, bleef de rouwmis opgedragen in het kerkje.

Zoals gezegd was er geen plaats genoeg voor alle gelovigen in het kerkje. Daarom werden voor de Belgen de zondag extra-missen gelezen. Te Paignton was er een klooster. Daar verbleven de uitgeweken priesters en lekenbroeders uit België en Nederland. Onze eerste priester E.H. Couwenberg, was een Nederlander. Hij moest elke dag tweemaal de afstand Paigriton-Brixham (± 10 km ) afleggen met de bus om de mis op te dragen en het lof te zingen.

Deze pastoor hield zich streng aan de regeling in verband met de rouwmissen die naargelang de reeds beschreven omstandigheden in het kerkje of in het stadhuis moesten plaats vinden. Dit leidde zelfs tot een rel. De familie van een thuis gestorven Oostendenaar vroeg om toch de rouwdienst in het stadhuis te houden. Na advies ingewonnen te hebben van de Bisschop, weigerde pastoor Couwenberg dit verzoek en het werd een .... burgerlijke begrafenis! Kort nadien werd de pastoor overgeplaatst naar een andere parochie en opgevolgd door D.H. Luyten. In 1943 moest pastoor Luyten het leger vervoegen en in zijn plaats kwam een “afgezwaaide“ aalmoezenier. Zijn naam ben ik vergeten, maar over hem valt toch niets te vertellen. Of toch, na de oorlog is hij uitgetreden.

De beste herinneringen heb ik bewaard aan onze eerste pastoor E.H. Couwenberg. Hij was een echte “herder“ voor de vluchtelingen en stichtte een jeugdkring.
Hij organiseerde sport- en speluurtjes en trok met de jeugd op stap (Hiking) met knapzak en wandelstok. Onderweg kookten wij ons eigen potje in open veld of langs een rivier. Met groot spijt zagen wij ons pastoorken vertrekken,

Hoewel ik nooit misdienaar ben geweest was ik toch altijd behulpzaam om de “feestzaal“ in orde te brengen voor een rouwdienst. Ik bracht de kelken, kandelaars en misgewaad van het kerkje naar het stadhuis. Eerst André Vanwaes (Zeebrugge) en later de gebroeders Lucien en Jean Vandierendonck (Kokkers) waren de vaste misdienaars. Er is waarschijnlijk geen enkel misdienaar die de smaak van de miswijn niet kent. Zelfs de hulp-misdienaar proefde ervan! Eerst vlug kijken of de pastoor geen streepje op de fles had getrokken en dan een ferme slok naar binnen! - “‘t Is een vergelding voor bewezen diensten“ - zei Lucien altijd.

Deze herinneringen aan ons verblijf te Brixham, kunnen de indruk wekken dat wij aldaar van oorlogsgeweld zijn gespaard gebleven. Niets is echter minder waar, want meer dan eens werden wij opgeschrikt door inslaande bommen in de omgeving van ons woonhuis.

Het landschap van Devon is heuvelachtig en Brixham ligt juist tussen twee heuvels. Deze geografische situatie was een hindernis voor de Engelse radaropsporingen, zodat de Duitsers met hun vliegtuigen “verrassingsaanvallen” konden uitvoeren. Het kon ijzig stil zijn en een ogenblik later een hels lawaai van machinegeweren en inslaande bommen. Ik heb te Brixham enkele van die verrassingsaanvallen meegemaakt. Soms op school, op andere dagen in de bioscoop of in volle winkelcentrum en eens op wandel langs de rivier “The Dart“ alwaar o.a. veel landingsschepen lagen. ‘t Was telkens hetzelfde scenario. ‘t Was voorbij eer we beseften dat het begonnen was.

DE VOEDSELVOORZIENING

De liefde gaat door de maag...

Een lichtpunt in de donkere oorlogsjaren. Nooit is er een tekort aan voedsel geweest. Ondanks de verliezen die aan de konvooien werden toegebracht, bleef de aanvoer van voedsel aanhouden. Anderzijds gebruikte de Engelse bevolking ieder lapje grond; zelfs parken om groenten te telen. Vrijwilligers werden gevraagd om de oogst binnen te halen. Er kwam een “Land-Army” met jongens en meisjes die speciale werk- en uitgangskledij kregen. Ze moesten helpen zaaien, mesten, maaien, het vee verzorgen enz… Tijdens de zomermaanden werd ook nog beroep gedaan op studenten en bejaarden.

Wat de rantsoenering betreft, waren op de bon: alle vleessoorten (uitgenomen wild), bereide vleeswaren, zuivelproducten en thee. Is nooit gerantsoeneerd geweest: brood, melk, alle groenten, aardappelen, fruit, alle vissoorten en koffie. Vanaf 1944 kwamen de citrusvruchten terug op de markt. Britten zijn theedrinkers. Zij kochten koffie per 1/4 kg (1/2 pond). De Belgen kochten koffie per 10 pond en meer alsook thee (die op de bon was), maar ruilden de thee tegen koffie omdat de voorraad aan koffie in de winkels soms uitgeput was.

Ook toen de USA op het oorlogstoneel verscheen, waren er geen problemen met de bevoorrading aan levensbehoeften. De Amerikanen stonden zelf in voor de bevoorrading van hun legereenheden in Engeland. De kinderen zagen zelfs een extraatje in de chocolade en kauwgom die ze van de Amerikanen kregen. Ons oog was nochtans het meest gericht op de sigaretten en tabak, wél op de vrije markt maar dikwijls moeilijk te krijgen. Sigaretten konden gekocht worden per pakje, op voorwaarde dat men 16 jaar was. Beneden de 16 jaar kon men in de winkel geen rookgerief kopen ten gerieve van vader of oudere broers. Een “zwarte” markt heb ik niet geweten, hoewel het een beetje in die richting ging naar het einde van de oorlog toen de Belgen er aan dachten ietwat mee te nemen naar België.

H0ME, SWEET HOME

We kregen nog weet over het gebruik van de V1 en V2 wapens, maar tot ons woongebied drongen ze niet door. We hebben ze alleen gezien in het filmjournaal.

Vanaf de invasie bestond er voor de zuid-westkust geen gevaar meer voor luchtaanvallen. We kregen aldus al een voorsmaakje van vredestijd ondanks de strijd nog niet gestreden was. Het verlangen naar België, naar huis, naar de familie werd een obsessie. Na de feestroes van V-day, kregen we de eerste richtlijnen voor de repatriëring. Wij konden beginnen inpakken, mits rekening te houden met een gewichtsbeperking: één valies per persoon omdat we zouden vliegen.

We namen afscheid van buren, vrienden, schooldirectie en de Belgen die nog hun beurt moesten afwachten vooraleer op eigen kosten met de trein van Brixham naar Londen te sporen. Het verzamelpunt was Eaton-Square, alwaar nog één dag verblijf voorzien was. Maar welke ontgoocheling, toen we vernamen dat het vliegtuig niet in de lucht kon wegens het slecht weer! De vrouwen konden overnachten in de gebouwen rond Eaton-Square, maar de mannen moesten hun plan trekken. Vader en ik met nog enkele andere mannen vonden logies in een “Sailors Home“ (tehuis voor zeelieden) even buiten Eaton-Square. 't Werd een echte warboel, maar ‘s anderendaags kwam er meer orde op zaken. Per vluchtgroep werden wij ondergebracht in een huurgebouw, alwaar wij nog vijf dagen zouden verblijven, wat voor mij een gelegenheid was om nog eens Londen-city te bezoeken.

Eindelijk kwam er weer schot in de terugreis. Na een treinreis van twee uren bereikten wij het militair vliegveld van Cambridge en na nog één overnachting werden we met legercamions naar de vliegtuigen gevoerd. Het waren “Lancasters”bommenwerpers, die nog in oorlogsparaatheid waren. Er werd ingestapt: 10 personen per vliegtuig met 4 bemanningsleden. Ik klom langs een metalen laddertje naar binnen en na veel kruipwerk kwam ik in de neus van het toestel terecht en zette ik mij in kleermakershouding naast de richtingsapparatuur die diende om bommen af te laten. Boven de neuskoepel staken de vier lopen van het afweergeschut en onze koffers hadden de plaats ingenomen van de bommen. De vlucht was voor mij iets enigs. Vanop mijn zitplaats kon ik alles duidelijk zien. De schuimende zee, de regenwolken, waar we doorheen vlogen, en de regenbui waarvan het water langs de vuurwapens binnen sijpelde en mij nat maakte. We naderden de Belgische kust tussen Blankenberge en Zeebrugge-Môle en vlogen wat later over de cokesfabriek verder landinwaarts naar ’t militair vliegveld van Melsbroek.

Toen ik uit het vliegtuig stapte was ik potdoof. Na nog één overnachting te Schaarbeek, namen we de eerste dagtrein met bestemming Oostende, om dan het laatste traject van onze terugreis af te leggen met de tram.

De kusttram stopte te Heist rond de middag, het was kermiszondag 27 mei I945 We hadden Heist verlaten op kermiszondag 19 mei 1940. De vreugde van het weerzien van familieleden en vrienden is zomin te beschrijven als de oorlogsmiserie die we hadden meegemaakt…

Interview Pierre Vantorre

BRIXHAM 1942
brixham-1942

Op de trappen van het stadhuis te Brixham in 1942, een groep jongens en meisjes uit Oostende, De Panne, Zeebrugge en Heist. De Heistse leerlingen zijn, van boven naar onder eerste rij, tweede van links (midden) Raymond Gheselle met rechts naast hem Raymond Vandierendonck (van Ko van Jan de Rostens). Eerste in de tweede rij, langs de muur, Victor Vantorre (voorzitter Ibis). Helemaal rechts in de tweede rij zien we een tip van het hoofd van Joseph Rappé. Op de vierde rij, eerste van links, André Vanwaes(†) uit Zeebrugge die ook in het verhaal van Raymond Gheselle wordt geciteerd. Vooraan links poseert Mevr. Arras uit Lier en uiterst rechts een afgevaardigde van de “Country Council” (Prov. bestuur).

HEIST 1946
heist-1946

Het bezoek van dhr. Charles Martin, burgemeester van Brixham, aan Heist op 12 juli 1946 lokte een massa Heistenaars naar de hoek van de Knokkestraat en Onderwijsstraat. Links van dhr. Martin staan politieagent Albert Demeulenaere, Aimabel Baervoets en Carlos Dewilde; rechts burgemeester Henri Debra, Henri Decoster, Maurice Debruycker, Aimé Vantorre (van de Zwakkens), René Vanpoucke en Dr. E. Leclercq. Drie Heistse Klakkertjes kwamen de eregast bloemen en geschenken overhandigen.

--00--000--00--

Dit nummer 1982-02 werd gerealiseerd met:
Teksten: Pierre Vantorre, Dany Vantorre, Cyriel Vantorre en de medewerking van dhr. Raymond Nollet,
Fotoreproductie: pvba Eddy-Druk, Typo/Offset,
Stencilreproductie: Cyriel Vantorre

Heistenaars in Engeland 1940-1945

Pierre Vantorre

Heyst Leeft
1982
02
003-016
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:37:15