Geschiedkundige Sprokkelingen
Wetenswaardigheden over het Veer van Sluis

E. de Brock

De aanlegsteiger van het veer over het Zwin, was gelegen achter het Groot Kasteel. Vandaar vertrokken de schepen naar Ter Hofstede of naar Maagdenberg benoorden Aardenburg. Ter Hofstede ontving zijn naam omdat daar sinds oude tijden een grote tiendenschuur stond. Verschillende Vlaamse Graven verzamelden hun krijgsvolk daar bij "De Groote Schuure", om hun aanvallen op Walcheren te doen.

Vóór de opstand tegen Spanje heeft het veer bij Sluis over het Zwin naar het Land van Cadzand al lange tijd bestaan. Na de verovering van de stad door Prins Maurits, kwam het recht op dit veer toe aan de Generaliteit; waarom de verpachtingen door de Raad van State plaats vonden.

Het hierna blijven bestaan van het overzetveer blijkt uit een besluit van de magistraat van het Vrije van Sluis op 20 juli 1613 tot toekenning van een bedrag van vier pond aan Jan Block, schipper te Sluis, als bijdrage in de kosten voor het bouwen van een huis met stalling op het schor 'over' het veer van Cadzand ten behoeve van de inwoners van Cadzand en andere reizigers.

Het Vrije van Sluis was gevestigd in de Vrijstraat te Sluis. Van 1655 tot 1663 was Carel Janssen veerschipper.

In 1663 pachtte het College van het Vrije van Sluis dit veer achter het Kasteel van Sluis van de Raad van State, ingaande 1 april, voor 760 gulden per jaar. Op zijn beurt verhuurde het College het veer aan Hendrik de Vraa voor zes jaren tegen een recht van 820 gulden per jaar.

Het Vrije ontving van de ontvanger van de gemene landsmiddelen een bijdrage in het onderhoud van het rijshoofd aan de zijde van Cadzand, maar het zorgde zelf voor de bouw van het rijs­hoofd.

Het lag in de bedoeling dat het Vrije samen met het stadsbestuur van Sluis, dit veer zou pachten van de Raad van State.

De magistraat der stad deed echter niet mee met de verpachting, omdat het Vrije een hogere rang dan het stadsbestuur pretendeerde te hebben. Om het veer alleen te mogen regelen moest het Vrije in 1664, op grond van een beslissing van de Raad van Vlaanderen te Middelburg, een bedrag van 100 pond Vlaams betalen aan het stadsbestuur. De Raad van State stelde de pachtvoorwaarden vast en het tarief van de veergelden. Het was nodig, in verband met de achteruitgang van het gebruik van het veer, terhalve ter voorkoming van het verval van het veer, beperkende bepalingen te maken ten aanzien van het vervoer per schip door anderen naar of van Sluis.

Bij reglement van 1 januari 1684 bepaalde het College van het Vrije daarom, dat niemand van zijn eigen of gehuurde schuit personen of goederen mocht brengen van het hoofd van Ter Hofstede gelegen aan de overzijde van het Zwin, meer naar de monding van de rivier toe, of van elders naar Sluis, dan alleen zijn eigen goederen en familie. Hiervan waren uitgezonderd de marktschippers uit het Land van Cadzand op marktdagen naar Sluis komende, zoals gewoonlijk. Deze laatsten mochten ook mensen en goederen mee terug nemen. Wie deze regel overtreed door toch te vervoeren, verbeurde het veergeld aan de veerpachter en een boete.

Veerpachter was sedert 1675 Erasmus de Vraa. Deze monopoliebepalingen zijn door het College van het Vrije, in overeenstemming met de regelen van de Raad van State , op 23 maart 1697 uitgebreid. Niemand mocht zich een uur gaans van het veer af  laten vervoeren door enig vaartuig naar de stad Sluis zonder het vrachtgeld te betalen aan de veerpachter. Tevens mocht geen vracht- of postwagen een uur in het rond van het veer van Sluis rijden en aldaar aankomen omreizigers en bagage te lossen op het gewone veer; alleen uitgezonderd wie daartoe van het College toestemming verkreeg. Van deze bepaling was vrijgesteld wie graan inlaadde en bracht naar Sluis.

Deze verregaande beperkende bepalingen werden verzacht bij de voorwaarden van de verpachting van 1715 vanwege de Raad van State art. 11. Hierbij werd bepaald dat niemand binnen de afstand van één uur vanaf het veer enige mensen, beesten of goederen mocht innemen om over te zetten, dan tegenbetaling van het veergeld aan de veerpachter. Hiervan waren uitgezonderd de veerschippers van de Maagdenberg naar de Isabellapolder benoorden Aardenburg en de marktschuiten komende op marktdagen van Ter Hofstede, Retranchement, Oostburg, Zuidzande, Scherpbier, Schoondijke, Maagdenburg en IJzendijke en van Sluis terugvarende.

Na de rechtstreekse verpachting door de Raad van State aan de schipper Nicolaas van Brunswijck in 1705 voor f. 990 per jaar, pachtte het College van het Vrije dit veer in 1715, omdat tegen de bediening van het veer door van Brunswijck klachten waren ingekomen. De pacht bedroeg f. 750 per jaarn voor ’ welk bedrag het Vrije van Sluis het veer verpachtte aan François Hermans voor 6 jaren.

De pachttermijn van het Vrije was 12 jaar. Toen het gebruiken van het veer terugliep o.m. tengevolge van de slechte staat van het bruggetje aan de zijde van Cadzand, wees de Raad van State het verzoek van het Vrije af, tot vermindering van pacht. Wel stonden de gedeputeerden van de Raad van State, bij de afhoring van de rekening van 1717,aan de magistraat van het Vrije toe, de veerman een deel van zijn pacht terug te geven. In 1721 kon het Vrije het veer voor slechts f, 460- per jaar verpachten aan Meindert Pieterse. Na afloop van de twaalfjarige pachttermijn in 1727, pachtte het Vrije het veer weer niet, naar ik aanneem mede omdat het veer voor het College verlies opleverde.

Op 23 februari 1726 zijn vier personen verdronken wegens het zinken van de veerboot. De magistraat van bet Vrije hoorde op 5 maart van dat jaar de veerpachter Pieterse over dit voorval. Hij verklaarde dat het een puur ongeluk was; dat de schuit, waarin vermoedelijk door regenval enig water was gekomen, door de harde wind niet had willen wenden. Hij kwam vol water en zonk. Het College zegde de veerman aan alleen met goe vaarbaar weer te varen. Hij diende zijn schuit in behoorlijke staat te houden en de schuiten en toebehooren, welke hij op het veer gebruikte, te laten keuren. Hij kreeg geen straf.

Korte tijd later sloot de schipper met de Raad van State een pachtcontract voor het veer tegen f. 500- per jaar. Het on­geluk was blijkbaar geen reden het veer aan een ander te verpachten.

De Raad van State verpachtte, bij resolutie van 18 juni 1736,het veer voor drie jaar aan Abraham de Vries tegen 250 gulden per jaar. Over deze verpachting is blijkens de resoluties van de Raad van State, uitvoerig gecorrespondeerd. Het is het enige veer in Zeeuws-Vlaanderen, dat de Raad van State verpachtte tussen de jaren 1720 en 1737.

In 1741 was Joost den Boekert de pachter. De Raad van State besloot op 15 december 1763 de pacht van Anthonie van Nimwegen met vier jaar te verlengen, waarna op 15 januari 1768 de pacht van het Veer achter het Kasteel van Sluis, voor een zelfde termijn werd toegestaan. In beide gevallen voor 600 pond Hol­lands (=600 gulden) per jaar. Ingevolge een besluit van de Raad van State van 29 januari 1772, hebben gecommiteerden van de Raad van State op 30 mei daarop, te Sluis het veer samen met het veerhuis aan de meestbiedende publiek verpacht voor de tijd van 4 jaar n.l. aan Carels van Rijn voor 1250 per jaar. Als voorwaarde gold dat de Generaliteit het veerhuis van de vorige pachter zou overnemen tegen taxatieprijs en vervolgens zou onderhouden. Ingevolge resolutie van de Raad van State van 12 juni 1772, ontving A. van Nimwegen voor het veerhuis het bedrag van 1450 g. Na vier jaar werd het veer bij publieke verpachting op 21 juni 1776, ingaande op 1 juli, verpacht aan Pieter Vis voor 904 gulden per jaar. Deze bleef veerman zeker tot 1 juli 1792, toen een pachttermijn van vier jaar afliep, tegen de pachtsom van 700 gul­den per jaar, te betalen op het einde van elk half jaar. De ver­mindering van de pacht van f. 1250 tot f. 700 per jaar, over de tijd van 1772 tot 1792, wijst op afnemend verkeer in die twintig jaren.

In 1796 lieten de Fransen de vestingwal bij de Zuidpoort doorsteken waardoor Sluis per dilligence bereikbaar werd. Ook hierdoor verminderde het gebruik van het veer aanmerkelijk.

Het Veer over het Zwin bij Sluis bleef vanwege de overheid verpacht tot bij de afdamming van het water omstreeks 1845.

Van Maagdenburg voer ook een veer naar Sluis, ruim anderhalf uur gaans vandaar. Het Vrije van Sluis stelde de beurt- en marktschipper daarvoor aan.

**********

Deze gegevens werden voor het grootste deel overgenomen. uit "Overzetveren in Zeeland" een proefschrift van Jhr. Mr.G.F. Sandberg, uitgegeven bij Van Benthem en Jutting , Middelburg 1970. In 1976 is G.F. Sandberg chartermeester van het rijksarchief in Zeeland.

 

Verordening van Karel V op de veren in Zeeland

Dat het vroeger ook nog al eens tot problemen kwam, getuigt de verordening van 24 december 1528, welke Keizer Karel V instelde op de veren van Zeeland.

  • Onze Rentmeester van bewester schelde in Zeeland of zijn plaatsvervanger, gegroet.
  • Als nu tot onze kennis gekomen, dat de scheepslieden in ons Zeeuws land varend methuede en andere grote en kleine schepen van de eene stad en eilanden naar de andere, zowel binnen ons voornoemd als daar buiten, dat zij dagelijks durven, plotseling en met kracht onze onderdanen en andere vreemde kooplieden te straffen, twee, drie, vier dubbel veergeld te laten betalen, zowel met de kleine schepen als met de grotere boten en anders om. En dat het meer dan erg is, en dat gebeurt dikwijls, dat de edele mannen van onze huize zowel als gezworen boden en andere kooplui die genoodzaakt zijn hun werk te doen in onze landen die men bezoeken moet over het water op de veren en de passagen.
  • Al is het dat zij wensen een deel van een huede schip of meerdere delen en daar voor ook willen betalen, dat de schipper hun niet willen dienen tenzij het hem toevallig past. Ook varen zij met schepen die half verrot zijn, met gescheurde zeilen en slecht voorzien zijn van koorden, mast, anker en andere dingen die deze schepen nodig hebben om te zeilen; en als dan komt een koopman of edelman of andere passagiers, ze eerst gaan dobbelen wie zal varen, en dat men tevreden moet wezen met naast liggende schepen die soms tot varen onbekwaam zijn, en stellen de reizigers in het gevaar van lijf en goed te verliezen en ze nog met smaad overladen. En dat ze meer dan eens hen dreigen met slaan en smijten, als zij niet betalen willen naar hun zin, en een anker uitwerpen in de zee tot dat zij door de passagiers betaald zijn naar hun zin, en die mensen behandelen als of het straatrovers zijn, en het is ons ter kennis gekomen, dat de handel van de grote schepen criffneelen, hulcken en buysen bijzonder van de schepen die op de oost en de west varen, geheel en al te niet gaan en men ze dagelijks ziet verminderen, doordat de bootsgezellen van de grote schepen zo lelijk met hun meester schipper en zijn schip doet, ze dreigen de meester dood te smijten en ze over boord te gooien, nemende zelf hun boter kaas en ander voedsel, zitten dronken en drinken als beesten.
  • Het is ook meer dan erg, dat wanneer zij van hun schipper de helft van de overeen gekomen huur hebben ontvangen, die men gewoon is te betalen eer men gaat zeilen, dat zij daarna weglopen in een haven en het schip in een zodanige toestand achterlaten dat de schipper genoeg te doen heeft om zijn schip weer varens gereed te maken. De schipper moet dan ook dikwijls door deze oorzaak zoete broodjes bakken tot zijn groot nadeel en schade omdat zij, hun meester in het buitenland zijnde, bij hun terugkomst in onze landen te slaan en te smijten.
  • Men ziet in het buitenland, bijvoorbeeld in Spanje, Portugal, Normandië, Bretagne en andere landen waar de zeevaart dagelijks toeneemt en verbetert en vele nieuwe schepen gemaakt worden, zoiets niet gebeuren, door het strenge optreden van de justitie over bootsgezellen en schepen. Deze toestanden kunnen en willen wij niet langer gedogen. Zo is het dat wij hierin willen voorzien, tot algemeen voordeel en gebruik van al onze onderdanen en landen u het volgende opleggen, dat gij van nu af aan overal zult verkondigen en uitroepen in ons land van Zeeland op de manier waarop gebruikelijk is deze publikaties te doen.
  • Dat van nu af aan geen schippers huede schepen of andere kleine schepen schuiten en op boten varende van de ene stad en eiland naar het andere meer mogen nemen dat het oude tarief en het dubbele als het stormt, en dit laatste als de wieken van de molens gezet zijn naar oud gebruik bij storm. Dat de voornoemde schip­pers op hun voorgeschreven oude loon zullen moeten varen op verzoek van onze onderdanen, en dat zij voortaan ook in welke haven of plaats dan ook zullen gedogen dat de koopman het schip kiest dat hem belieft.
  • Hij die de eerste reis in overtreding is, wordt beboet met 20 carolus guldens, die op de tweede reis 40, en op de derde reis 60 met verbeurdverklaring van hun schip, en voor de rechter moet verschijnen naar oud gebruik. Welke boeten wij willen verdeeld zien als volgt, te weten een derde tot ons voordeel, een derde voor de officier die de uitspraak doet, en een derde voor de aanbrenger.
  • En op het nazien van schepen of zij wel voldoen aan de eisen van zeewaardigheid, dragen wij op aan balliu, schout, meier en schepenen ter plekke waar de schepen afvaren, twee goede mannen aan te stellen die eens per jaar de schepen zullen visiteren en ze uit de vaart te nemen indien nodig, met een boete als boven.
  • En om te voorkomen dat bootsgezellen van de grote schepen zich zouden misdragen, leggen wij vast en verordenen wij bij dezen: dat welk bootsgezel zich verhuurt of huur ontvangt zowel op de oost als op de west varend, evenals de buyssen (vissersschepen) waarmee hij in zee gaat, zal gestraft worden als een dief met de galg zo hij met het schip wegloopt. En hij die een mes trekt of voedsel van zijn meester afneemt met geweld, of zijn meester bedreigt of kwetst, die zal een hand moeten missen.
  • Voorts geven wij de meesters van de schepen het recht om bootsgezellen die hun niet willen dienen, het recht hen te ontslaan mits betalende hun huur naar de tijd dat zij gediend hebben.
  • En indien de meesters van de schepen met bootsgezellen onbehoorlijk leefden en hen onrecht aandeden, in die gevallen zullen de bootgezellen hen voor het gerecht dagen en mogen bewijzen dat zij door hun meesters onrecht aangedaan is; waarna op de gebruikelijke wijze recht zal worden gedaan.
  • Gegeven in onse stede van Mechelen onder onse contrezegel hier op gedruct in placate den XXIIIen dach van december in het jaer duyst vijfhondert ende achtentwintich.

Ondergescreven by den keyser in zijnen Raede ende getekent de Zoete.

Geschiedkundige Sprokkelingen Wetenswaardigheden over het Veer van Sluis

E. de Brock

Rond de poldertorens
1984
04
175-182
Charlotte Bogaert
2023-06-19 14:37:15