De Vierschaar van Dudzele
René De Keyser
Deze oeroude instelling vervult nu een rol in onze heemkundige Kring omdat wij als werkterrein gekozen hebben, het grondgebied waarover deze landelijke vierschaar of rechtbank, in lang vervlogen tijden, rechtsprak (zie verslag van 1ste vergadering).
We zullen ons niet verdiepen in taalkundige uitleg van het woord 'vierschaar': dit komt meer bevoegden toe. De bedoeling is, de redenen uiteen te zetten waarop wij steunen om het gebied van deze vierschaar te bepalen.
Op het platteland van het Brugse Vrije bestonden in 1232, acht landelijke vierscharen. Een daarvan had als zetel of hoofdplaats Dudzele. De Vierschaar van Dudzele bestond uit 7 schepenen en een voorzitter. Het waren de Schepenen die rechtspraken de voorzitter deed hieraan niet mede.
Behalve rechtspraak, viel onder de bevoegdheid van deze schepenen, ook het bekrachtigen of het wettigen van verkoop, verpachting of erfenis van gronden.
Ten gevolge van wrijvingen in de bestuursorganisatie van het Brugse Vrije zijn deze landelijke vierscharen verdwenen. In 1266 werden door Gravin Margareta 3 vierscharen ingericht, respektievelijk te Brugge, te Aardenburg en te Oudenburg.
Om echter verder het bestuur te regelen, was het Grondgebied van het Brugse Vrije verdeeld in Ambachten, met aan het hoofd een Aman. Wanneer juist de ambachten ontstaan zijn, staat niet vast. Het is zeer wel mogelijk dat de ambachten en de landelijke vierscharen tezelfdertijd hebben bestaan. Ook schijnt het woord 'ambacht' verschillende betekenissen te hebben gehad. Als onderverdeling van het Brugse Vrije beduidt 'ambacht' een zeker gebied aan het hoofd waarvan een aman stond, en dat een rechterlijke en bestuurlijke eenheid vormde. De betekenis van het woord 'ambacht' zoals het gebruikt wordt rond 1300 is minder zeker. Jacob van Maerlant beweerde dat hij geboren was in het Brugs Ambacht, waarmede hij bijna zeker het Brugse Vrije bedoelde, waarbinnen in 1317 reeds 35 ambachten bestonden.
In 1405 zien we dat de belasting die de inwoners moeten betalen, door het Brugse Vrije verdeeld wordt per ambacht. Ieder parochie had een hoofdman, maar daarboven stond voor 1659 voor al de parochies die tot een zelfde ambacht behoorden, nog een opperhoofdman die verantwoordelijk was voor de belasting van het gehele ambacht. Benevens deze opperhoofdman stond in ieder ambacht een aman, als vertegenwoordiger van de rechterlijke macht . In elk ambacht was er ook een Berijder, die een gerechtsdienaar was. De berijder mocht in elke parochie van zijn ambacht over een helper beschikken die officier werd genoemd, wat wij nu de veldwachter noemen .
Keren we terug naar de reden van deze uiteenzetting. Het is echter onmisbaar eerst nog te vermelden over welk grondgebied we veronderstellen dat door de Vierschaar van Dudzele werd rechtgesproken. We menen dat het grondgebied oorspronkelijk de volgende parochiën bevatte:
Dudzele Ambacht : Dudzele, Ramskapelle en een deel van Koolkerke;
Oostkerke Ambacht : Oostkerke, Westkapelle, een deel van Koolkerke, de steden Damme, Monnikenrede , Hoeke en Ter Muiden vooraleer zij stadsrechten verkregen, Ste Katelijne buiten Damme, Lapscheure en een deel van Heile;
Moerkerke Ambacht : Moerkerke en een klein deeltje van Lapscheure;
Lissewege Ambacht : Lissewege, Heist en Knokke (ook Zeebrugge later ontstaan)
En ziehier de redenen waarop wij steunen om het bestaan te verdedigen van een Vierschaar met Dudzele als hoofdplaats, en die de vier genoemde Ambachten omvatte :
1. Drie schepenakten betreffende het wettigen van grondoverdraoht, respektievelijk van 1203, 1219 en 1260. De schepenen in deze akten vermeld, zijn naar onze mening allen edellieden herkomstig uit de parochies der vier opgenoemde ambachten. Dit nu bewijzen, zou dit betoog te veel verlengen. Wij komen later daarop terug.
2. De amans moesten als vergelding voor hun ambt, telken jare een vergoeding in natura afstaan aan het grafelijk ladier of voorraadbewaarplaats. Deze vergoeding bestond voor de amans van Dudzele, Lissewege en Oostkerke , telkens uit een aantal koeien, hennen en eieren. Alleen de hoeveelheid verschilde volgens de oppervlakte van het Ambacht. Vermoedelijk is er een tijd geweest dat de voorzitter v.d. Vierschaar alleen alle koeien, hennen en eieren moest leveren; last, die samen met een deel van zijn bevoegdheid overging op de amans .
3. In elk ambacht was er èèn Berijder (frans: Arpenteur) een soort politieman. Ook de vierschaar moet een dergelljk ambtenaar hebben gekend, zo niet zou ze haar gezag niet hebben kunnen uitoefenen. Welnu het erfachtig berijderschap van de Ambachten Dudzele, Oostkerke en Moerkerke komt in de leenregisters van de Burg van Brugge voor als één leen: wat duidelijk op de oude eenheid wijst (1). Nog in 1461 aanzag men Dudzele als de hoofdplaats van het Noorden.
In dit jaar werd een vernieuwde keure t.t.z. voorschriften en wetten, van het Brugse Vrije bekend gemaakt. Dit bekendmaken geschiedde door deze wetten in de voornaamste kerken uit te hangen. Zulks gebeurde slechts in één kerk van het noorden namelijk te Dudzele. In 1645 werd het Berijderschap van Oostkerke en Moerkerke samen verpacht, evenals dit van Dudzele samen met Lissewege. Ook uit dit feit bleek toen nog de oude eenheid.
*************************
(1) Algemeen Rijksarchief Brussel - Rekenkamer nr 1072 – Register van Lenen Burg van Brugge An. 1365 f° IX v artikel 4.
Geraadpleegde werken:
Dr. J. De Smet – Het bestuur van het Graafschap Vlaanderen – Gildenbond Br 1941
L. Gilliodts van Severen – Coutumes du Bourg de Bruges – Brussel 1883/85. 3 delen.
Idem - Coutumes du Franc de Bruges – Brussel 1879/80. 3 delen.
H. Nowe – Les Baillis Contaux de Flandre – Brussel 1929
A.C.P. Koch – Rechterlijke organisatie van het Graafschap Vlaanderen.
Warnkoenig – Geldolf : Histoire de la ville de Bruges 1851
*************************