De slechte Wegen in het ongezonde Westkapelle ten jare 1775 (Mededelingen 6.)
Broeder Gaëtan
De heer Drs Lucien Danhieux, adjunct-conservator van het Rijksarchief te Brugge, bezorgde ons de hiernavolgende interessante tekst opgemaakt in 1775 door de gezworen landmeters P. Gilliodts en Ignace Drubbele (Rijksarch. Brug Aanw. 3279)
In de Oostenrijkse tijd toen veel goeie en nieuwe wegen werden aangelegd, laat Westkapelle aan het Brugse Vrije weten hoe erbarmelijk het op deze Parochie gesteld is.
Eerst worden de ligging, en de grenzen van de parochie opgegeven.
Dan willen stellers bewijzen dat Westkapelle aan het Vrije een fatsoenlijk deel belastingen betaalt. Er wordt op gewezen dat alle gronden uitstekend zaailand zijn en de belastbare oppervlakte wordt opgegeven. Let wel, al deze gronden hangen rechtstreeks af van het Brugse Vrije, uitgenomen 277 gemet hij het Kanunnikse (St-Donaas) en 275 gemet hij het Proostse (St-Donaas). Maar hoewel deze heerlijkheden het recht hebben “hunnen particulieren uytsent te pointen “ t.t.z, eigen belastingen te innen, worden alhier deze gronden samen met de rest van Westkapelle door de Hoofdman en de Pointers van de parochie voor het Vrije belast.
Vroeger kwam Westkapelle maar tot aan de Vuile Vaart, maar rond 1650 (officieel gepubliceerd door de Raad van Vlaanderen op 4 juni 1668) werd de grens verlegd tot op de Cantelmolinie. Deze 415 gemet betalen sedertdien hun belastingen mee met Westkapelle.
Westkapelle is zeer vruchtbaar, maar de wegen zijn afschuwelijk slecht. De mananten (inwoners of landslieden) ondervinden dat elke dag. Denk eens hoe die mensen ter kerke moeten komen: bij elke stap voorwaarts, een halve stap achterwaarts gaande.
Als de inwoners kloeker zijn en daar beter tegen kunnen, wat dan gezegd van de pastoor die ‘s nachts en bij slecht weer geroepen wordt bij een stervende: hij moet er door... al is hij in de stad opgevoed. En dat gebeurt hier in de winter dikwijls want de mensen lijden hier veel aan “pleurisijen en sufocatieve catairens” veroorzaakt door de dampen uit de schorren, de killen, de kreken en de zee. De mensen leden hier vroeger veel van de “noorschen stier” of polderkoortsen. Wat moet dat te lande zijn, als de troepen de stad Sluis reeds “het militaire kerkhof” noemen?
Al zijn er maar 156 “fixe menagen” met rond de 750 zielen te Westkapelle, toch heeft de pastoor hier werk alsof er driekeer zoveel mensen woonden. Daarbij, in de tijd van het wieden, verblijven meer dan 225 “vreemdelingen” op de parochie en zij zijn de slechte lucht niet gewoon. Ook liggen de huizen ver uiteen en er zijn nog de 7 huizen ten oosten van de Cantelmolinie in St-Anna-ten-Vrijen, die door de pastoor van Westkapelle moeten bediend worden.
Wat een grote verbetering bracht dan niet de kalsijde, van het dorp tot aan de poorten van Brugge, gelegd in 1751 door Groot Reigaartsvliet met de hulp van het Vrije. Alhoewel er geen hofsteden langs die baan liggen, kunnen de mananten nu hun vruchten naar de stad voeren, waar ze vroeger maar “gerochten” [geraakten] met een halve wagenvracht met 4 paarden bespannen.
Uit het naschrift blijkt dat een aanvraag werd ingediend om de wegen te laten verbeteren of wellicht om sommige delen te laten kalsijden.
000000000 0000000000 000000000
"Beganckenisse, bevindt ende beschrijvinge van de prochie van Westkapelle gedaen bij de onderschrevene geswooren lantmeters 15 Lants van den Vrijen in de maent maerte 1775.”
“De prochie van Westkapelle is gelegen in het Noortquartier van den Lande van den Vrijen ter distancie van twee mijlen en alf noortoost van de stat Brugghe, ende eene mijle en alf noortwest van de stat Sluys in Vlaanderen, van oosten paelende jegens de prochien van Hoeke ende Lapscheure, van noortoosten scheydende met de lignie ende vaert wilent gemaekt bij don Andrea Cantelmo jegens de prochie van Ste Anne ter Mude ten Vrijen, ten noorden sigh uytstreckende tot ende met het Fort Isabelle jegens het schorre van het groote Swin ofte Zeehaven van Sluys, van noortwesten jegens de prochien van Cnocke ende Ramscapelle, mitsgaeders van suyden jegens de proohien van Heyst, Ramscapelle ende Oostkerke.”
“De geseyde prochie van Westcapelle heeft in haer bevanck 3751-2-28 3/4 roeden lants sonder de straeten ende dycken, van welcke sijn 277-1-19 roeden gelegen ter heerlijckhede van den Prooschen, op welckers jurisdictie de kercke is staande, voorts 275-0-72 roeden ter heerlijckhede van den Proosschen, welcke beede heerlijckheden sijn contribuable van den Lande van den Vrijen, hebbende respectivelijck op de landen hunder jurisdictie het recht van hunnen particulieren uytsent te pointen, neemaer worden de selve landen gemeene met de gonne naerschreven in alle de binne- ofte prochie lasten door hooftman ende pointers van de prochie daer toe aengestelt, bij het collegie ‘s Lants van den Vrijen gepoint, gelijck alle andere landen gelegen onder de selve prochie. Voorts 2783-1-13 3/4
roeden wesende Vrije lant met ende benevens de geseyde Canoninck- ende Proostlanden maeckende het begrijp van de aloude prochie van Westcapelle; waer bij ter jongere daete sijn gecomen ende geannexeert tot 415-2-24 roeden geësclisseert van de prochie van Ste Anne ter Mude, waerschijnnelijck met het maecken van de lignie ende vaert ten jaere 1641 opgeworpen bij den geseyden don Andrea Cantelmo ter defentie ende jegens de incurtien ten tijde van de revolten ofte nederlandtsche beroerten; welcke geësclisseerde landen, wesende alle Vrije lande, men bij de originele beterdingen van de lantmeters Anthone Messiaens van den jaere 1667, ende Jan Messiaens van den jaere 1671, mitsgaeders met desselfs originelen prochieboeck van Westcapelle van den jaere 1674 bevindt geleyt ende geannexeert te sijn met dese prochie van Westcapelle, soohaest de limytscheydinge tusschen de provintie van Vlaenderen ende de Staeten Generael der Vereenighde Nederlanden, in daeten 21 decemhre 1664, bij synne majesteyt Philippe, coninck van Spagnie geratificeert, op den 4 juny 1668 in het consistorie van den Raede in Vlaenderen is gepubliseert geworden, ende sedert welcke epoque dese landen in haere majesteyts aiden ende subsidien, mitsgaeders in alle de binne- ende prochielasten met ende benevens de voordere Vrije landen sijn gepoint ende belast geworden, gelijck oock alle habitanten op dese landen van dien tijdt tot heden sijn geweest prochianen ende kerckelijck van de prochie van Westcapelle.”
“De landen onder dese prochie, bestaende alle in saeylanden, mits alhier nauwelijks bosch noghte maeygars, ende besonderlijck weynige garssingen gevonden worden, sijn, sonder exaggeratie, van de vruchtbaerste in alle soorten van graenen van den geheelen noortquartiers van den geseyden Lande van den Vrijen: maer soo veele dese landen exelleren in vruchtbaerheyt, soo veele comen de selve te excederen in quade ende onbeganckelijcke weghen ten tijde van den winter ende regenachtige saisoenen, maeckende alsoo het fransch spreeckwoort waer,”bonne terre, mauvais chemin”: de ongmabkelijckheyt van dusdaenighe weghen en is voorwaer niet gemackelijck in eene heschrijvinge soo gevoeligh te maecken als de mananten van diergelijcke prochien, ende naementlijck de gonne hun ten allen tijde genootsaeckt vinden de selve te bewandelen, het ongemack bij ondervindynghe dan of comen te beproeven. “
“Dat men sigh inbeelde ende explorere den ganck van menige menschen van eene mijle, eene mijle en alf, eene alve mijle immers min ende meer, op sondaeghen ende heylighdaeghen gedeurende den winter ende daer buyten in andere natte saisoenen door alle injurien des lochts moetende comen tot de kercke, gaende tot boven de schoenen in het slijck langs alle omweghen ten eynde van eene passagie te vinden, nergens wetende eenen vasten voet stellen, ende op elcken stap voorwaerts eenen alven stap achteruyt gaende; wie en sal in dese aanmerckynghe de contraste, te vinden in de comparatie met de gonne op sulcke daeghen ten allen tijde
van den morghenstont de kerckelijkcke diensten connende bijwonen in het minste quaet weder nauwelijckx sonder coutse eene straete verre van hun huys tot de kercke connen gaen, sonder motie van medelijden connen aenmercken? Doch aen soo een voorstel sal men antwoorden, ende niet sonder reden, dat de lantslieden hier in opgebrocht, ende niets beters gewoon wesenden van eene kloekere constitutie des lichaems, met minder gevoeligheyt tot diergelijcke onghemacken bequaem sijn.”
“Maer wat sal het sijn ten aensiene van eenen pastor belast met de sorghe van zielsbestierynghe, den gonnen gedeurende sijnne jonckheyt emmers alle den tijdt sijnder studien eene delicate opvoedinge gehadt heeft ende nauwelijckx buyten huyse ende schole gesien en hadde wat weder het te lande maeckt, alswanneer hij ten allen tijde van dagh ende nacht van de eene tot de andere extremiteyt sijnder prochie geroepen wort tot eenen stervenden mensch! Sijnen ijver, sijnne plicht en laeten hem niet toe te delibreren: het regent, het waeit, het haegelt, het sneeuwt, de weghen sijn onbeganckelijck, ende de duysternissen van den nacht schijnnen een onoverwinnelijck obstacle te sijn aen de nootsaeekelijckheyt sijnder voiage; daer en magh geenen uytstel sijn, hij moet’er door, wilt hij volcommen aen sijnne plicht; jae hij en is niet bevrijdt, van diergelijcke voiage te retour sijnde, van in den selven nacht andermael ende meermaels uyt sijnne gemeynde ruste tot gelijcken dienst van sijnne functie geroopen te worden; het gonne naementlijck in het achter- en voorsaisoen comt vooren te vallen, als wanneer de habitanten deser lantsstreeck meest ende gemeenelijck aende sieckten van pleurisijen, sufocative catairens ende andere veelvoudige diergelijcke doodelijcke voorvallen onderworpen sijn: hieraf en is de intemperie des lochts geene weynige reden, de gonne naementlijck veroorsaeckt wort door de dampen die de sohorren, de killen, de creken ende de zee met den noorden-, noortwesten- ende noortoostenwindt op dese prochie aendrijven; immers de bracke waeters ende den zilten grondt alomme in dese prochie en geven selfs geene cleene oorsaeeke van scorbutique sieckten die deurende de weynige lantwinden in de pestilentiële uytwaessemingen deser gronden behaelt worden; soo dat dese lantstreeck selfs ende inder-daet veele ongesonder is als de daerbij gelegen stat van Sluys, schoon die gemeenelijck van de troupen het militaire kerckhof genaemt wort.”
“Dus en sal het den leser geen wonder schijnnen dat de gonne belast met de heerdelijcke plichten in dese prochie soo veele ende meer last vinden als de gonne in andere prochien soude moghen hebben alwaer den tripelen nomber van habitanten soude moghen wesen, ende alhoewel in de prochie van Westcapelle maer en sijn 156 fixe menagen behelsende ontrent 500 communicanten, en valt in geene weynighe consideratie dat gedeurende den wiettijd ende den ougst in dese prochie meer als 225 vremdelingen comen wercken de gonne aen dese locht ende waeteren meer ongewoon als de fixe inwoonders, dickwils alhier doodelijck sieck
comen te vallen. Bovendies en sijn de huysen ende hofsteden in dese prochie niet geplaetst gelijck in meest alle andere lantstreken, alle bij elckanderen, verre sij van daer: want binnen het dorp ende op een quartier heurs in de ronde deser prochie en vindt men maer circa 65 huysen ende hofsteden, integendeel buyten het quartier heurs tot een halve mijle bevindt men 27 huysen en hofsteden, buyten de alve mijle tot de drije quart heurs sijnder 12 huysen en hofsteden, ende buyten de drije quart heurs tot de mijle daerboven worden bevonden tot 15 huysen en hofsteden; buyten alle dies sijnder nogh seven woonsten onder hofstede en huysen, gelegen vijf quartier heurs ende het van de kercke van Westcapelle oost van de Cantelmo vaert onder het gehiedt van haere keyserlijcke apostolijcke Majesteyt, deel van de prochie van Ste Anne ter Mude, welckers inwoonders de christelijcke liefde verheyst, dat den pastor van Westcapelle besorge van alle geestelijcke administratien, soo veel te meer de selve andersints, omringelt van de gereformeerde, van de selve teenemael souden berooft sijn.”
“Maer een eynde maeckende van de hier vooren beschreven ongemacken en ongesontheden deser prochie, en can men niet genoegh ophelderen het gemack ende nuttigheden de gonne de habitanten deser prochie becomen hebben met het leggen van eenen nieuwen calsijdewegh loopende van uyt het dorp deser prochie tot de poorte der stat van Brugghe, de gonne de heeren sluysmeesters der waeterynge van groot Reygarsvliet met de munificentie van den edelen collegie van den Lande van den Vrijen besorght ende ten jaere 1751 geconstrueert hebben; welcken calsijdewegh alhoewel maer een quartier heurs door dese prochie loopende, ende dat men niet en can seggen dat daeraen eenighe hofsteden directelijck gelegen sijn, evenwel aen de mananten deser prochie een uytterste gemack heeft toegebragt om ten allen tijden hunne lantgewassen ter marckt van Brugghe te brengen, alwaer sij voor het leggen van de selve, nauwelijckx en konden geraecken met eene alve waegenvragt bespannen met vier peerden.”
“Aldus naer beganckenisse van de geheele prochie van Westcapelle, de voorenstaende descriptie opgestelt bij ons onderschrevene geswooren lantmeters s'Lants van den Vrijen ten versoecke van hooftman, pointers ende gemeene prochiaenen der selve prochie, in de maendt maerte 1775; ons t'oirconden. “
(getekend:) P. Gilliodts (getekend) Ignace Drubbele
________________________________________
(In dorso staat:) [op de keerzijde staat:]
"De achterstaende besogne bestaet in eene waere beschrijvynge der prochie van Westcapelle gedaen ter instructie van den heer advocaet de saecke beschrijvende ende ten eynde van de goone de selve gestelt hebbende ofte andere, het sij inwoonders ofte aengelegen van deselve
prochie kenisse hebbende, te doen hooren op soodanige deelen in deselve begrepen, als hij ter intentie van de verthoonders dienstigh sal vinden; ende in cas [in geval] van noode soodanige attestatie op te stellen in de sin der selve besogne, als hij goedt soude vinden om door de selve te laeten teeckenen soo door de lantmeters dese gestelt hebbende als andere deselve prochie kennende.”
000000000 00000000000000 00000000
7. In de Map van de Redactie :
zitten nog “Mededelingen” van Dhr V. Cosyn over Knokke, van Baron de Meester over St-Anne-ter-Muiden, van J. Ballegeer over Lissewege, van R. De Keyser over oude douaneposten, van A. Vermeersch over Lapscheure, van G. Vandepitte over Lissewege, van Eerw. Br. Filip over Knokke, van A. Scherpereel over Dudzele. Met dank aanvaard, maar noodgedwongen bewaard voor een volgend nummer.
000000000 000000000000000 00000000