De dichter van de rozen

Georges Devent

In 1958 schreef Raf Seys het boek “De dichter van de rozen Leven en werken van de gezelliaan Dr Karel de Gheldere“. In dit werk staan heel wat gegevens over de familie de Gheldere, waarvan de twee voorbije generaties een grote rol hebben gespeeld in de geschiedenis van Heist.

1. De familie de Gheldere

De familie de Gheldere is één van de oudste en edelste van Vlaanderen. Volgens de “Recueil Héraldique“ werd de naam eertijds “Gueldere“ geschreven en stamt het geslacht af van de hertogen van Gelderland - Les ducs de Gueldere - waarvan het wapen, die deze voeren, ten huidige dage nog het wapen van de provincie Gelderland is.

De verschillende bekende takken van dit geslacht kunnen teruggebracht worden tot de persoon van FRANCOIS de GHELDERE, die in 1571 Adrienne Meygaers huwde.

Hun erfgenaam Louis had acht kinderen, waarvan vooral Rogier en Jacques onderscheidenlijk de oudste en derde zoon, de voorvaderen zouden worden van enkele figuren, die het geslacht de Gheldere in een schitterend daglicht stellen.

De kleinzoon van Rogier - Albert - verbond zich tot viermaal toe in het echt. Zijn derde vrouw was Marie Galle, weduwe van markies Charles de Galaffa en dochter van Ignace Galle en Claire Reyngoudt. Deze laatste was de zuster van de doorluchtige Laurent Reyngoudt, XXII-ste prelaat van de abdij van Eename. Hun overgrootmoeder was Maximilienne van Bourgondië, dochter van Philips van Bourgondië.

De kleinzoon van Albert de Gheldere en Marie Galle was kapelaan Karel de Gheldere, die tijdens het Franse bewind de relikwie van het Heilig Bloed in veiligheid stelde en redde. Deze Karel Albertus de Gheldere werd geboren te Brugge in 1754 als zoon van Albertus-Franciscus de Gheldere, “Redenare van den Proossche, Notaris en Procureur“ en van Catherina de Schrijver. Priester gewijd te Brugge in 1779, werd hij in 1787 “Capelaan van den Heilige Bloede.” Hij werd door de kapelanen van Sint Baschis aangeduid om de relikwie in veiligheid te stellen. Op zekere avond ging hij naar de kapel, nam het Heilig Bloed en droeg het stiekem naar zijn huis, waar het verbleef tot 30 oktober 1797. In 1838 werd hij benoemd tot “titulaire kanonik der kathedrale kerke van Sint-Salvators“ om op 1 maart 1847 in de gezegende ouderdom van 92 jaar te overlijden.

Op dezelfde sport van de familieladder staat naast deze kapelaan Jan-Baptiste de Gheldere, afstammeling van Jacques. Hij werd geboren te Brugge in 1781 en streed in het Nederlands leger als kapitein in de slag van Waterloo. In 1830 trad hij als majoor in het Belgisch leger om twee jaar later het leger te verlaten. Uit zijn huwelijk met Anne Ocket in 1807 werd op 8 december 1812, te Sint Pieters-op-de-Dijk KAREL-ALEXANDER geboren, de toekomstige vader van KAREL-ALFONS-JOZEF de Gheldere welke de naam van de “DICHTER VAN DE ROZEN“ zou meekrijgen. Deze laatste was de GROOTVADER van de oud-burgemeester van Heist JAN-BAPTIST de Gheldere.

In Brugge en ‘t Brugse Vrije hebben de de Gheldere’s zeer hoge ambten uitgeoefend en steeds zijn ze er in groot aanzien geweest.

Zo was Jacques de Gheldere omstreeks 1715 schepen van Brugge en vierde een zekere Charles de Gheldere, “Raed-pensionaris ‘s lands van den vrije“, in 1781 zijn jubileum van 50 jaar “bediend te hebben verscheyde agtbaere Eer-ampten, als is Greffier Crimineel, Raed-pensionaris en greffier van de Kamer van de Vrije“.

De wapenspreuk van de familie de Gheldere luidt : “NEC AURO, NEC INVIDIA” (noch door goud, noch door afgunst).

2. De dichter van de rozen

De overgrootvader van onze ere-burgemeester, KAREL-ALEXANDER de GHELDERE, vestigde zich vanuit Brugge te Torhout, Hij huwde er op 8 augustus 1836 Ludovika-Johanna Ossieur, de moeder van Eugeen van Oye (1840-1926). Deze Vlaamse schrijver was in het Klein Seminarie te Roeselare de meest geliefde leerling van Guido Gezelle, die voor hem o.a. het gedicht “Dien avond en die rooze“ schreef. Nauwelijks één jaar gehuwd, werd hun een dochtertje geboren, maar het stierf toen het slechts drie dagen oud was. Ook het leven van een tweede kindje, Karel-Jan, was van zeer korte duur. Op 24 mei 1838 geboren, overleed hij op 9 december van hetzelfde jaar.

Ongetwijfeld zullen de brave echtelingen ook het ergste gevreesd hebben voor KAREL-ALFONS-JOZEF, die op 18 augustus ter wereld kwam. Niettegenstaande het een tenger kind was dat meer dan eens vocht met de dood en met de allertederste zorgen moest omringd worden, groeide hij uit tot een flinke jongeling. Van 1841 tot 1847 volgden nog twee broers en zusters: Alfons (184), Elisa (1843), Loon (1845) en Augustina (1847).

Ten gevolge van zijn zwakke gezondheid bezocht Karel-Alfons-Jozef laattijdig de school. Vanaf zijn eerste studiejaren in het Sint Jozefinstituut van zijn geboortestad, gaf hij blijk van “ingeboren vaardigheid tot kunst en kunde”.

In 1854 trok Karel naar Roeselare, waar hij in ‘t Klein Seminarie zijn humaniora zou doen. Toen hij in de retorica zat, behaalde hij in de algemene prijskamp, tussen de colleges van het bisdom Brugge uitgeschreven, de eerste prijs in het Vlaams.

Maar het was vooral in de poësis dat hij “leefde“. Hier had hij immers het geluk Guido Gezelle als leermeester te hebben. Het was de stoute droom van Gezelle van zijn leerlingen priesters te maken. Verschillende hebben hem in die zin voldoening geschonken, maar Karel voelde eenvoudigweg geen roeping.

In augustus 1860 nam Karel van zijn meester afscheid te Roeselare. Na het groot verlof trok hij naar Leuven om samen met o.m. Eugeen van Oye en Gustaaf Verriest medicijnen te studeren. Karel bleef zijn leermeester trouw en schreef hem geregeld.

Anderzijds bleef Gezelle, misschien nog meer dan voorheen, zijn zorg over zijn leerlingen ontplooien. Als jong geneesheer vestigde Karel zich te Koekelare. Zijn omgang met de eenvoudige dorpsbewoners was geestig en hartelijk. Zo werd zijn populariteit gevestigd en verstevigd. Hij kreeg maar steeds meer werk, wat met lede ogen door zijn collega dr Masureel werd aanzien. Niemand vermoedde toen dat de later weduwe geworden Mevr. Masureel met hem in het huwelijk zou treden. Weduwe Masureel, geboren Maria-Ludivika Desnick, zag het levenslicht te Koekelare op 2 april 1836. Haar vader was brouwer en reeds in 1836 burgemeester van Koekelare.

Op 26 juni 1871 ontplooide Karel de Gheldere zijn zorg over de 35-jarige weduwe en haar drie dochters. Op 4 juni 1872 werd zijn eerste eigen dochtertje geboren. Margriet stierf eer het 3 jaar was. Het later geboren Margrietje stierf eveneens in haar vierde levensmaand. Na de geboorte in 1876 van een dochtertje Lucie en twee jaar later Jozef, zag op “Couckelaere kermismaandag” - 4 september 1882 - zijn jongste kind ROBERT het daglicht. Deze zou later notaris en BURGEMEESTER VAN HEIST worden.

In 1883 verscheen de gedichtenbundel “Landliederen" waarvan Gezelle zelf getuigde dat deze KAREL de GHELDERE een eervolle plaats had onder de Zuid-Nederlandse dichters van de 19e eeuw.

Toen schreef De Gazette van Brugge: “Hij (de Gheldere) is Vlaming van de schoole van Gezelle, maar hij is zijn eigen zelven gebleven.“ Het decennium dat verliep na het uitgeven van de “Landliederen“ was er één van veelzijdige bedrijvigheid. Nieuwe gedichten volgden elkaar op, waaronder vooral lange hulde- en gelegenheidsgedichten en liederen. Achter de Gheldere’s huis strekte er zich een grote en mooie tuin uit waarin Karel in zijn nopjes was en daarom er de meeste zorg aan besteedde.

Verschillende scholen en verenigingen van tuinbouwkunde kwamen de tuin zelf bezichtigen. Het middenste gedeelte was helemaal ingenomen door rozen van de meest verscheidene geuren en kleuren. Er stonden over de 500 variëteiten. Zijn zoon Jozef, professor aan de universiteit van Calcutta in Indië, schreef eens aan zijn broer Robert te Heist dat hij in het verre missieland zeer graag het geurend beeld van vaders rozentuin in zijn herinnering opriep.

In 1893 werden dan ook zijn “Rozeliederen” gepubliceerd. Het rozenlied “Hebt gij nog geheugen?“ werd vertaald door A. Millien en samen met Gezelle’s “O, ‘t ruischen van het ranke riet“ in 1904 in de bloemlezing “Poètes néelandais:
hollandais et flamands” opgenomen. A. De Grave, griffier van Oost-Vlaanderen en bloedverwant van mevrouw de Gheldere gaf hem in een Franstalig gedichtje de naam van “DICHTER VAN DE ROZEN“.

Na door een beroerte getroffen te zijn geweest, die hem gedeeltelijk verlamde, en na een tweede bloedstorting in de hersenen, die ook zijn mond verlamde, overleed Karel de Gheldere te Koekelare op 17 juli 1913. Hij was 74 jaar oud geworden.

Bronnen

1. “De dichter van de rozen“ Raf Seys, Koekelare, De Rumberg 1958
2. "Rozeliederen“ Dr K. de.Gheldere

De dichter van de rozen: Dr Karel de Gheldere

Georges Devent

Heyst Leeft
1981
01
007-011
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:37:15