Arthur Cattoor – "Met muziek door ‘t leven"
Pierre Vantorre
In een fris opgesmukt huisje langs de Pannenstraat, met zicht op “ De Garre “, geniet Arthur Cattoor, in de volksmond Tuur Rinke, van de deugden en de ongemakken die de herfst van zijn leven kenmerken.
Samen met vrouw Maria bezoekt hij elke zaterdag nog eens zijn stamcafé, genietend van een pintje bier en de rook van een sigaar. Hij zit er nu wat stiller bij. De kozakkendans en andere zotte sprongen behoren tot het verleden. Maar zijn tintelende ogen verraden zijn gaaf gebleven geest. Hij herinnert zich nog veel uit zijn bijna 80-jarige levensloop.
Hoe hij nu de dagen slijt? Boodschappen doen, korte ritten met de fiets, dagbladen en boeken lezen en thuis af en toe nog eens de bugel bespelen. Die bugel betekent voor Tuur heel wat. De muziek is de “rode draad“ van zijn leven, zoals blijkt uit zijn “memoires“ die hij eigenhandig voor Heyst Leeft schreef op een vel wit inpakpapier van 0,57 m op 0,40 m.
Wij laten de lezers ervan genieten.
-0-0-0-0-0-
Jeugdherinneringen
Ik ben geboren te Heist op 20 juli 1902 als zoon van Joseph (Heist 10.10.1877) en Jeanne Donvez (Mons-en-Barcoeul, Rijsel 22.7.1879). Er kwamen zeven kinderen. Vier jongens en drie meisjes. Vader “Jef Rinke“ was een populair figuur te Heist.
Metser van beroep en vele jaren werkleider bij aannemer Edmond Daveloose.
Van kindsbeen speelde ik op een klaroen. Ik kreeg muziekles van vader zaliger die korporaal-klaroenblazer was bij het vrijwillig brandweerkorps van Heist. In de gemeenteschool kreeg ik muziekles van onderwijzer Richard Gobert, de vader van Dr. P. Gobert. Op 11 jarige leeftijd mocht ik al meestappen in de rangen van de harmonie Sint-Cecilia. “Meester” Gobert sloeg de maat. Dat was in 1913. Een jaar later brak de oorlog uit.
Ik herinner me nog altijd heel goed het moment toen de eerste Duitse soldaten te Heist aankwamen. Het waren huzaren te paard. Op hun berenmuts was een doodshoofd, afgebeeld. Zij waren ongeveer met twintig. Ik was, aan het oefenen op mijn klaroen in de duinen, toen zij op een drafje voorbij reden. Zij keken even in mijn richting, maar lieten mij doorspelen en vervolgden hun weg.
Tijdens de oorlogsjaren hadden we het thuis niet makkelijk. Ik was de oudste van zeven kinderen en van kindervergoeding was er bijlange nog geen sprake. ‘t Was hard knokken om voldoende eten op tafel te krijgen voor een gezin van negen personen.
Maar vader was een man die van aanpakken wist.
Op een nacht droomde vader Jef dat hij klompen maakte. Hij bleef daarover doordenken en waarachtig zijn droom werd werkelijkheid. Hij maakte zelf de speciale messen van oude vijlen, zocht naar beuken- en eikenhout en de klompen kwamen er! Ze waren wel een beetje zwaar om dragen, maar we werden daar gauw aan gewoon. Hij heeft in die tijd veel klompen gemaakt voor de vissers. Naast klompen vervaardigde hij ook galoches (overschoenen) van oude tapijten en koperen nagels. Vader was een zeer handig man. Hij lijmde ook pijlen voor de handboogschutters en maakte houten naalden voor de vissers om netten te breien. Hij werd betaald met een zootje vis of een glas bier. We hadden ook een stuk akkerland te bewerken en kweekten een zwijn dat was meegenomen in oorlogstijd.
Mijn jongere broer Charlot en ikzelf konden soms bij de Duitse soldaten iets “meenemen”. Het Duits brood was een beetje zuur, maar daar wordt je rap aan gewoon als het de honger stilt. Broer Charlot was zelfs een specialist in het “meenemen “!
Hij “blauwde“ dikwijls de school en kwam dan thuis met een Duits brood of enkele leverworsten. - “‘t Is toch allemaal van ons“ zei hij.
Op ‘n keer zei moeder “Ik heb geen emmers en geen kasserollen meer.” - Broer Charlot had dat gehoord en zei tegen mij: -“We zullen er wel vinden“. Op een dag trokken we samen naar het “Hotel du Chalet“ van de heer Bossier te Duinbergen waar veel Duitse soldaten ingekwartierd waren. Daar was ook een legerkeuken, met veel potten en pannen. Eens daar binnen, had Charlot de meeste lef en lukte erin een kit (soort wateremmer), kasserollen en nog wat in een grote tas te verbergen. Maar we wisten niet dat een paar Duitse mariniers ons in ‘t oog hadden. We werden allebei meegenomen door twee soldaten. Met de schrik op het lijf werden we opgesloten in een hotelkamer. De minuten duurden wel dagen. Na enige tijd werden we onderhoord. Omdat ik de oudste was, moest ik “antwoorden”. Ik zei dat we thuis met zeven kinderen waren en dat we veel tekort hadden. Ze kregen medelijden met ons en gaven ons wat te eten. De soep was lekker. Nadien werden we huiswaarts gezonden met een zak brood en wat tabak. Vader rookte niet en de tabak werd doorgegeven aan grootvader. Dat was Charles Donvez, de fransman zoals ze hem noemden. Hij was een verwoed roker. Bij gebrek aan tabak, rookte hij gewoonlijk gedroogde dekkebladeren (zuring, hoefblad en andere planten). Ge kunt denken dat hij met de echte tabak in de hoogste hemel was. ‘t Was na die maaltijd in het “Hotel du Chalet“ dat we dikwijls gezegd hebben: “De Duitsers zijn wel smeerlappen, maar ze hebben toch goeie soep!“
Naar het einde van de oorlog 14/18 moesten alle weerbare mannen van 16 tot 45 jaar zich maandelijks aanmelden op de kommandantur. Op zekere dag werd ik samen met mijn vader en nog wel 700 Heistenaars uit Heist “weggedreven“ zoals ze dat noemden.
Ik was 16 jaar en twee maanden. Het werd een lange voettocht. Langs Westkapelle bereikten we Lapscheure. ‘t Was al laat en we werden opgesloten in de kerk om te overnachtten. ‘s Anderendaags ging het verder naar Hoeke en Balgerhoeke (tussen Maldegem en Eeklo). Daar moesten we de nacht doorbrengen in de gemeenteschool. Maar we hadden een beetje geluk. Samen met Gustje Janssens en mijn heer Haezebrouck van het “Hôtel Notre Dame“ op de Zeedijk, mochten mijn vader en ikzelf mee met een bakkersvrouw van ‘t dorp die ons eten en slaapgelegenheid verschafte. Zij heeft ook mijn voeten verzorgd die vol blaren stonden. De dag daarop moesten we opnieuw de weg op onder de begeleiding van een feldwebel en wel 25 soldaten. Ze waren niet erg streng en het kwam bij ons over dat ze die “kruistocht“ ook al een beetje beu waren.
Onze gedwongen voettocht eindigde te Oosteeklo. Daar kende mijn vader koopman Wymeersch uit het café “In ‘t Tonneken“. Hij had een zoon van 15 jaar en een dochter van 14 jaar. We werden met open armen ontvangen. Wij hebben ons bij Wymeersch een twaalftal dagen verstopt, omdat we eigenlijk niet verder meer konden. Mijn vader leed namelijk aan de Spaanse griep.
Een levensgevaarlijke ziekte in die tijd, omdat er nog geen afdoende geneesmiddelen daartegen bestonden. Onderweg waren er al vier mannen gestorven aan die ziekte. Toen op een dag een vriend zei: “Jef, we mogen terug naar huis“, kon niemand hem nog tegenhouden. Griep of geen griep, hij sprong uit bed, bedankte de mensen uit het café en weg waren wij....
Aan de brug van Hoeke stond een Duitse schildwacht. We dachten al, wat staat ons hier te wachten ? Maar die zei eenvoudig: “Marchieren sie schnel nach hause".
Onderweg genas vader van blijdschap. Nauwelijks thuis gekomen, kreeg ikzelf die Spaanse griep op mijn lijf....
De Duitsers die nog in de Heistse duinen waren achtergebleven vernietigden kanonnen en ander oorlogsmaterieel en sloegen op de vlucht. De oorlog 14/18 was bijna voorbij.
Na de wapenstilstand ging ik als 16-jarige mee met vader en mijn broers naar de frontstreek. We werkten als metsers voor Edmond Daveloose in de verwoeste gebieden om huizen te bouwen.
Bij de brandweer
Ik was 17 jaar en kreeg de kans om als klaroenblazer tot het vrijwillig brandweerkorps van Heist toe te treden. Vader Jef was toen al korporaal-klaroenblazer. Elke maand was er oefening, op een zondag, met de handpomp en de ladders. De brandweercommandant was Leon Maes met zijn grote snor. Zijn opvolger was Sylvain Bulcke.
Van de brandweermannen uit die tijd herinner ik mij nog: Henri en Joseph Huygghe, Mieltje Byl, Keukelinck, de gebroeders Bogaert, Pol Savels, Pros Reubens, Theophiel Nyckees, Anselmus Serreyn (Poye), Aimé Declerck (Meetje Mechauw), Kamiel Wittesaele en Alex Deruyter.
Brandalarm werd gegeven met handsirenes en het einde van de brand werd aangekondigd met klaroengeschal. Het brandweermaterieel was ondergebracht in de gemeentelijke bergplaatsen in de Dwarsstraat en de Pannestraat. Voor oefeningen en het blussen van branden werd een vergoeding van 10 fr betaald. De klaroenblazers kregen 1 fr meer. Hevige branden heb ik geweten in de houtzagerij van Jules Rotsaert en in de villa van mijnheer Liessens (Visserskapellestraat). We hebben ook eens een frietkar moeten blussen in de stallingen van het “Hotel Charles le Bon“ in de Kerkstraat, toen bewoond door Richard Dierickx en beenhouwer Vyncke. In 1921 hebben we de bemanning helpen redden van het Noors schip “Midsland“ dat te Heist gestrand was.
Legerdienst en Mobilisatie
In 1922 werd ik opgeroepen om mijn legerdienst te vervullen bij het 4e Linieregiment te Brugge. Ik was amper één uur in de kazerne toen ik de kans kreeg om op een klaroen te blazen. Ik kende al verschillende militaire marsen en “Sonneries" uit mijn hoofd. Ze keken daar nog al een beetje van op toen ze mij hoorden spelen! Ik werd bij de adjudant geroepen. - “Waar hebt ge dat geleerd?“ vroeg hij.
Ik vertelde hem dat ik alles thuis had geleerd van vader die klaroenblazer was geweest bij het 2e linieregiment te Gent. Ik moest enkel nog de “Sonneries“ van de compagnies en de bataljons aangeleerd worden door een ander klaroenblazer. Die man vond het erg vervelend mij les te moeten geven, omdat ik de noten veel zuiverder kon aanblazen dan hij.
Na mijn opleidingsperiode werd ik overgeplaatst naar Duitsland voor de bezetting van het Ruhrgebied. De soldaten van het 4e Linie werden samengevoegd met de 2e Cie jagers te voet. Maar klaroenblazer bleef ik! Vier maanden vóór ik mocht afzwaaien was ik al terug in de kazerne te Brugge.
Ik was 36 jaar toen ik in 1938 gemobiliseerd werd. ‘k Verschoot me bijna een bult. Wat kunnen ze nog met mij aanvangen, dacht ik. Maar het werd nog een meevaller. Ik moest mij aanmelden in de brouwerij “Aigle Belgica“ te Brugge. De volgende dag reeds werd ik met een klaroen natuurlijk naar Zeebrugge gestuurd. ‘t Was echt, een lachertje dat niet lang duurde. We werden na enkele dagen al gedemobiliseerd. Met enkele andere Heistenaars stapte ik te voet naar Heist met kletterend klaroengeschal. ‘t Was een dorstige voettocht die heel lang duurde. Aan de inkom van Heist kwamen de vrouwen ons al tegemoet.
Brievenbesteller
In 1927 werd ik aangeworven als hulpkracht in het postkantoor van Heist. Ik ben “Facteur“ gebleven tot mijn 65e jaar. Met de mobilisatie in 1938 moest ik noodgedwongen mijn dienst onderbreken, maar toen de oorlog uitbrak op 10 mei 1940 werd ik niet meer opgeroepen omdat ik 38 jaar was en vader van een kroostrijk gezin. Ik heb gediend onder de postontvangers Barbée (een waal), Vandekerckhove, Vanwehaege (de schoonvader van Maurice Oppalfens), David, Mortiers en Vandoorn.
Charles Groothaert was plaatsvervangend “postmeester” en voor de Heistenaars was Wittouckt goed gekend. Charles Groothaert had altijd een eindje cigarillo tussen de lippen. Hij zette steeds een ernstig gezicht op, maar was wel een goed mens om mee te werken. Van de oudgedienden onder de brievenbestellers noem ik: Edmond Vlietinck, Camiel Vandierendonck (Potas), Gustaaf Vandepitte, Pietje Latruwe, Oscar Devlaeminck, C. Timmerman, Jerome Mesuere, Charlie Wtterwulghe en Leonard Vanmassenhove.
In 1927 stond het postgebouw op de hoek van de O.L.Vrouwstraat en de Statieplaats (nu Heldenplein). Toen de postkantoren werden ingericht in het huis op de hoek van de Hermans-Lybaertstraat en de Stadhuisstraat, kwam in het vroegere postgebouw het “Café de la Poste“ uitgebaat door Staf Vandecaeysele. Nadien werd het “Pension Etienne“ en nu vinden we daar “Old Smuggler“.
In mijn 40-jarige loopbaan als brievenbesteller heb ik veel kilometers te voet afgelegd. Ik heb ze nooit geteld, maar het kan wel een reis rond de wereld geweest zijn! Ik heb zowel te Duinbergen als te Heist slecht en goed nieuws gebracht en heel wat prominenten op mijn “ronde” gekend. Te Heist heb ik Einstein geweten, de befaamde Duitse natuurkundige (n.v.d.r. 1879/1955 grondlegger van de relativiteitstheorie) en te Duinbergen de ministers Van Zeeland, Spaak en Bouvesse.
In mijn tijd hadden de “facteurs“ het veel zwaarder dan nu. We moesten werken van de maandag tot de zondagmiddag. Ik heb de tijd gekend zonder vakantiegeld en enkel een eindejaarspremie. Ik heb mijn “job” altijd graag gedaan. Het vroeg opstaan was voor mij geen last, ook niet na een feestavond of een uitgang tot een “gat in de nacht“. Als brievenbesteller ben je altijd in de gezonde lucht en leer je veel mensen kennen.
Van Klaroen tot Bugel
Ik herhaal, dat ik op 11 jarige leeftijd muzikant was bij de harmonie Sint-Cecilia. Maar in de twintiger jaren speelde ik ook muziek in de veloclub. Met enkele muzikanten hadden we een fanfare op de fiets gesticht. Met de ene hand het stuur van de fiets vasthouden en in de andere hand het instrument waarop al fietsend werd gespeeld. Destijds was dat een beetje in mode. Muzikanten op de fiets waren o.a. Camiel Dewitte, Alberic Ghevaert, Maurice en Oscar Debaene, Camiel Wittesaele, Robert Demeyer, Jos Vandamme, Alberic Vanmenen enz... Bijna al die muzikanten heb ik later teruggevonden bij de harmonie “Willen js Kunnen“ die in 1929 gesticht werd door mijn schoonvader Engelbert Dejonghe, René Vantorre, Maurice Debaene en enkele ander muzikanten.
Bij “Willen is Kunnen“ bespeelde ik aanvankelijk de bugel. Later werd ik klaroenblazer om dan opnieuw gedurende vele jaren de bugel te blazen. De “Chef“ Camiel Dewitte, kon alle instrumenten bespelen. Ik noem nog enkele muzikanten.
Maurice Debaene, bugel, Oscar Debaene, tuba, Robert Demeyer, trompet, Albert Cattoor, klarinet, Charles Vantorre, tuba, en dan hadden we nog Charles Cattoor, Jos Vandamme, René Vantorre, Jerome Devos, René Dejonghe, Frans Vantorre, Frans Ceyfs, Eugene Lefief, Sammuel Maes, Achiel Vanhaecke, Leon Creyf, Arthur Huisseune, enz...
Vóór de oorlog 40/45 hebben we lange tijd de wedstrijden van F.C. Heist geanimeerd met enkele vrolijke deuntjes. We deden het gratis voor ons plezier.... en voor een pintje bier. Met “Willen is Kunnen“ was ik er ook bij toen ter gelegenheid van de braderie en de visweek in 1939 de folkloristische dansgroep “De Heistse Klakkertjes“ gesticht werd. Na de oorlog was ik terug present om als muzikant de “Klakkertjes“ in binnen- en buitenland te vergezellen.
Ik heb vijf eretekens ontvangen gedurende de meer dan 60 jaar waarin ik muzikant was. Spijtig genoeg heb ik het moeten opgeven wegens reuma aan mijn linkerbeen ‘k Had er veel spijt van en nu nog heb ik hartpijn als ik een fanfare of harmonie hoor spelen.
Trouwen is houwen
In 1924 trad ik in het huwelijk met Maria Dejonghe. Wij hebben vier kinderen groot gebracht. Drie dochters en één zoon. De drie dochters zijn gehuwd. Wij hebben 14 kleinkinderen en 12 achterkleinkinderen en er zullen er nog bijkomen. Dat is de gang van de wereld.
In 1974 hebben wij onze gouden bruiloft gevierd. Wij hebben er een groot feest van gemaakt. Wij reden in een open koets. Voorop de harmonie “Willen is Kunnen“ en achter de koets een sliert van auto’s met de familieleden. Maar we hadden pech, waarmee we achteraf nog hartelijk gelachen hebben! We waren amper een kwartier onderweg toen een band klapte! Toch was er geen paniek. Maria moest er om lachen en zei “‘k Ben blij dat het aan mijn kant niet is. ‘k Vroeg de koetsier:
“Wat gaat ge nu doen ? - “Verder rijden“ zei hij. En hij reed verder. Als we ter bestemming waren, was de binnenband murw gereden en ge moet daarbij weten dat de koets nog naar Blankenberge moest gereden worden. Er waren veel genodigden op de receptie. Ook de huidige postontvanger, mijnheer Degraeve en zijn vrouw.
Postmannen, mensen van het gemeentebestuur en zelfs de drie pastoors kwamen ons gelukwensen. We kregen veel bloemen en geschenken. Na het feestmaal heeft de “postmeester“ al de geschenken naar huis gevoerd. En wij, trokken er nog eens op uit en dronken hier en daar nog een fris pintje om de feestdag af te ronden.
Heist, 6 mei 1951, 30 jaar geleden.
Op de trappen van het stadhuis van Heist, nadat Arthur Cattoor en enkele andere muzikanten van de harmonie “Willen is Kunnen” een ereteken werden opgespeld.
Van boven naar onder en van links naar rechts : Frans en René Vantorre (Ketsers), René Desmidt (de Dullen), Oscar Debaene en Jozef Vandamme. Maurice Debaene en Arthur Cattoor. Jerome Devos, Leon (Vaatje) Creyf, Charles Vantorre (Ketser) en bestuurslid Gustave Ceyfs (Schipper).
Bij mijn huwelijksfeest bracht de harmonie “Sint-Cecilia“ een serenade. Toen ik met pensioen ging en ter gelegenheid van mijn gouden jubileum speelde “Willen is Kunnen“. Maar ‘t was ons allemaal goed, als er maar muziek in zat. Ik zal hier maar eindigen. Veel dingen heb ik al vergeten of zullen mij later misschien nog in ‘t hoofd schieten. Maria en ik hebben wel eens verdriet gehad, maar ook veel leute. Zo is het leven.
Tuurtje Cattoor
In ons zomernummer 1980, wordt Arthur Cattoor door de Antwerpse vakantieganger Jozef Vandiest vernoemd. Doch Jozef Vandiest is ongetwijfeld maar één van de ontelbare toeristen die de “kleine facteur d’amour“, zoals hij Arthur beschrijft, gekend hebben. En ze wisten het allemaal wel dat zijn levenshobby de muziek was. Ook prof. Vandersteen uit Aalst wist het. Hij leerde Arthur kennen tussen pot en pint. ‘t Was in de tijd dat op TV het programma “De Muziekkampioen“ populair was. Dit inspireerde prof. Vandersteen om op de noten van de herkenningsmelodie van dit TV programma een ode aan Heist te schrijven “opgedragen aan Arthur Cattoor“ .
Heist aan zee
Heist, Heist, Heist,
Dat is een lieve mooie stad.
Heist, Heist, Heist,
Waar men gemoedelijk neemt een bad.
Heist, Heist, Heist,
Er is genot voor groot en klein,
In Heist moet ge zijn.
Heist, Heist, Heist,
Z’n mooie park met wandelpaden.
Heist, Heist, Heist,
Waar men kan wandelen na het baden.
Heist, Heist, Heist,
Biedt menige mogelijkheid
En dan vooral, het mag gezeid
Het geeft u gezondheid.
Heist, Heist, Heist,
Gaat daar voor uw vakantie.
Heist, Heist, Heist,
Is voor u een garantie
Want in Heist
Zijn de mensen goed en fijn
En ook het bier en ook de wijn.
In Heist moet ge zijn ( bis )
“Ghost Writer”
Pierre Vantorre
-0-0-0-0-0-0-
NAKLANKEN “HEISTSE ZICHTEN IN PRIVE-BEZIT”
Heyst Leeft dankt langs deze weg nogmaals alle deelnemers aan onze schilderijententoonstelling van juni 1981 in zaal Ravelingen.
De CATALOOG met teksten van GEORGES DEVENT en heel wat REPRODUCTIES van schilderijen bezit een blijvende waarde.
Wie zich nog een CATALOOG wenst aan te schaffen, kan tegen de prijs van 150 fr een exemplaar bekomen op de volgende adressen:
Sekretariaat, Marktstraat 4, 8390 Knokke-Heist
Jos De Groote, O.L.Vrouwstraat 21
Fernand De Backere, H. Consciencestraat 14, 8390 Knokke-Heist
-0-0-0-0-0-
Dit nummer 1981-02 werd gerealiseerd met:
Teksten: Cyriel Vantorre, Pierre Vantorre en Dany Vantorre.
Fotoreproductie: pvba Eddy Druk.
Stencilreproducties: Cyriel Vantorre.