‘T Heistenaartje - Zwarte Vissersdagen

Cyriel Vantorre

Achteraan ons huisje was een klein lucarne aangebracht, waarmee we een breed uitzicht hadden over de zee en de lage poldervelden.

De oorlog begon stilaan naar z’n einde te lopen, want de vijand had geen benzine meer. Vanaf toen lagen we soms tot diep in de nacht door het venstertje te koekeloeren (2) naar het vuurwerk die de Duitsers afschoten naar de steeds talrijker wordende eskaders vliegtuigen. Ze vlogen boven ons heim (3) op weg naar Duitsland om daar hun bommenvracht te droppen. De bezetting duurde reeds vier jaar en met honger en miserie waren we rijkelijk bedeeld geweest. Het zwaar geronk boven ons klonk dan ook telkens als heerlijk muziek in de oren. Want het bracht als te ware de mare van een nakende verlossing.

Het was de 27e februari 1944 en weer ronkten de geallieerde toestellen boven ons dak. Het akelige lawaai scheen dit maal veel intenser dan wij ooit hadden waargenomen. Te zamen met m’n kleinere broers waren we als naar gewoonte uit ons “bedde“ gewipt en in onze “slaapkapote“ drongen we naar een plaatsje vóór het kleine venster om de hemel af te staren, waaruit parachutisten naar beneden dwarrelden. Deze werden soms gevangen in de lichtbundels van de sterke zoeklichten waarmee ons mooi polderland ontsierd was. Heel dit oorlogstafereel werd begeleid door het geratel van lichtgevende pong—pongkogels.

Toen tenslotte het geronk van de vliegtuigen wegstierf, hoorden we andere vliegtuigen over de zee vliegen. We verbaasden ons dat het niet hetzelfde geluid was dat ons al geruime tijd zo vertrouwd was. Het bleken dit maal Duitse transporttoestellen, de Duitser zoeklichten bleven gedoofd zodat alles in het donker bleef gehuld. De volgende morgen was het mooi weer en werden wij wakker omdat duizenden mussen op ons dak aan het kwetteren waren alsof ze een politieke bijeenkomst hielden.

De zee was zo “blet“ (4) als een spiegel. Vader Kaviak, broer André en uw dienaar ‘t Heistenaartje voeren toen op een klein garnaalbootje waarmee we aan het Duitse juk ontsnapten en ons brood verdienden als strandvisser waarmee we in de breedste zin van het woord het zout in onze pap niet verdienden. Veel geld hadden we toch niet nodig en ons rantsoentje plakkersbrood (5) en het kaantje (6) vlees kostte niet veel. Eigenlijk hielden we ons in ‘t leven door mosselen te gaan plukken, de Duitsers bij het zeventiende te zetten en de rijke boeren te gaan bestelen die toch op hun beurt arme sloebers hadden gepluimd.

Ik zei dus dat de zee zo “blet was als een spiegel” we waren nu bezig met ons garnaalbootje een “sleep“ (6) te doen vóór het resoluuthoofd (7) toen Boedha, m’n broer André, in de verte een zware dreun hoorde. We keken eens op en visten verder want in een oorlog hoort men zoveel dreunen. Iets later hoorden we ook alle drie een tweede en een derde gedempte knal.

-“Dat komt van ver” wist vader daarop te zeggen, en die kon het weten want hij was soldaat geweest in de oorlog van 14-18. Een stille hoop bekroop ons dat de Engelsen aan het landen waren. Kort daarop werd de vlag gestreken en dat wilde beduiden dat alle boten terug naar het strand moesten komen. We waren die Duitse streken al gewoon en onverschillig legden we de riemen in de dollen om met volle kracht naar onze aanlegplaats te varen. Diep in ons hart hoopten we toch dat de laatste schermutselingen begonnen waren die ons zouden bevrijden van het juk van de bezetter.

Toen wisten we nog niet welk wreed drama er zich aan de Belgische kust had afgespeeld. Evenals wij die met ons garnaalbootje waren uitgevaren was de rest van de vissersvloot die bewuste morgen ter visvangst getogen. Op de boeg van de vaartuigen was een Belgische vlag geschilderd, dit om hen te beschermen tegen luchtaanvallen. Het scheepje Z.8 “Eric-Agnes“ was op kop gevaren.

Op de visgronden aangekomen zette hij dan ook als eerste zijn korre overboord. Eensklaps zag schipper Vlietinck drie ijzeren pinnen aan de oppervlakte van het water dompen (9). Om een aanvaring met het vreemde voorwerp te voorkomen gooide hij ogenblikkelijk het roer om. Helaas, met het zwaar korreboeltje achter zich aanslepend luisterde het roer niet zo goed. Een oorverdovende ontploffing volgde. Het schip richtte zich als een steigerend paard omhoog en toen het terug met z’n steven op het water plonsde, scheurde de boeg volledig open waardoor het sloepje zoveel slagzij maakte dat het vrijwel onmiddellijk zonk. De N.11 “Colombo” die niet ver van de Z.8 verwijderd lag voerde aanstonds ter hulp. Van de “Eric-Agnes” werd de schipper en matroos Jan Couwijzer (Tjakkel) erg verwond opgepikt. Voor de rest, waar eens de Z.8 lag, dreef er enkel nog wat wrakhout. Van zodra de overlevenden aan boord van de N.11 “Colombo“ waren gehesen stevende het regelrecht naar de begeleidende wachtschip die de twee verwonden overnam.

De N.11 had zoals de Z.8 een vijfkoppige bemanning aan boord, waaronder de scheepjongen Henri Veranneman uit Nieuwpoort en oud-leerling van het Koninklijk werk Ibis te Bredene. Toen het nu op zijn beurt de korre wilde overboord zetten riep de 17 jarige scheepsjongen Veranneman eensklaps: “Daar... “ Het waren zijn laatste woorden: een tweede ontploffing volgde, waardoor een grote waterzuil te midden van mensenlevens en splinters hout omhoog gestuwd werden en met een oorverdovend gedruis op de laatste wrakstukken van het daar net nog prachtig Nieuwpoorts visserssloepje neerplofte. Alles was zo vlug gebeurd dat het zich moeilijk laat beschrijven. Op dit ogenblik kon niemand vermoeden dat alle opvarenden hun dood in de golven hadden gevonden.

Het is duidelijk dat alle overige vissersvaartuigen besluitloos hun motoren op stop hadden gezet. Doch niet allemaal, want daar schiet het kleinste sloepje van de vloot met volle kracht naar de plaats van de ramp om toch nog mogelijke hulp te bieden. Het was de B.32. Ook deze stille helden van de zee liepen op de gevaarlijke zeemijnen die zo zwaar geladen waren dat ze gemakkelijk een oorlogsschip konden kelderen. De drie ontploffingen waren zo hevig geweest dat men ze vele mijlen in de omtrek had gehoord. Het wachtschip bemand met Vlaamse vissers en Duitse mariniers gaven bevel de visvangst te staken en de steven te wenden om op halve kracht de haven binnen te varen.

Met de vlag halftop meerden de schippers stil en gelaten hun scheepjes aan de kade vast. De verslagenheid onder hen en hun familie grensde aan het ongelooflijke, hun bittere smart kende geen einde. Oorlogsomstandigheden hadden hun wel gehard en gestaald, doch deze ramp was met geen woorden goed te praten. Dit allemaal om de bete broods.

O monster van de oorlog door de mensen
ontketend, gij brengt een zee van tranen
over het mensdom, maakt talloze
echtgenoten tot weduwen, ontelbare kinders tot wezen
en beplant onze velden met kruisen.

Volgende zeemannen verloren tijdens deze korte maand van 1944 het leven:

Alexander Neyts, 38 jaar              Oscar Bourgois, 41 jaar
Honoré Vandevelde, 33 jaar          Louis Vilain, 29 jaar
Eugène Vlietinck, 18 jaar              Henri Veranneman, 17 jaar
Prosper Rassaert, 31 jaar             Karel Wittevrongel, 39 jaar
Julien De Quick, 36 jaar               Gerard Popelier, 40 jaar
François De Roo, 21 jaar

Een jaar later werd de Z.8 opnieuw gebouwd door de heer Verrecas. Het droeg hetzelfde kengetal (roepnummer). Doch helaas, tweemaal helaas. Terwijl het hart van een moeder nog bloedde om het verlies van een zoon en schoonzoon, werd het opnieuw opengereten door het wegblijven van haar echtgenoot en brave zoon. Nog altijd lag de zee met zeemonsters bezaaid, daar aangebracht door mensen, terwijl andere mensen op zee hun brood moesten verdienen.

Het moet wel passen: op 13 april 1945 vloog nogmaals de Z.8 “Eric-Agnes“ de lucht in. Aan boord waren Felix Vlietinck en zoon Constant, Leopold Mille en Joseph Couwijzer. Allen waren nog veel te jong om te sterven.

Het bleef niet bij deze rampen, nog vele visserssloepen, cargo’s enz. werden tot zinken gebracht waarbij telkens mensen te betreuren vielen. Het visserskruis te Zeebrugge werd te klein voor al die jongens die nog wilden verder leven om voor hun kroost te zorgen. Na de oorlog werd een monument te Heist opgericht dat we nu kennen als het vissersmonument op het vissershuldeplein.

Bij de inhuldiging werd de “Last Post“ geblazen door een Heistse vissersjongen. Toen de laatste tonen sidderend wegstierven scheerden enkele meeuwen over de ingetogen mensen bij de plechtigheid en wanneer het stenen beeld ten slotte alleen achterbleef hoorde men alleen nog het ritselen van de blaadjes van de bloemruikers.

Verklarende woorden

  1. Lucarne: staande venster op een dak.
  2. Koekeloeren: nieuwsgierig kijken (spiedend uitkijken, gluren)
  3. Heim: woonplaats (vaderland).
  4. Blet: spiegelgladde zee.
  5. Plakkersbrood: kleverig brood vermengd met meel van kastanjes (rantsoen was 225 gr per dag en per hoofd).
  6. Sleep: met de kor (schrobnet) over de zeebodem slepen.
  7. Resoluuthoofd: Golfbreker waar destijds een driemast-schoener strandde, die de naam “Resoluut” droeg. (zie ook boekje van Jules Nollet)
  8. Dollen: IJzeren riemhouders, die los in de boord van een roeiboot geplaatst worden.
  9. Dompen: even aan de oppervlakte komen en terug wegzinken.
  10. Kaantje: stukje hard gebakken spek of gebraden vlees.

Dit nummer 1983-03 van Heyst Leeft werd gerealiseerd met
Teksten: Pierre Vantorre, Georges Devent, Cyriel Vantorre en Dany Vantorre.
Fotoreproductie: pvba Eddy—Druk, Type/Offset.
Stencilreproductie: Cyriel Vantorre.

't Heistenaartje - Zwarte Vissersdagen

Cyriel Vantorre

Heyst Leeft
1983
03
003-006
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:37:15