‘T Heistenaartje - Jan Vantorre, in de volksmond gekend als Sellemus
Cyriel Vantorre
Rechtover de nieuwe tunnel aan het Vissershuldeplein te Heist, meer bepaald in villa “Nelly“, woont Elodie, dochter van Jan Vantorre, in de volksmond gekend als Sellemus.
Een tijdje geleden was ik bij haar uitgenodigd om een kleine biografie van haar vader zaliger op de magneetband te vereeuwigen. Om het volkse van haar vertelling niet te schaden geef ik alles zo getrouw mogelijk weer.
“Ach menere, Jantje was een ventje zonder groot verleden. Hij ging nooit verder dan d’achterdeure. Heel z’n leven had hij niets anders dan malsjans, ‘t was een geboren pechvogel. Maar zeg een keer Kavijakske, die tekening die ge me gegeven hebt, lijkt er niet vele op zulle. M’n vader was een ventje dat altijd lachte.
Met deze, niet te stuiten, woordenvloed leidde Elodie de levensgeschiedenis van haar vader in. Wat betreft dat lachen, moest ik haar gelijk geven, want Jantje had bij z’n geboorte de eeuwige glimlach meegekregen.
Wie was Jan van Sellemus nu eigenlijk? Z’n echte naam was Anselm Vantorre. Spitsvondige Heistenaars vonden dat “Sellemus” beter uit te spreken was dan Anselm. Geboren te Heist op 11 april 1876, trad hij in het huwelijk met Pharailde Leotine De Paepe (Tine van Ludders) die in 1942 in de heer ontsliep. Na deze korte uitleg laten we Elodie terug aan het woord:
“Hij had een sloepje, de Heist 16 (H.16) dat hij later verkocht aan Robert van Piekeruls. Die verkocht het op zijn beurt aan Vereman, ge weet wel die nu nog altijd in de Vissersatraat woont. Als de oorlog van ‘14 uitbrak vluchtte hij met het ding naar Holland. Moeder had toen graag meegevlucht, maar ze kon niet want er zat nog een zwijn in ‘t kot. Na in Kadzand aangeland te zijn, voerden ze naar Zierikzee waar er vele Heistenaars ondergebracht waren. Om de kost te verdienen moesten ze op het “Erpelveld” werken, maar men plantte er ook ajuin en zo meer. Later werden voor hen, kleine huisjes gebouwd. Als alles wat op z’n poten stond, begonnen ze met hun boten te vissen.
Op zekere dag tuimelde Leotine van Ludders in ‘t water, Pa, die niet overdacht dat hij niet kon zwemmen sprong haar achterna, ze was tussen kade en schip gevallen. Moeder die alles had zien gebeuren snelde toe, nam een snoekhaak (bootshaak) en greep er Jan mee bij z’n veste. Jan, m’n vader dus, die Tine van Ludders stevig vast had, liet haar niet meer los en alzo kwam een dubbele redding tot stand. Vader werd daarvoor door de Koningin van Holland gedecoreerd. Wat later deed hij nog een redding en allemaal terwijl hij geen steek kon zwemmen. Daarvoor kreeg hij weer een schone medalie. Op die twee onderscheidingen was hij bijzonder trots. Hij stak ze in een kadertje, hing het boven z’n bed en keek er alle dagen naar.
Wanneer hij stierf heeft m’n zuster die eretekens naar Zierikzee meegenomen waar ze nog altijd woont. Die zuster hé, Kavijakske, die kan vertellen man.... Om voort te gaan met vader hé, wel hij ging nooit naar de cinéma, maar hij was een verwoede muziekliefhebber en kon uren lang vertellen over Armstrong of Duke Ellington. Ge mag me geloven of niet maar ‘t was een ventje dat met z’n tijd mee was. Eens had de schamateur uit de Duinenstraat, het middel gevonden om hem een radiootje aan te smeren. Het ding onder z’n arm kwam hij zo fier als een huzaar ermee naar huis geslufferd. In die tijd waren er in Heist nog geen radiowinkels. Als er in de zomer niets te verdienen viel met garnaal te vangen, voer hij met toeristen. Hij moest ze eerst in een jolletje dragen en oppassen dat de sjieke dames geen natte voetjes kregen. Vervolgens moest hij met het jolletje naar z’n boot varen om de passagiers zo goed of kwaad het ging aan boord te hijsen. ‘t Moest er iedere keer om doen, als hij een stuk of tien vreemdelingen aan boord had gekregen, begon het te waaien zodat hij ze niet op het strand kon afzetten. Hij was dan verplicht naar Zeebrugge te varen, waar hij ze bovendien nog moest betalen om met de tram terug naar Heist te komen.
Och zwijg mens! Hij heeft nooit niets anders gehad dan ongeluk. Hij ging eens naar Nieuwpoort om een betere boot te kopen. De schuit die hij daar op de kop kon tikken noemde “De Vrije Vlaming“. Zo meteen moest hij die naam veranderen of mocht er niet mee in zee. Op een ander keer had hij de keure (gelegenheid) van op ‘t groot zeil van ‘t vaartuigje een reclame te voeren, het moest een baadster voorstellen in een korte zwembroek met aparte beha. Een Duitse firma zou dit betalen. Het kon maar zo gemakkelijk zijn, maar ‘t mocht weer niet van de heren van het gemeentebestuur. Met de motor die hij in z’n scheepje had geplasseerd had hij ook geen sjans. Eens viel de motor voor de zoveelste keer in panne en Jan dreef met heel z’n santenkraam tot voor Holland. Vanaf het moment dat z’n haar wat wikkelde bleef hij met z’n boot liefst veilig in de haven.
Weet je wel dat de eerste bom die op Zeebrugge neerkwam pardoes op z’n pakhuis terecht kwam! Dit pakhuis baatte hij tesamen met z’n zoon Victor uit. Neen Kavijakske, geluk had het ventje niet, ook niet met de manden die hij later aan de vissers verhuurde. Toch bleef hij steeds z’n glimlach behouden en heeft oneindig veel van het zeevaren gehouden. Hij heeft veel jonge vissers aangeleerd, zoals bijvoorbeeld Theodoor van Tsjiepers die lange tijd bij hem gevaren heeft als laver. Kort vóór de tweede wereldoorlog hield hij in de Steenstraat tesamen met zijn vrouw Léotine een kruidenierswinkeltje open van een schorte groot. Jan bestelde het snoepgoed aan de kinderen. De zondag verkocht hij geldspekken aan de kinderen uit het gebuurte. Die geldspekken werden eerst grondig bepoteld, maar ach, de kinderen uit de strate zagen Jantje graag.
‘t Was altijd van: “We gaan naar Jantje, ‘t was van Jantje alhier en Jantje aldaar. Hij was nog geen 82 jaar toen hij ons verliet. Op de begravinge krioelde het van het volk. Kijk, ‘k heb hier nog een fotootje van hem, ge mag het hebben“.
Hiermede eindigde Elodie Vantorre het verhaal van haar vader zaliger. Ze wilde meer vertellen, maar ‘t schoot haar niet seffens te binnen. Ikzelf heb Jantje van Sellemus ook goed gekend. Hij was altijd keurig gekleed met een panen kraagje op z’n vest genaaid. Hij lachte steeds naar mij en groette altijd met: “Dag Kaviaandertje“. Dat was onze spotnaam, maar als Jantje mij zo noemde was ik daar fier op, want als Sellemus iemand noemde om z’n vlugheid pleegde hij altijd te zeggen: “‘t Is juist lijk een Kaviaander“. Alzo was het hij die onze lapnaam een begrip heeft gegeven. Vruchteloos heeft men hier op aarde na z’n heengaan naar een tweede “Sellemus” gezocht. Hij liet de Heistenaars een herinnering na van vrolijkheid, gelatenheid en eerlijkheid.
WAT DE MENS NODIG HEEFT VOOR ZIJN LEVEN IS EEN STERK VERLANGEN. LEVEN IS IETS WILLEN.
Verklaring van sommige woorden
Erpelveld: aardappelveld
Schamateur: goochelaar
Jolletje: klein roeibootje met scherpe voorsteven en platte achtersteven
Santenkraam: Spottende of geringschattende benaming voor al de bij een bepaald geval betrokken personen of zaken.
Schorte: voorschoot
Wikkelde: door de wind lichtjes bewegen
Geldspekken: snoepgoed waarin een geldstuk kon verborgen zitten
Geplasseerd: vast geplaatst
Bepoteld: in de handen gedraaid of gekeerd
Snoekhaak: stok van 3 meter lang met op het einde een haak en punt, meestal gebruikt door binnenschippers
Paan: fluweel